ECLI:NL:RBAMS:2024:2582

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
24/006713
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering inzake teruggave van inbeslaggenomen goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 mei 2024 uitspraak gedaan op een klaagschrift dat was ingediend door de klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel. Het klaagschrift was ingediend op 14 maart 2024 en betrof de teruggave van inbeslaggenomen goederen, die waren verkregen naar aanleiding van een Europees onderzoeksbevel (EOB) van 16 februari 2024. De inbeslaggenomen goederen omvatten onder andere een witte PlayStation 4, een zwarte iPhone, en een notitieboekje. De rechtbank heeft de klager niet in persoon gehoord, maar wel zijn raadsman en de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, in openbare raadkamer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbeslagname van de goederen is uitgevoerd op basis van het EOB, dat door de Belgische autoriteiten was uitgevaardigd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de klager. De rechtbank heeft het toetsingskader voor de beoordeling van het klaagschrift uiteengezet, waarbij werd benadrukt dat er geen onderzoek wordt gedaan naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB en dat de proportionaliteit van de inbeslagneming niet wordt getoetst. De rechtbank concludeert dat de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en dat de Belgische autoriteiten strafvorderlijk belang hebben bij het beslag.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbeslaggenomen goederen niet worden teruggegeven aan de klager. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

RK nummer: 24/006713
Datum beschikking: 2 mei 2024
BESCHIKKING
op het klaagschrift
ex artikel 5.4.10 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvorderingvan:
[klager] ,
geboren te onbekend op [geboortedag] 1999,
woonplaats kiezende op het kantoor van mr. K.H.T. van Gijssel:
[adres 1] ,
hierna ‘klager’.

1.Procesgang

Het klaagschrift is op 14 maart 2024 ingediend ter griffie van deze rechtbank.
De rechtbank heeft op 18 april 2024 het klaagschrift behandeld en de raadsman van de klager, mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat te Diemen, en de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, in openbare raadkamer gehoord.
Klager is niet verschenen.

2.Feiten en omstandigheden

De autoriteiten hebben door middel van een Europees onderzoeksbevel (EOB) van 16 februari 2024 onder andere verzocht om een doorzoeking van de woning van de klager te [adres 2] , in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen hem ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
meerdere feitenzoals omschreven in het EOB.
Op 4 maart 2024 is ter uitvoering van het EOB – op grond van artikel 94 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering – in beslag genomen onder klager:
  • Een witte playstation 4;
  • Een zwarte iPhone;
  • Een blauwe USB-stick;
  • Een zwarte Alcatel telefoon;
  • Een witte iPhone;
  • Een notitieboekje

3.Inhoud klaagschrift en standpunt klager

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de goederen omdat:
  • het beslag nog niet is opgeheven ondanks het verzoek daartoe;
  • de klager meent dat er geen enkel strafvorderlijk belang meer bestaat om de voortduring van de inbeslagname te rechtvaardigen;
In aanvulling daarop heeft de raadsman in raadkamer nog aangevoerd dat de in beslag genomen goederen niets te maken hebben met de vermeende feiten.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. Het strafvorderlijk belang in België wordt verondersteld aanwezig te zijn met het uitvaardigen van het EOB door de Belgische autoriteiten.

5.Het oordeel van de rechtbank

Toetsingskader
Het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. Dat brengt met zich dat de ruimte om af te zien van erkenning en tenuitvoerlegging van een EOB beperkt is.
In (onder meer) zijn arrest van 21 december 2021 [1] heeft de Hoge Raad het toetsingskader in beklagzaken ex artikel 5.4.10 Sv in verbinding met artikel 552a Sv uiteengezet.
Bij de behandeling van een dergelijk klaagschrift wordt geen onderzoek gedaan naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB. Evenmin wordt de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen getoetst.
Daarentegen moet wel worden beoordeeld of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan, indien aan de orde, ook worden beoordeeld of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast, welke beoordeling overigens is beperkt tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verder staat aan de rechtbank ter beoordeling of de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is ten slotte niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
Voor zover de ter uitvoering van het EOB inbeslaggenomen voorwerpen gegevensdragers betreffen, is nog van belang dat deze gegevensdragers worden overgedragen aan de uitvaardigende autoriteit. Dat is slechts anders als uit de inhoud van het EOB blijkt of door de uitvaardigende autoriteit is aangegeven dat de overdracht van een kopie volstaat. Daarnaast is het niet aan de rechter die over het klaagschrift oordeelt, om te bepalen dat kopieën van de op inbeslaggenomen gegevensdragers opgeslagen gegevens aan klager ter beschikking worden gesteld.
Oordeel van de rechtbank
In het licht van het hiervoor geschetste toetsingskader overweegt de rechtbank als volgt.
In het EOB dat op 16 februari 2024 is uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten wordt verzocht tot inbeslagname van “alle GSM-toestellen, digitale gegevensdragers en andere voorwerpen die nuttig kunnen zijn voor de waarheidsvinding”. Gelet op het EOB en de daarin omschreven verdenking is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen.
In bovengenoemd arrest van de Hoge Raad wordt beschreven dat het systeem van het EOB is gestoeld op het beginsel van wederzijdse erkenning. In onderhavige zaak toont het feit dat de Belgische autoriteiten een EOB hebben uitgevaardigd ten aanzien van de genoemde goederen dat zij strafvorderlijk belang zien bij het beslag van de genoemde goederen.
De goederen zijn in beslag genomen met het oog op de waarheidsvinding in het genoemde Belgische strafrechtelijk onderzoek. Het is niet aan de rechtbank om te beoordelen of, en in hoeverre, deze goederen daadwerkelijk aan de waarheidsvinding kunnen bijdragen en evenmin of de inbeslagneming tot dat doel in een redelijke verhouding staat. Dat staat ter beoordeling van de Belgische autoriteiten.
Het standpunt van de klager, en hetgeen de raadsman heeft aangevoerd in de openbare raadkamer maakt dit niet anders.
Gelet hierop zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
ONGEGROND.
Deze beslissing is op 2 mei 2024 gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier.

Voetnoten

1.