3.3Het oordeel van de rechtbank
De afpersing (zaak A, feit 1, subsidiair), de poging tot doodslag (zaak A, feit 2, primair) en het wapen- en munitiebezit (zaak A, feit 3) kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen. Verdachte heeft de afpersing en het wapen- en munitiebezit bekend.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de diefstal met geweld (zaak A, feit 1, primair), de mishandeling (zaak B, feit 1) en de bedreiging (zaak B, feit 2).
Bewezenverklaring poging tot doodslag (zaak A, feit 2, primair)
Verdachte heeft verklaard dat hij één tot drie keer heeft geschoten, telkens in de lucht en niet gericht op [persoon 2]. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring wordt weerlegd door de bewijsmiddelen in het dossier en overweegt over het bewijs het volgende.
Getuige [persoon 2] heeft op 30 april 2023 bij de politie verklaard dat hij in zijn winkel aan de overkant aan het werk was en door zijn vrouw werd gebeld dat er een overval in de tabakswinkel plaatsvond. [persoon 2] rende daarop naar buiten en zag verdachte met een vuurwapen in zijn hand de tabakswinkel uit rennen. Verdachte sloeg linksaf en [persoon 2] rende achter hem aan omdat hij hem wilde pakken. Verdachte ging zijwaarts rennen en keek [persoon 2] aan. [persoon 2] zag dat hij het vuurwapen op hem richtte en vervolgens hoorde hij een schot. Op 18 december 2023 heeft [persoon 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij achter een auto zat op het moment dat verdachte de eerste keer schoot. De afstand tussen hem en verdachte was op dat moment zes of zeven meter. [persoon 2] rende achter verdachte aan en telkens draaide verdachte zich om en schoot. Verdachte heeft vier keer gericht op [persoon 2] geschoten. De afstand tussen verdachte en [persoon 2] tijdens het derde en vierde schot was ongeveer zes meter.
De verklaring van getuige [persoon 2] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige]. [getuige] heeft op 30 april 2023 tegenover de politie verklaard dat hij die dag buiten op een bankje voor de winkel van [persoon 2] zat en dat hij zicht had op de tabakswinkel. Hij zat ongeveer zes meter van de ingang af. Hij zag verdachte met een vuurwapen naar buiten komen en wegrennen. [getuige] zag dat [persoon 2] achter hem aan rende en dat verdachte zijn vuurwapen op [persoon 2] richtte en afdrukte. Hij hoorde een knal en zag rook van het vuurwapen af komen. Vervolgens zag hij dat verdachte links het Spreeuwenpark in rende en hij hoorde nog twee knallen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verklaringen van [getuige] en [persoon 2] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn. De verklaringen van [persoon 2] zijn onderling tegenstrijdig en er zijn tegenstijdigheden tussen de verklaringen van [persoon 2] en de verklaringen van [getuige].
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [persoon 2] en [getuige] betrouwbaar zijn omdat deze, zoals hierna zal worden besproken, op belangrijke onderdelen steun vinden in het dossier. Dat getuige [getuige] zijn verklaring op 20 oktober 2023 bij de rechter-commissaris heeft afgezwakt door onder meer te verklaren dat hij misschien een vuurwapen heeft gezien en misschien rook, doet aan de betrouwbaarheid van zijn eerdere bij de politie afgelegde verklaring niet af. [getuige] heeft namelijk bij de rechter-commissaris aangegeven dat hij helemaal niet wilde getuigen, dat hij er buiten wilde blijven en zijn verklaring wilde intrekken. De rechtbank leidt daaruit af dat [getuige] bij de rechter-commissaris bang was om een voor verdachte belastende verklaring af te leggen. De rechtbank hecht daarom meer waarde aan de eerste verklaring die [getuige] vlak na het incident bij de politie heeft afgelegd. Verder blijkt uit foto 8 in het proces-verbaal van forensisch onderzoek van de plaats delict dat [getuige] vanaf het bankje voor de winkel – anders dan de raadsman heeft bepleit – wel zicht had op de laadpaal en het lossen van het eerste schot door verdachte (proces-verbaalnummer PL1300-2023095470-18, digitale p. 13).
Verbalisanten ter plaatse hebben in een parkeervak ter hoogte van de tabakswinkel een personenauto aangetroffen waarvan de voorruit was beschadigd. De beschadiging was rond van vorm en op de voorruit en de motorkap lagen delen van glas. De beschadiging testte positief op de aanwezigheid van lood, wat betekent dat de beschadiging veroorzaakt zou kunnen zijn door een loodhoudend projectiel. Uit het wapen- en munitieonderzoek blijkt dat de in het wapen aangetroffen patronen voorzien waren van een loden projectiel.
Op basis van de verklaringen van [persoon 2] en [getuige] in combinatie met de beschadiging van de voorruit van de auto en de aanwezigheid van lood en de glasdeeltjes op de voorruit en de motorkap, stelt de rechtbank vast dat de beschadiging is veroorzaakt door het eerste schot dat verdachte heeft gelost en dat verdachte horizontaal en gericht op [persoon 2] heeft geschoten. Dat de schade aan de voorruit kan zijn veroorzaakt door iets anders, bijvoorbeeld door een bij de auto aangetroffen knikker, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden.
Aangezien de verklaring van [persoon 2] voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de verklaring van [persoon 2] dat verdachte daarna nog drie keer gericht op hem heeft geschoten.
Verder heeft de raadsman naar voren gebracht dat [persoon 2] heeft verklaard dat hij kon horen dat het wapen leeg was, terwijl in het wapen twee onafgevuurde patronen zijn aangetroffen. Als de trekker bij herhaling was overgehaald zouden die patronen minstens één indent moeten hebben gehad en dat is niet het geval. In aanvulling daarop heeft de raadsman ter zitting naar voren gebracht dat de deugdelijkheid van de munitie niet is onderzocht en als de munitie niet met het betreffende wapen kon worden afgeschoten het wapen in zijn geheel ondeugdelijk is geweest. De rechtbank begrijpt het verweer zo dat de trekker wellicht is overgehaald, maar dat niet vaststaat dat er kogels zijn verschoten.
Wat betreft het eerste schot heeft de rechtbank hiervoor reeds vastgesteld dat er een kogel is afgevuurd. Dat er bij de overige drie keren dat verdachte gericht op [persoon 2] heeft geschoten ook kogels zijn afgevuurd, vindt steun in het wapenrapport en de bevindingen naar aanleiding van het proefschieten. Uit het wapenrapport blijkt dat het vuurwapen een cilinder had met plaats voor acht patronen. De cilinder bevatte na het schietincident vier hulzen (en twee patronen en twee lege kamers). Drie van de vier hulzen waren voorzien van een indent en één was voorzien van een dubbele indent. De dubbele indent kan het horen van een klik verklaren bij het overhalen van de trekker, zonder dat er een kogel wordt verschoten. Uit onderzoek van het vuurwapen is gebleken dat er tijdens het proefschieten geen storingen optraden en dat het vuurwapen naar behoren werkte. Gelet op het wapenrapport en de bevindingen van het proefschieten, die de verklaring van [persoon 2] over het aantal schoten ondersteunen, stelt de rechtbank vast dat er ook na het eerste schot nog kogels zijn afgevuurd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat niet vaststaat dat er kogels zijn verschoten.
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en
samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte vier keer gericht op [persoon 2] heeft geschoten, waarvan in ieder geval drie keer op een afstand van ongeveer zes meter, waarbij meerdere kogels zijn afgevuurd. Door meermalen op korte afstand gericht op [persoon 2] te schieten heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [persoon 2] daardoor zou komen te overlijden, waardoor sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
Vrijspraak diefstal met geweld (zaak A feit 1, primair)
Naar het oordeel van de rechtbank is bewezen dat verdachte [persoon 1] onder bedreiging van een vuurwapen heeft gedwongen geld in een tas te stoppen en de tas vervolgens aan verdachte af te geven. Deze gedragingen kunnen niet worden gekwalificeerd als diefstal met geweld, maar als afpersing. Verdachte heeft namelijk niet een voor diefstal vereiste wegnemingshandeling verricht, maar hij heeft [persoon 1] gedwongen tot afgifte van het geld.
Vrijspraak mishandeling (zaak B, feit 1) en bedreiging (zaak B, feit 2)
Er is onvoldoende bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging van aangever [persoon 3] en de rechtbank spreekt hem daarvan vrij.
Verdachte heeft verklaard dat [persoon 3] samen met een verdachte bekende drugsdealer was en dat [persoon 3] dreigend op hem af kwam. Om [persoon 3] af te weren heeft hij geprobeerd hem te slaan, maar hij raakte hem niet. Daarop probeerde [persoon 3] verdachte te slaan, maar ook hij miste. Verdachte ontkent dat hij met een mes heeft gedreigd. Twee verbalisanten hebben gezien dat verdachte en [persoon 3] elkaar duwden en dat een derde man hen continu uit elkaar probeerde te halen. Eén van de agenten zag dat verdachte een dichtgeklapt mes liet vallen. Een andere verbalisant heeft gezien dat verdachte [persoon 3] sloeg en hem raakte.
In zijn aangifte verklaart [persoon 3] dat verdachte hem heeft geslagen en met een mes heeft bedreigd. Hij laat zijn eigen aandeel in de ruzie, het duwen van verdachte, onvermeld en presenteert zich als hoeder van toeristen die door verdachte zouden worden lastiggevallen. Gelet op de waarneming van de twee verbalisanten dat ook [persoon 3] heeft geduwd en de verklaring van verdachte dat niet hij maar [persoon 3] de agressor was, twijfelt de rechtbank aan het verhaal van [persoon 3]. De rechtbank vindt de aangifte niet betrouwbaar en daarom niet bruikbaar als bewijsmiddel. Dat betekent dat er onvoldoende bewijs is voor de bedreiging met het mes. Voor de mishandeling is er nog de verklaring van de verbalisant die heeft gezien dat verdachte [persoon 3] heeft geslagen. Omdat de rechtbank niet kan vaststellen wat de aanleiding voor de ruzie was en wie de agressor was en verdachte heeft verklaard dat hij wel in de richting van [persoon 3] heeft geslagen maar hem niet heeft geraakt, vindt de rechtbank de verklaring van de verbalisant alleen onvoldoende om te komen tot bewijs van mishandeling van [persoon 3] door verdachte.