ECLI:NL:RBAMS:2024:2579

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
13.065989-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 2 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB, uitgevaardigd door de District Court in Gdańsk op 9 januari 2019, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 18 april 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S.J. Wirken, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. A.M. Rus.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de lopende procedure en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon niet geweigerd hoefde te worden op grond van deze wet, omdat hij op de hoogte was van de procedure. De officier van justitie voerde aan dat de opgeëiste persoon op 10 januari 2017 in persoon ter zitting was verschenen, wat de toepassing van artikel 12 OLW rechtvaardigde.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet bij alle zittingen aanwezig was, hij wel degelijk op de hoogte was van de procedure en dat zijn verdedigingsrechten niet geschonden werden. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de autoriteiten in Polen voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar, waarvan nog 11 maanden en 28 dagen resteren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.065989-24
Datum uitspraak: 2 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 27 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 januari 2019 door een rechter bij
the District Court in Gdańsk, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieplaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Rus, advocaat te Maastricht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
binding sentence of the Regional Court in Gdyniavan 14 maart 2017, met kenmerk II K 817/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 11 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er niet geweigerd hoeft te worden op grond van artikel 12 OLW omdat de opgeëiste persoon heeft aangegeven op de hoogte te zijn geweest van de procedure.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat artikel 12, sub a, OLW van toepassing is in onderhavige zaak omdat de opgeëiste persoon, in ieder geval op 10 januari 2017, in persoon ter zitting is verschenen, blijkens de aanvullende informatie die door de Poolse autoriteiten is verstrekt op 26 maart 2024.
Subsidiair kan afgezien worden van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW omdat zijn aanwezigheid op deze zitting in ieder geval aantoont dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem lopende procedure, hoewel hij niet voor elke zitting is opgeroepen en ook niet op elke zitting is verschenen.
Gelet op de aanvullende informatie is ondubbelzinnig vast komen te staan dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Dit proces is - kort gezegd - gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 26 maart 2024 en 3 april 2024 volgt dat de opgeëiste persoon op 17 oktober 2017 is gedagvaard, op het door hem opgegeven adres, voor – zo begrijpt de rechtbank – de eerste zittingsdag. Hij is daarbij geïnformeerd over zijn aanwezigheidsrecht en de mogelijke gevolgen indien hij niet verschijnt. Ook blijkt uit deze informatie dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen tijdens de zitting van 10 januari 2017, waar hij in persoon is verschenen met zijn door hem gekozen advocaat. Tijdens deze zitting is hij aangezegd voor de volgende zittingsdag. Tijdens de periode tussen deze zittingen heeft de opgeëiste persoon zijn advocaat ontslagen. Vervolgens verscheen hij niet op de volgende zitting, en is hij ook niet meer opgeroepen voor latere zittingen omdat dat volgens de Poolse wet niet nodig is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van de verdenking en het lopende strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij, door niet op de zitting te verschijnen waarvoor hij was aangezegd en door geen navraag te doen over het verdere verloop van de procedure uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten. Het was immers aan de opgeëiste persoon om zich, zeker nadat hij zijn advocaat had ontslagen, op de hoogte te houden van het verloop van het tegen hem lopende strafproces.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Gdańsk(Polen) voor het feit zoals het feit omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.