ECLI:NL:RBAMS:2024:2574

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
1311201923
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag, afpersing en verboden wapenbezit in Amsterdam

Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, afpersing onder bedreiging van een vuurwapen en verboden wapen- en munitiebezit. De verdachte heeft op 30 april 2023 een tabakswinkel overvallen door onder bedreiging van een vuurwapen het slachtoffer te dwingen een tas met geld te vullen en deze aan hem af te geven. Tijdens zijn vlucht heeft hij meermalen op korte afstand op het slachtoffer geschoten, die hem achterna rende. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank oordeelde dat de afpersing en het wapenbezit bewezen konden worden, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van diefstal met geweld en mishandeling, wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte had een strafblad en was op het moment van de overval nog in proeftijd voor eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische problematiek van de verdachte, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om de straf te verlagen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/112019-23 (zaak A) en 13/065954-23 (zaak B)
Datum uitspraak: 11 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres],
nu gedetineerd te: [detentieadres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 maart 2024 (inhoudelijke behandeling) en 11 april 2024 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Levinsohn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.C.R. Gijsen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A
feit 1, primair
diefstal met geweld tegen [persoon 1] en/of [persoon 2] op 30 april 2023 in Amsterdam;
feit 1, subsidiair
afpersing van [persoon 1] op 30 april 2023 in Amsterdam;
feit 2, primair
poging tot doodslag van [persoon 2] op 30 april 2023 in Amsterdam;
feit 2, subsidiair
poging tot zware mishandeling van [persoon 2] op 30 april 2023 in Amsterdam;
feit 2, meer subsidiair
bedreiging van [persoon 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling op 30 april 2023 in Amsterdam;
feit 3
voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 30 april 2023 in Amsterdam;
zaak B
feit 1
mishandeling van [persoon 3] op 6 maart 2023 in Amsterdam;
feit 2
bedreiging van [persoon 3] met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling op 6 maart 2023 in Amsterdam.
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in zaak A de diefstal met geweld (feit 1, primair), de poging tot doodslag (feit 2, primair), het wapen- en munitiebezit (feit 3) en in zaak B de mishandeling (feit 1) en de bedreiging (feit 2) bewezen kunnen worden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de diefstal met geweld (zaak A, feit 1, primair) vrijspraak moet volgen voor de bestanddelen ‘vergezeld en/of gevolgd van geweld’, het met een vuurwapen schieten en het tijdens de vlucht in de richting van [persoon 2] schieten. Verder heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor de poging tot doodslag (zaak A, feit 2, primair), de mishandeling (zaak B, feit 1) en de bedreiging (zaak B, feit 2), vanwege gebrek aan bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De afpersing (zaak A, feit 1, subsidiair), de poging tot doodslag (zaak A, feit 2, primair) en het wapen- en munitiebezit (zaak A, feit 3) kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen. Verdachte heeft de afpersing en het wapen- en munitiebezit bekend.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de diefstal met geweld (zaak A, feit 1, primair), de mishandeling (zaak B, feit 1) en de bedreiging (zaak B, feit 2).
Bewezenverklaring poging tot doodslag (zaak A, feit 2, primair)
Verdachte heeft verklaard dat hij één tot drie keer heeft geschoten, telkens in de lucht en niet gericht op [persoon 2]. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring wordt weerlegd door de bewijsmiddelen in het dossier en overweegt over het bewijs het volgende.
Getuige [persoon 2] heeft op 30 april 2023 bij de politie verklaard dat hij in zijn winkel aan de overkant aan het werk was en door zijn vrouw werd gebeld dat er een overval in de tabakswinkel plaatsvond. [persoon 2] rende daarop naar buiten en zag verdachte met een vuurwapen in zijn hand de tabakswinkel uit rennen. Verdachte sloeg linksaf en [persoon 2] rende achter hem aan omdat hij hem wilde pakken. Verdachte ging zijwaarts rennen en keek [persoon 2] aan. [persoon 2] zag dat hij het vuurwapen op hem richtte en vervolgens hoorde hij een schot. Op 18 december 2023 heeft [persoon 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat hij achter een auto zat op het moment dat verdachte de eerste keer schoot. De afstand tussen hem en verdachte was op dat moment zes of zeven meter. [persoon 2] rende achter verdachte aan en telkens draaide verdachte zich om en schoot. Verdachte heeft vier keer gericht op [persoon 2] geschoten. De afstand tussen verdachte en [persoon 2] tijdens het derde en vierde schot was ongeveer zes meter.
De verklaring van getuige [persoon 2] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige]. [getuige] heeft op 30 april 2023 tegenover de politie verklaard dat hij die dag buiten op een bankje voor de winkel van [persoon 2] zat en dat hij zicht had op de tabakswinkel. Hij zat ongeveer zes meter van de ingang af. Hij zag verdachte met een vuurwapen naar buiten komen en wegrennen. [getuige] zag dat [persoon 2] achter hem aan rende en dat verdachte zijn vuurwapen op [persoon 2] richtte en afdrukte. Hij hoorde een knal en zag rook van het vuurwapen af komen. Vervolgens zag hij dat verdachte links het Spreeuwenpark in rende en hij hoorde nog twee knallen.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verklaringen van [getuige] en [persoon 2] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar zijn. De verklaringen van [persoon 2] zijn onderling tegenstrijdig en er zijn tegenstijdigheden tussen de verklaringen van [persoon 2] en de verklaringen van [getuige].
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [persoon 2] en [getuige] betrouwbaar zijn omdat deze, zoals hierna zal worden besproken, op belangrijke onderdelen steun vinden in het dossier. Dat getuige [getuige] zijn verklaring op 20 oktober 2023 bij de rechter-commissaris heeft afgezwakt door onder meer te verklaren dat hij misschien een vuurwapen heeft gezien en misschien rook, doet aan de betrouwbaarheid van zijn eerdere bij de politie afgelegde verklaring niet af. [getuige] heeft namelijk bij de rechter-commissaris aangegeven dat hij helemaal niet wilde getuigen, dat hij er buiten wilde blijven en zijn verklaring wilde intrekken. De rechtbank leidt daaruit af dat [getuige] bij de rechter-commissaris bang was om een voor verdachte belastende verklaring af te leggen. De rechtbank hecht daarom meer waarde aan de eerste verklaring die [getuige] vlak na het incident bij de politie heeft afgelegd. Verder blijkt uit foto 8 in het proces-verbaal van forensisch onderzoek van de plaats delict dat [getuige] vanaf het bankje voor de winkel – anders dan de raadsman heeft bepleit – wel zicht had op de laadpaal en het lossen van het eerste schot door verdachte (proces-verbaalnummer PL1300-2023095470-18, digitale p. 13).
Verbalisanten ter plaatse hebben in een parkeervak ter hoogte van de tabakswinkel een personenauto aangetroffen waarvan de voorruit was beschadigd. De beschadiging was rond van vorm en op de voorruit en de motorkap lagen delen van glas. De beschadiging testte positief op de aanwezigheid van lood, wat betekent dat de beschadiging veroorzaakt zou kunnen zijn door een loodhoudend projectiel. Uit het wapen- en munitieonderzoek blijkt dat de in het wapen aangetroffen patronen voorzien waren van een loden projectiel.
Op basis van de verklaringen van [persoon 2] en [getuige] in combinatie met de beschadiging van de voorruit van de auto en de aanwezigheid van lood en de glasdeeltjes op de voorruit en de motorkap, stelt de rechtbank vast dat de beschadiging is veroorzaakt door het eerste schot dat verdachte heeft gelost en dat verdachte horizontaal en gericht op [persoon 2] heeft geschoten. Dat de schade aan de voorruit kan zijn veroorzaakt door iets anders, bijvoorbeeld door een bij de auto aangetroffen knikker, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden.
Aangezien de verklaring van [persoon 2] voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de verklaring van [persoon 2] dat verdachte daarna nog drie keer gericht op hem heeft geschoten.
Verder heeft de raadsman naar voren gebracht dat [persoon 2] heeft verklaard dat hij kon horen dat het wapen leeg was, terwijl in het wapen twee onafgevuurde patronen zijn aangetroffen. Als de trekker bij herhaling was overgehaald zouden die patronen minstens één indent moeten hebben gehad en dat is niet het geval. In aanvulling daarop heeft de raadsman ter zitting naar voren gebracht dat de deugdelijkheid van de munitie niet is onderzocht en als de munitie niet met het betreffende wapen kon worden afgeschoten het wapen in zijn geheel ondeugdelijk is geweest. De rechtbank begrijpt het verweer zo dat de trekker wellicht is overgehaald, maar dat niet vaststaat dat er kogels zijn verschoten.
Wat betreft het eerste schot heeft de rechtbank hiervoor reeds vastgesteld dat er een kogel is afgevuurd. Dat er bij de overige drie keren dat verdachte gericht op [persoon 2] heeft geschoten ook kogels zijn afgevuurd, vindt steun in het wapenrapport en de bevindingen naar aanleiding van het proefschieten. Uit het wapenrapport blijkt dat het vuurwapen een cilinder had met plaats voor acht patronen. De cilinder bevatte na het schietincident vier hulzen (en twee patronen en twee lege kamers). Drie van de vier hulzen waren voorzien van een indent en één was voorzien van een dubbele indent. De dubbele indent kan het horen van een klik verklaren bij het overhalen van de trekker, zonder dat er een kogel wordt verschoten. Uit onderzoek van het vuurwapen is gebleken dat er tijdens het proefschieten geen storingen optraden en dat het vuurwapen naar behoren werkte. Gelet op het wapenrapport en de bevindingen van het proefschieten, die de verklaring van [persoon 2] over het aantal schoten ondersteunen, stelt de rechtbank vast dat er ook na het eerste schot nog kogels zijn afgevuurd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat niet vaststaat dat er kogels zijn verschoten.
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en
samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte vier keer gericht op [persoon 2] heeft geschoten, waarvan in ieder geval drie keer op een afstand van ongeveer zes meter, waarbij meerdere kogels zijn afgevuurd. Door meermalen op korte afstand gericht op [persoon 2] te schieten heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [persoon 2] daardoor zou komen te overlijden, waardoor sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
Vrijspraak diefstal met geweld (zaak A feit 1, primair)
Naar het oordeel van de rechtbank is bewezen dat verdachte [persoon 1] onder bedreiging van een vuurwapen heeft gedwongen geld in een tas te stoppen en de tas vervolgens aan verdachte af te geven. Deze gedragingen kunnen niet worden gekwalificeerd als diefstal met geweld, maar als afpersing. Verdachte heeft namelijk niet een voor diefstal vereiste wegnemingshandeling verricht, maar hij heeft [persoon 1] gedwongen tot afgifte van het geld.
Vrijspraak mishandeling (zaak B, feit 1) en bedreiging (zaak B, feit 2)
Er is onvoldoende bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging van aangever [persoon 3] en de rechtbank spreekt hem daarvan vrij.
Verdachte heeft verklaard dat [persoon 3] samen met een verdachte bekende drugsdealer was en dat [persoon 3] dreigend op hem af kwam. Om [persoon 3] af te weren heeft hij geprobeerd hem te slaan, maar hij raakte hem niet. Daarop probeerde [persoon 3] verdachte te slaan, maar ook hij miste. Verdachte ontkent dat hij met een mes heeft gedreigd. Twee verbalisanten hebben gezien dat verdachte en [persoon 3] elkaar duwden en dat een derde man hen continu uit elkaar probeerde te halen. Eén van de agenten zag dat verdachte een dichtgeklapt mes liet vallen. Een andere verbalisant heeft gezien dat verdachte [persoon 3] sloeg en hem raakte.
In zijn aangifte verklaart [persoon 3] dat verdachte hem heeft geslagen en met een mes heeft bedreigd. Hij laat zijn eigen aandeel in de ruzie, het duwen van verdachte, onvermeld en presenteert zich als hoeder van toeristen die door verdachte zouden worden lastiggevallen. Gelet op de waarneming van de twee verbalisanten dat ook [persoon 3] heeft geduwd en de verklaring van verdachte dat niet hij maar [persoon 3] de agressor was, twijfelt de rechtbank aan het verhaal van [persoon 3]. De rechtbank vindt de aangifte niet betrouwbaar en daarom niet bruikbaar als bewijsmiddel. Dat betekent dat er onvoldoende bewijs is voor de bedreiging met het mes. Voor de mishandeling is er nog de verklaring van de verbalisant die heeft gezien dat verdachte [persoon 3] heeft geslagen. Omdat de rechtbank niet kan vaststellen wat de aanleiding voor de ruzie was en wie de agressor was en verdachte heeft verklaard dat hij wel in de richting van [persoon 3] heeft geslagen maar hem niet heeft geraakt, vindt de rechtbank de verklaring van de verbalisant alleen onvoldoende om te komen tot bewijs van mishandeling van [persoon 3] door verdachte.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen opgave van de bewijsmiddelen bewezen dat:
zaak A, feit 1, subsidiair
hij op 30 april 2023 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot de afgifte van ongeveer 600 euro, die aan [persoon 4] toebehoorde, door het tonen van een vuurwapen (te weten een revolver) aan en het richten van een vuurwapen op die voornoemde [persoon 1] en door die voornoemde [persoon 1] een tas te geven en haar vervolgens naar de kassa te duwen en de woorden te bezigen: "dit is een overval, niks aanraken anders schiet ik je neer" en door vervolgens die tas met daarin dat geld uit de handen van die [persoon 1] te pakken;
zaak A, feit 2, primair
hij op 30 april 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermaals met een vuurwapen (te weten een revolver) in de richting van die voornoemde [persoon 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak A, feit 3
hij op 30 april 2023 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Bruno Bruni Milano, type Olympic 38, kaliber 0.22 Long Rifle, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en
bijbehorende munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te
weten 4 kogelpatronen en/of 2 hulzen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een straf op te leggen met een aanzienlijk voorwaardelijk deel. Hij heeft eveneens verzocht aan het voorwaardelijk deel een lange proeftijd te verbinden als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen en de reclassering de tijd te geven om langdurige begeleiding aan te bieden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, afpersing onder bedreiging van een vuurwapen en verboden wapen- en munitiebezit. Verdachte heeft op klaarlichte dag een tabakswinkel overvallen door onder bedreiging van een vuurwapen [persoon 1] te dwingen een tas met geld te vullen en de tas aan verdachte af te geven. Tijdens zijn vlucht heeft hij met het vuurwapen meermalen op korte afstand gericht op [persoon 2] geschoten die achter hem aan rende. Dit zijn zeer ernstige feiten. Voor [persoon 1] en [persoon 2] zijn dit zeer angstige momenten geweest. Omstanders zijn geconfronteerd met het gewelddadig handelen van verdachte en er mag van geluk worden gesproken dat er door het handelen van verdachte geen slachtoffers zijn gevallen. Met zijn gedrag heeft verdachte op onaanvaardbare wijze voor gevaar gezorgd en het algemene gevoel van onveiligheid in de samenleving vergroot.
Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij eerder is veroordeeld voor verschillende strafbare feiten waaronder diefstallen en een bedreiging. Daarnaast liep verdachte op het moment van de overval en de schietpartij nog in een proeftijd van een veroordeling voor mishandeling.
Verdachte is psychologisch onderzocht en in het rapport van 6 november 2023, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. J. Yntema, staat onder meer dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne, minstens licht van ernst, in vroege remissie in een gereguleerde omgeving. Tevens is sprake van zwakbegaafdheid en antisociale trekken in zijn persoonlijkheid. De inschatting is dat verdachte ondanks zijn problematiek ook andere keuzemogelijkheden had dan het plegen van een overval. Zijn problematiek kan enigszins hebben meegespeeld ten tijde van het plegen van de feiten, maar vanwege het financieel gemotiveerde karakter blijkt hiervan onvoldoende om tot een doorwerking te kunnen komen. De deskundige adviseert daarom om de ten laste gelegde feiten volledig aan verdachte toe te rekenen. Over het recidiverisico wordt geen uitspraak gedaan omdat er geen verband is vastgesteld tussen de psychische stoornissen en de ten laste gelegde feiten. Er zijn verder geen indicaties om uitspraken te doen over een zorgprognose en een advies over interventies en interventiecondities. Gelet op het voorgaande is er eveneens geen aanleiding om vanuit gedragskundig oogpunt uitspraak te doen over een behandeling binnen strafrechtelijk juridisch kader.
De rechtbank neemt het advies van de deskundige om de feiten volledig aan verdachte toe te rekenen over.
Verder heeft de reclassering in haar rapportage van 17 november 2023 geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met bijzondere voorwaarden, indien verdachte ter zitting aan zal geven hieraan mee te zullen werken.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten vanuit een oogpunt van normbevestiging, generale preventie en vergelding een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. In de persoonlijke problematiek van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om een iets lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf is het wettelijk niet mogelijk om een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen, al dan niet met bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Beslag

Onder verdachte zijn een revolver, patronen, geld, een fiets en een tas in beslag genomen.
De revolver en de patronen zullen worden onttrokken aan het verkeer omdat de bewezen geachte feiten met behulp hiervan zijn begaan en de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De tas behoort aan verdachte toe. Aangezien met behulp van de tas de afpersing is begaan, zal dit voorwerp verbeurd worden verklaard. Voor de fiets zal de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten. De rechtbank zal gelasten dat het geld (in totaal € 525,-) wordt teruggegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, te weten [persoon 4].

10.Vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van benadeelde partij [persoon 4]
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 525,- aan vergoeding van materiële schade en een pro memorie post aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Zoals hierboven toegelicht zal het afgeperste en in beslag genomen geldgedrag van € 525,- conform de na te melden beslagbeslissing door het openbaar ministerie aan [persoon 4] worden teruggegeven. Dit gedeelte van de vordering wordt daarom afgewezen. Wat de immateriële schadepost betreft zal [persoon 4] in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat die niet is onderbouwd.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 7.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel voor toewijzing in aanmerking komt.
De raadsman heeft verzocht [persoon 2] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, primair gelet op het verzoek om vrijspraak voor de poging doodslag op [persoon 2] en subsidiair omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair heeft hij verzocht om het bedrag te matigen omdat onvoldoende is onderbouwd dat er bij [persoon 2] sprake is van PTSS.
Gelet op de bewezenverklaring van de poging doodslag heeft [persoon 2], op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat [persoon 2] als gevolg van de poging doodslag psychische klachten heeft waarvoor hij door een psychiater wordt behandeld, en dat er daarom sprake is van een situatie als bedoeld in voornoemd artikel, te weten dat hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De verdediging heeft dit niet voldoende gemotiveerd betwist. Op grond van de door [persoon 2] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 6.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. [persoon 2] zal voor het overige deel in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Hij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

11.Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de bij de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van 7 maart 2023 van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/217315-20 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 november 2021 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd schuldig gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank is echter van oordeel dat tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde taakstraf van 60 uur niet opportuun is, omdat aan verdachte bij dit vonnis een gevangenisstraf van vijf jaar wordt opgelegd. De vordering zal daarom worden afgewezen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 55, 57, 317 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair en het in zaak B onder 1 en onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair, onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
zaak A, feit 1, subsidiair:
afpersing
en
zaak A, feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
de eendaadse samenloop van:
zaak A, feit 2, primair:
poging doodslag
en
zaak A, feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
verbeurd:
1 STK Tas (goednummer 6334475)
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Revolver (goednummer 6334439)
  • 1 DV Patroon (goednummer 6334440)
  • 2 STK Patroon (goednummer 6334632)
Gelast de
bewaringten behoeve van de rechthebbende van:
1 STK swapfiets, framenummer 12386284 (goednummer 6334436)
Gelast de
teruggaveaan
[persoon 4], die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, van:
  • 235 EUR / IBG 16-06-2023 (goednummer 6334453)
  • 290 EUR / IBG 16-06-2023 (goednummer 6334457)
Wijst af de vordering van de benadeelde partij
[persoon 4]tot vergoeding van € 525,- aan materiële schade en verklaart
[persoon 4]niet-ontvankelijk in zijn vordering wat betreft de immateriële schadepost.
Bepaalt dat [persoon 4] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 6.000,- (zesduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 april 2023) tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2].
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [persoon 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [persoon 2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2]
aan de Staat€ 6.000,- (zesduizend euro)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 april 2023) tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 65 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijstde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/217315-20
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2024.
[...]
[...]