ECLI:NL:RBAMS:2024:2587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
AMS 24/2102
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor woningtoewijzing

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 maart 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 mei 2024 op zitting behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

Verzoekster heeft op 1 november 2023 een melding gemaakt voor een medische urgentieverklaring voor woningtoewijzing. Na een bevestiging van de melding op 27 november 2023 en een gesprek op 29 januari 2024, heeft verweerder in de brief van 5 maart 2024 aangegeven dat verzoekster waarschijnlijk niet in aanmerking komt voor een woonurgentie. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze brief, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de brief van 5 maart 2024 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het een informatieve brief betreft die niet gericht is op een rechtsgevolg.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is genomen, waardoor hij zich onbevoegd verklaart. De inhoudelijke behandeling van het verzoek komt hierdoor niet aan de orde. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2102

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Raaijmakers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 maart 2024 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoekster heeft op 1 november 2023 een melding gemaakt voor een medische urgentieverklaring voor woningtoewijzing. Op 7 november 2023 heeft de begeleidster van verzoekster bij Cura XL eveneens een melding gemaakt voor een medische urgentie. Deze melding is op 22 november 2023 aangevuld met diverse documenten waarbij ook door verzoekster is aangegeven dat zij eerst een voorgesprek wenst. Bij brief van
27 november 2023 is de melding van verzoekster bevestigd waarna er op 29 januari 2024 een gesprek heeft plaatsgevonden. Aan de hand van het gesprek en de ingeleverde documenten heeft verweerder in de brief van 5 maart 2024 aangegeven, dat verzoekster naar alle waarschijnlijkheid niet in aanmerking komt voor een woonurgentie. Tegen deze brief heeft verzoekster bezwaar gemaakt waarvan zij daarna een ontvangstbevestiging heeft ontvangen.
3. Uit artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volgt dat sprake is van een besluit wanneer er een schriftelijke beslissing is, afkomstig van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt gedoeld op een handeling die op een rechtsgevolg is gericht.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de brief van 5 maart 2024 enigszins onduidelijk is geformuleerd door verweerder. In het dossier zitten soortgelijke brieven van vorige aanvragen voor een urgentieverklaring van verzoekster, waarin een clausule is opgenomen waarin wordt verwezen naar de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag voor een urgentieverklaring. Deze clausule ontbreekt in de brief van 5 maart 2024. Echter, verzoekster heeft, bijgestaan door haar gemachtigde, de aanvraagprocedure al meerdere keren doorlopen en is dus op de hoogte van deze werkwijze, te weten dat er eerst een voorgesprek plaatsvindt en daarop een voorlopige conclusie volgt en vervolgens een officiële aanvraag kan worden ingediend. Daarnaast heeft verzoekster, via haar begeleidster, in een emailbericht van 22 november 2023 aan verweerder aangegeven dat zij een voorgesprek wenst en niet meteen een aanvraag indient. Ook heeft verzoekster geen leges betaald, waardoor zij had kunnen weten dat er geen aanvraag is ingediend. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij een ontvangstbevestiging van zijn bezwaar tegen de brief van 5 maart 2024 heeft ontvangen waarin de brief als een besluit wordt aangemerkt. Verweerder heeft er in dat kader terecht op gewezen dat het een standaard ontvangstbevestiging betreft waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. De bezwaarschriftencommissie dient immers nog te beslissen over de ontvankelijkheid van het bezwaar waardoor deze ontvangstbevestiging niet kan worden beoordeeld alsof er sprake is van een besluit. De voorzieningenrechter is daarom met verweerder van oordeel dat de brief van 5 maart 2024 van informatieve aard is en niet gericht is op een rechtsgevolg zodat geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb.

Conclusie en gevolgen

5. Op grond van artikel 8:81 van de Awb moet er voor het treffen van een voorlopige voorziening een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit zijn genomen. Nu er niet een dergelijk besluit is genomen, verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd. De voorzieningenrechter komt hierdoor niet toe aan de inhoudelijke behandeling van het verzoek. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.