ECLI:NL:RBAMS:2024:2596

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
C/13/747039 / KG ZA 24-154
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming opvanglocatie door ongedocumenteerde vreemdeling na beëindiging LVV-traject

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de gemeente Amsterdam en een ongedocumenteerde vreemdeling, hierna aangeduid als [gedaagde]. De gemeente vorderde ontruiming van de opvanglocatie waar [gedaagde] verblijft, omdat zijn Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV) traject was beëindigd. Het LVV-beleid beoogt een bestendige oplossing voor ongedocumenteerde vreemdelingen, maar [gedaagde] heeft onvoldoende medewerking verleend aan het traject, dat inmiddels al 1,5 jaar had geduurd. De gemeente had eerder besloten om ontruimingen vanwege de coronacrisis uit te stellen, maar na de beëindiging van het LVV-traject heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven aan de sommatie om de opvanglocatie te verlaten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2024 heeft de gemeente haar vorderingen toegelicht, terwijl [gedaagde] verweer voerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente bevoegd was om de ontruiming te vorderen, omdat [gedaagde] zonder recht of titel in de opvanglocatie verbleef. De rechter overwoog dat de gemeente voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een wachtlijst was voor de opvanglocatie en dat het belang van de gemeente om de ontruiming door te zetten zwaarder woog dan het belang van [gedaagde] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten.

De voorzieningenrechter heeft [gedaagde] veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de opvanglocatie te verlaten, met de mogelijkheid dat de gemeente de ontruiming met behulp van de sterke arm kan bewerkstelligen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, en openbaar uitgesproken op 3 april 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/747039 / KG ZA 24-154 IHJK/MvG
Vonnis in kort geding van 3 april 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM (ONDERWIJS, JEUGD EN ZORG),
zetelend te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 11 maart 2024,
advocaten mr. C.C. Horrevorts en mr. D.L. Sinaij te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.G. Fischer te Assen.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2024 heeft de gemeente de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een op voorhand ingediend verweerschrift. Beide partijen hebben producties ingediend en de gemeente tevens een pleitnotitie. Vonnis is bepaald op vandaag.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de zijde van de gemeente: [naam 1] , projectleider Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (LVV), [naam 2] , beleidsadviseur LVV en [naam 3] , medewerker LVV met mr. Horrevorts en mr. Sinaij;
- [gedaagde] met mr. Fischer.

2.De feiten

2.1.
Het pand aan de [locatie] wordt door de gemeente gebruikt als opvanglocatie (hierna: de opvanglocatie) ten behoeve van Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (LVV).
2.2.
Het doel van het LVV-beleid is om voor de betrokkene te komen tot een bestendige oplossing, zijnde (1) rechtmatig verblijf in Nederland, (2) waar mogelijk vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst of (3) doormigratie. Op basis van dit programma dient de betrokkene samen met zijn of haar casemanager een perspectiefplan op te stellen, waarin afspraken worden gemaakt over de beoogde bestendige oplossing en de daarbij behorende begeleiding en activiteiten. Het traject eindigt volgens het programma in ieder geval na 1,5 jaar, en wordt voortijdig beëindigd wanneer de betrokkene onvoldoende medewerking verleent aan het bereiken van de beoogde oplossing.
2.3.
Alle deelnemers aan het programma worden besproken in het Lokaal Samenwerkingsoverleg (LSO). Het LSO adviseert de gemeente over de toelating tot het LVV-traject en de beëindiging ervan. Het LSO bestaat uit de gemeente, de Dienst Terugkeer & Vertrek, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de regionale AVIM eenheid, het Loket Ongedocumenteerden Amsterdam, de Regiegroep en de subsidiepartners voor opvang en begeleiding.
2.4.
[gedaagde] is een ongedocumenteerde vreemdeling, afkomstig uit Libië en verblijft op basis van het LVV-beleid sinds 17 november 2020 in de opvanglocatie.
2.5.
Omdat voor [gedaagde] onvoldoende perspectief was voor rechtmatig verblijf in Nederland, besloot het LSO op 23 februari 2021 een toekomstoriëntatietraject van maximaal zes maanden met [gedaagde] te starten. De casemanager heeft samen met [gedaagde] een perspectiefplan opgesteld om te werken aan een bestendig perspectief. De beoogde bestendige oplossing voor [gedaagde] bestond uit terugkeer naar Libië. Dit traject is meerdere keren verlengd, omdat de situatie in Libië moest worden onderzocht, er een gesprek bij de IND zou plaatsvinden en [gedaagde] bewijs aan het verzamelen was voor het verkrijgen van juridisch perspectief in Nederland.
2.6.
In een advies van 25 januari 2022 van het LSO staat dat [gedaagde] gesprekken over een terugkeer naar Libië weigert, hij wil blijven inzetten op legaal verblijf, [gedaagde] niet alsnog met nieuwe bewijzen is gekomen en het LSO op basis daarvan de gemeente heeft geadviseerd om de opvang van [gedaagde] in de opvanglocatie te beëindigen per 25 januari 2022.
2.7.
De gemeente heeft in februari 2022 besloten vanwege de coronacrisis geen ontruimingen uit de opvanglocatie te laten plaatsvinden. Op 11 oktober 2022 heeft de gemeente besloten weer ontruimingen uit de opvanglocatie te laten plaatsvinden.
2.8.
Tijdens een gesprek op 13 december 2022 is aan [gedaagde] meegedeeld dat zijn LVV-traject is beëindigd. Bij brief van 11 juli 2023 is aan [gedaagde] meegedeeld dat hij de opvanglocatie op 25 juli 2023 moet verlaten. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.9.
Bij brief van 5 december 2023 van haar advocaat heeft de gemeente [gedaagde] gesommeerd de opvanglocatie uiterlijk 3 januari 2024 te verlaten.
2.10.
Bij bezwaarschrift van 9 januari 2024 heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de sommatie van 5 december 2023. [gedaagde] stelt onder meer dat eerst een inhoudelijke toets moet plaatsvinden, voordat kan worden overgaan tot ontruiming. Verder stelt [gedaagde] dat hij medische problemen heeft en hij moet worden onderzocht door de GGD. Bij beslissing op bezwaar van 8 maart 2024 is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 5 december 2023 niet kan worden aangemerkt als een besluit en ook niet gelijkgesteld kan worden met een besluit. [gedaagde] heeft aangekondigd in beroep te gaan.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente vordert samengevat - [gedaagde] te veroordelen de opvanglocatie op een zo kort mogelijke termijn te ontruimen, en de gemeente te machtigen die ontruiming zo nodig met behulp van de sterke arm en op kosten van [gedaagde] te bewerkstelligen, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.2.
De gemeente stelt daartoe het volgende. Het LVV-traject eindigt in ieder geval na 1,5 jaar en wordt eerder beëindigd in het geval de betrokkene geen medewerking verleent aan het bereiken van de beoogde bestendige oplossing. Die oplossing bestond voor [gedaagde] uit terugkeer naar Libië. Daaraan heeft hij niet willen meewerken. Daarom is het LVV-traject van [gedaagde] beëindigd. Vanwege corona is tijdelijk geen uitvoering gegeven aan ontruimingen uit de opvanglocatie. [gedaagde] verblijft thans zonder recht of titel in de opvanglocatie. [gedaagde] heeft de sommatiebrief van 5 december 2023 ten onrechte opgevat als een besluit van de gemeente waartegen bezwaar en beroep open zou staan. De GGD geeft geen medisch advies, maar geeft uitsluitend een woonadvies, waarbij wordt bekeken of de betrokkene zelfredzaam is. Een advies van de GGD is dan ook niet vereist om de opvang te mogen beëindigen. Slechts in het geval van ernstige medische problematiek kan een uitzondering worden gemaakt. Daarvan is bij [gedaagde] geen sprake, althans in zijn bezwaarschrift staat alleen dat recent medische problemen spelen, zonder de problemen concreet te benoemen. [gedaagde] hoeft niet op straat komen te staan na zijn vertrek uit de opvanglocatie. Hij kan zich melden bij de Vrijheidsbeperkende Locatie in Ter Apel, op de voorwaarde dat hij meewerkt aan terugkeer naar Libië. Een andere mogelijkheid is dat [gedaagde] zich in Ter Apel meldt en een asielaanvraag indient. Daarnaast kan hij zich melden bij de winteropvang van de gemeente, waar beoordeeld zal worden of hij daar mag verblijven. De gemeente heeft een spoedeisend belang bij de ontruiming van [gedaagde] uit de opvanglocatie. Hij houdt ten onrechte een kamer bezet die dringend nodig is voor één van de 99 personen die op de wachtlijst staan voor plaatsing in de opvanglocatie.
3.3.
[gedaagde] heeft als volgt verweer gevoerd. De bestuursrechter is in dit geval de bevoegde rechter. Deze procedure moet daarom bij de bestuursrechter worden gevoerd en niet bij de civiele rechter. De praktijk leert dat civiele rechters de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedure niet altijd goed voorspellen. In het bestuursrecht gaat het erom of het besluit deugdelijk is gemotiveerd. Dat is bij [gedaagde] niet het geval. Het LVV-beleid is niet consequent toegepast. Het perspectiefplan en het juridische plan ontbreken. Ook in deze procedure zijn die stukken niet in het geding gebracht. De motivering voor het besluit de opvang te staken ontbreekt ook. In het bezwaarschrift heeft [gedaagde] aangevoerd dat er medische problemen spelen. Het is dan aan de gemeente om de GGD om advies te vragen. Dit heeft de gemeente niet gedaan. Inmiddels is het beleid niet meer dat een betrokkene maximaal 1,5 jaar in de opvanglocatie mag blijven. Bovendien wordt de maximale duur van 1,5 jaar vaak overschreden. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Dat [gedaagde] langer dan 1,5 jaar in de opvanglocatie verblijft mag nu geen reden voor de ontruiming zijn. Dit alles leidt ertoe dat het besluit tot beëindiging van de opvang bij de bestuursrechter geen stand zal houden. In ieder geval moet de uitkomst van het aanhangig te maken beroep bij de bestuursrechter worden afgewacht. De oorspronkelijke gedachte van het LVV-beleid moet niet uit het oog worden verloren, namelijk het hulp bieden aan kwetsbare mensen die zich zonder hulp van de overheid niet kunnen redden. Uit een overzicht van de Staat van de Migratie blijkt dat niet de volledige bezettingsgraad van de LVV-opvanglocaties in Amsterdam wordt benut. Het is dan ook niet aannemelijk dat er 99 mensen op de wachtlijst staan. In het geval de vordering van de gemeente wordt toegewezen, moet daaraan de voorwaarde worden verbonden dat dit vonnis niet eerder ten uitvoer mag worden gelegd dan nadat uitspraak is gedaan in het lopende beroep.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor het mogen ontruimen van [gedaagde] uit de door de gemeente beheerde opvanglocatie, heeft de gemeente een executoriale titel nodig. Die kan bij de burgerlijke rechter worden verkregen op een civielrechtelijke grondslag zoals het verblijven zonder recht of titel in de opvanglocatie. In zoverre is de voorzieningenrechter bevoegd om van de ontruimingsvordering van de gemeente kennis te nemen.
4.2.
Het is maar zeer de vraag of [gedaagde] ontvankelijk is in de beroepsprocedure. Zelfs als wordt aangenomen dat hij in die procedure ontvankelijk is, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat zijn beroep kans van slagen heeft.
4.3.
Op grond van het LVV-beleid eindigt een LVV-traject in ieder geval na 1,5 jaar en wordt het traject eerder beëindigd in het geval de betrokkene geen medewerking verleent aan het bereiken van de beoogde bestendige oplossing. Niet weersproken is dat [gedaagde] zich voorafgaand aan het LVV-traject aan dit beleid heeft gecommitteerd en hij van de inhoud van dat beleid op de hoogte was.
4.4.
Beide gronden voor het beëindigen van het LVV-traject zijn op [gedaagde] van toepassing.
4.5.
[gedaagde] verblijft sinds 17 november 2020, dus al ruim 3 jaar en 4 maanden in de opvanglocatie. De maximumduur van het LVV-traject is dus al ruimschoots verstreken. Alleen al om deze reden is het aannemelijk dat de bestuursrechter zal oordelen dat het LVV-traject van [gedaagde] is geëindigd.
4.6.
[gedaagde] heeft in zijn beroepschrift noch in dit kort geding betwist dat de beoogde bestendige oplossing voor hem bestond uit een terugkeer naar Libië en dat hij daaraan niet heeft willen meewerken. Daarmee eindigt het traject en zal [gedaagde] moeten accepteren dat hij de opvanglocatie moet verlaten en kan hij zich niet verschuilen achter een formeel verweer, voor zover dat al terecht is gevoerd.
4.7.
Bovenstaande betekent dat [gedaagde] geen aanspraak meer heeft op opvang en hij zonder recht of titel in de opvanglocatie verblijft.
4.8.
[gedaagde] kan na ontruiming een beroep doen op de opvang die wordt aangeboden aan daklozen. De kans is echter reëel dat hij op straat komt te staan. Een belangenafweging leidt er echter niet toe dat [gedaagde] in de opvanglocatie mag blijven. Alleen als sprake zou zijn van ernstige medische problematiek is er ruimte voor een uitzondering. In zijn beroepschrift heeft [gedaagde] alleen melding gemaakt van medische problemen, maar zich verder niet over de aard daarvan uitgelaten. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij last heeft van maagproblemen en diarree. Een doktersverklaring is echter niet in het geding gebracht. Van ernstige medische problembatiek is voorshands dan ook niet gebleken. Het ontbreken van een oordeel van de GGD, voor zover daarom al had moeten worden gevraagd, vormt geen aanleiding te oordelen dat [gedaagde] de opvanglocatie vanwege medische noodzaak niet hoeft te ontruimen.
4.9.
De gemeente heeft uitgelegd dat eerst vanwege corona niet werd ontruimd uit de opvanglocatie en de ontruiming van [gedaagde] daarna is vertraagd, omdat grote groepen personen weigerden de opvanglocatie te verlaten. Dat de gemeente het ontruimingsbeleid niet consistent heeft toegepast, heeft [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt.
4.10.
Bovenstaande betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om de opvanglocatie te verlaten. Deze veroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De gemeente heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat voor de opvanglocatie een wachtlijst bestaat. Het belang van de gemeente om dit vonnis ten uitvoer te kunnen leggen en een ongedocumenteerde van de wachtlijst in de opvanglocatie te plaatsen weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep dan wel de beroepsprocedure af te wachten.
4.11.
Omdat ongedocumenteerde vreemdelingen in Nederland geen inkomsten mogen verwerven, komt het procesrisico van een kostenveroordeling voor hen neer op een ontoelaatbare belemmering van het recht op toegang tot de rechter. Daarom zal [gedaagde] niet in de proceskosten worden veroordeeld, maar zullen deze worden gecompenseerd, dat wil zeggen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de opvanglocatie geheel leeg en ontruimd ter beschikking van de gemeente te stellen en met alle daarin aanwezige personen en goederen te verlaten en te ontruimen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] , indien hij niet vrijwillig aan de hiervoor gegeven veroordeling tot ontruiming voldoet en de gemeente de ontruiming met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder zelf bewerkstelligt, aan de gemeente de kosten van de ontruiming te voldoen op vertoning van en conform de specificatie van die kosten in het proces-verbaal van ontruiming,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024. [1]
Bij afwezigheid van mr. I.H.J. Konings is dit vonnis ondertekend door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, die het vonnis uitsprak.

Voetnoten

1.type: MvG