ECLI:NL:RBAMS:2024:2572

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
1324212922
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting, mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van ex-partner met langdurige mishandeling en bedreiging

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn ex-partner. De feiten vonden plaats in de periode van 21 tot en met 22 september 2022, waarbij de verdachte het slachtoffer langdurig mishandelde en meerdere keren verkrachtte in haar woning. De verdachte belette het slachtoffer de woning te verlaten door haar rolstoel buiten haar bereik te brengen, waardoor zij niet in staat was om hulp in te schakelen. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat zij niet altijd consistent waren. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar zijn verklaringen waren in strijd met de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Daarnaast is er een immateriële schadevergoeding van €10.000,- toegewezen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/242129-22
Datum uitspraak: 11 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het (brief)adres [adres verdachte] ,
verblijvende op het adres [verblijfadres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 maart 2024 (inhoudelijke behandeling) en 11 april 2024 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.B. Lisi naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 21 september 2022 tot en met 22 september 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1
verkrachting van [slachtoffer] ;
feit 2, primair
poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] ;
feit 2, subsidiair
mishandeling van [slachtoffer] ;
feit 3
wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] .
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Aangeefster heeft op 22 september 2022 aangifte gedaan van onder meer mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsbeneming door verdachte in de late avond en de nacht van 21 op 22 september 2022. Op 23 september 2022 heeft zij met de politie een informatief gesprek zeden gehad en op dezelfde dag heeft zij aangifte gedaan van verkrachting door verdachte in de hiervoor genoemde periode.
Aangeefster heeft (samengevat) verklaard dat zij met verdachte een relatie heeft gehad. In de maanden voor juni 2022 werd verdachte verbaal en fysiek agressief tegen aangeefster.
In juni 2022 is zij de woning uit gevlucht en tijdelijk bij haar ouders gaan wonen. Aangeefster heeft verdachte veelvuldig gevraagd om haar woning te verlaten. De woning van aangeefster was voor haar aangepast omdat zij als gevolg van een verkeersongeluk in een rolstoel zit. Verdachte weigerde de woning te verlaten. Ondanks de angst voor het agressieve gedrag van verdachte keert aangeefster op 21 september 2022 terug naar haar woning. Verdachte is in haar woning aanwezig. Als aangeefster op de bank gaat zitten wordt verdachte vrijwel gelijk agressief. Hij pakt aangeefster bij haar nek en vraagt waar zij de hele dag is geweest. Vervolgens gaat hij naast haar op de bank zitten en pakt haar hard bij haar keel en zegt “kijk me aan”. Aangeefster wil dat niet en verdachte geeft haar een klap. Verdachte zegt dat hij zin heeft om te neuken. Aangeefster geeft aan dat zij dat niet wil en krijgt weer een klap. Hij zegt daarop: “Als ik zeg dat ik wil neuken, dan gaan we neuken. Je doet wat ik zeg.” Vervolgens mishandelt verdachte haar die avond en nacht langdurig en verkracht hij haar op meerdere momenten. Hij belet haar de woning de verlaten onder meer door haar rolstoel bij het bed weg te duwen. Ook kan zij geen hulp inschakelen omdat hij zorgt dat haar telefoon buiten haar bereik komt te liggen. De mishandeling bestaat onder meer uit het geven van klappen in haar gezicht, vuistslagen tegen haar hoofd en lichaam en het op meerdere momenten dichtknijpen van haar keel. Doordat aangeefster haar benen als gevolg van een ongeluk niet kan bewegen, kan verdachte haar onderkleding uittrekken en haar benen in een zodanig positie brengen dat hij haar kan verkrachten. Haar onderkleding probeert ze tevergeefs met haar handen vast te houden. Gedurende de nacht verkracht hij aangeefster op drie momenten door met zijn penis haar vagina te penetreren. Eveneens penetreert hij haar vagina met zijn vingers. De volgende ochtend zoekt aangeefster telefonisch contact met haar moeder. Zij doet alsof zij een afspraak met haar moeder heeft, waardoor zij uiteindelijk de woning kan verlaten.
Verdachte ontkent de beschuldigingen. In zijn eerste verhoor heeft hij verklaard dat hij de nacht van 21 op 22 september 2022 in de woning van aangeefster op de bank heeft geslapen dat hij met aangeefster voor het laatst seks heeft gehad op 18 september 2022. Later heeft hij verklaard dat hij die nacht in de nachtopvang in de buurt van de [adres 1] heeft doorgebracht. Weer later heeft hij verklaard dat hij die nacht op straat heeft doorgebracht. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij die nacht in een portiek heeft doorgebracht in de buurt van de woning van zijn moeder aan de [adres 2] .
3.2
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkrachting (feit 1), de mishandeling (feit 2, subsidiair) en de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 3) bewezen kunnen worden. Zij vraagt de rechtbank verdachte vrij te spreken van de poging tot zware mishandeling (feit 2, primair).
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, vanwege gebrek aan bewijs. Over de poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 2, primair) heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verkrachting (feit 1), de mishandeling (feit 2, subsidiair) en de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 3) kunnen worden bewezen. Verdachte zal worden vrijgesproken van de poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 2, primair).
Over het bewijs overweegt de rechtbank het volgende.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar is. De verklaring is onvoldoende volledig, onvoldoende accuraat en onvoldoende consistent. Op cruciale onderdelen heeft aangeefster wisselend verklaard. Bovendien kan uit het dossier worden afgeleid dat zij een motief had om de politie in te schakelen, namelijk dat verdachte dan gedwongen werd haar woning te verlaten.
De rechtbank overweegt dat aangeefster in haar aangiften en het informatieve gesprek zeden niet telkens volledig en in dezelfde volgorde heeft verklaard over de gebeurtenissen van die avond en nacht. Anders dan de raadsman verbindt de rechtbank daaraan niet de conclusie dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn. Het verhaal van aangeefster is dat zij langdurig en aaneengesloten door verdachte is mishandeld en op meerdere momenten is verkracht. Al die tijd zou verdachte haar hebben belet de woning te ontvluchten of hulp in te schakelen. Dat aangeefster haar verhaal niet steeds als exact dezelfde ‘film’ heeft verteld, is gelet op de werking van het menselijk geheugen goed voorstelbaar en dat maakt haar verklaringen dan ook niet onbetrouwbaar. De rechtbank vindt de verklaringen van aangeefster betrouwbaar, omdat deze op de hoofdlijnen van het geweld, het seksueel misbruik en de vrijheidsberoving consistent zijn. Bovendien vindt haar verhaal op belangrijke onderdelen steun in andere bewijsmiddelen, zoals hierna wordt besproken. Dat aangeefster valse aangifte zou hebben gedaan om verdachte uit haar woning te krijgen, vindt de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt daarom het betrouwbaarheidsverweer.
Steunbewijs
In zedenzaken is - net als in deze zaak - vaak sprake van een één-op-één-situatie: het is het woord van een aangeefster tegen dat van een verdachte. Op grond van het bepaalde in
artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Dat betekent dat de rechtbank alleen tot een bewezenverklaring kan komen indien de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Het antwoord op de vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan vraagt een beoordeling van het concrete geval. Niet is vereist dat elke onderdeel van de tenlastelegging in ander bewijs steun vindt. De verklaring van aangeefster moet op specifieke punten steun vinden in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
De vraag of er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster beantwoordt de rechtbank bevestigend.
Letselverklaringen
De verklaring van aangeefster dat er sprake is geweest van geweld bestaande uit onder meer het slaan in haar gezicht, het slaan op de linkerzijkant van haar lichaam en op haar rug en het slaan met vuisten op haar linkerbeen, wordt ondersteund door de waarneming van de verbalisant die forensisch onderzoek bij aangeefster heeft verricht. Op 22 september 2022 omstreeks 18.00 uur neemt de verbalisant waar dat aangeefster, die op dat moment in haar ondergoed zit, diverse letsels heeft. Hij ziet bloeduitstortingen op haar linkerwang, op haar linkerschouder en op haar linker bovenbeen.
Het forensisch onderzoek biedt niet specifiek steun voor het slaan op aangeefsters (voor)hoofd en dichtknijpen van haar keel. Aangezien de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan haar verklaring dat verdachte eveneens op haar (voor)hoofd heeft geslagen en diverse keren haar keel heeft dichtgeknepen. De rechtbank vindt ook die gedragingen bewezen.
Getuige [getuige]
Verder ziet de rechtbank steunbewijs in de verklaring van getuige [getuige] , de moeder van aangeefster. Zij heeft op 21 september 2022 rond 21.15/21.30 uur met aangeefster gebeld en hoorde verdachte op de achtergrond mompelen. Aangeefster gaf aan dat zij wilde ophangen omdat zij het idee had dat het anders erger zou worden. Dit bevestigt dat verdachte in de avond van 21 september 2022 bij aangeefster in haar woning was. Vervolgens reageerde aangeefster niet op een appje dat moeder haar rond 23.00 uur stuurde. Dit is steun voor de verklaring van aangeefster dat zij niet over haar telefoon kon beschikken, omdat verdachte die bij haar weghield. De volgende dag belde aangeefster vlak na 08.18 uur met moeder en zei tegen haar: “mama, we hadden toch een afspraak?” Daarna hoorde moeder haar opeens heel zachtjes zeggen: “mama, speel met mij mee want ik ben de hele nacht mishandeld”. Moeder reageerde gewoon en zei: “ben je al klaar, moet ik je ontmoeten?”. Aangeefster zei daarop: “ik ben nu klaar om weg te gaan”. Vlak daarna belde moeder weer met aangeefster en toen zei aangeefster dat ze bij de lift stond. Ze was angstig. De telefoon viel uit omdat zij in de lift stond. Ze belde weer terug en bleef op de luidspreker. Aangeefster vertelde overstuur dat verdachte haar bij haar nek had gepakt, had aangerand, verkracht en de hele nacht had mishandeld. Aangeefster huilde.
Telefoon van verdachte
De verklaring van aangeefster vindt eveneens steun in het proces-verbaal van bevindingen over de telefoon Apple Iphone 11 Pro Max die onder aangeefster in beslag is genomen. Aangeefster heeft deze telefoon in haar woning aangetroffen en volgens haar was de telefoon recent in gebruik bij verdachte. Naar aanleiding hiervan is de telefoon onderzocht en daaruit bleek dat de telefoon was voorzien van Apple ID: [mailadres 1] . Als useraccounts werden aangetroffen [mailadres 2] en [mailadres 1] . Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat deze telefoon bij verdachte in gebruik was. Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon tussen 21 september 2022 22.00 uur en 22 september 2022 10.00 uur uitpeilde in en om de woning van aangeefster, te weten [adres 3] . Op grond hiervan, in combinatie met de verklaring van aangeefster en getuige [getuige] , stelt de rechtbank vast dat verdachte op de bewuste avond en gedurende die nacht in de woning van aangeefster was.
Resultaten forensisch onderzoek
Tot slot vindt de verklaring van aangeefster steun in de resultaten van het forensisch onderzoek. Er heeft DNA-onderzoek op bronniveau plaatsgevonden voor beantwoording van de vraag van wie bepaalde aangetroffen sporen zijn. Vervolgens heeft er onderzoek op activiteitenniveau plaatsgevonden voor beantwoording van de vraag hoe de sporen daar zijn gekomen.
DNA-onderzoek op bronniveau
Bij aangeefster is op 22 september 2022 een zedenkit afgenomen, onder meer bestaande uit verschillende bemonsteringen van de vagina. Op basis van het onderzoek naar biologische sporen en het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat bemonsteringen ZAAE2456NL #02(binnenste schaamlip) en #03 (diep vaginaal) sperma bevatten dat afkomstig kan zijn van verdachte. De DNA-mengprofielen ZAAE2456NL#02 en #03 zijn elk meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van aangeefster en het sperma afkomstig is van verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig is van aangeefster en het sperma afkomstig is van een willekeurige onbekende man. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van het sperma dat bij aangeefster is aangetroffen op de binnenste schaamlip en diep vaginaal.
DNA-onderzoek op activiteitenniveau
Volgens aangeefster zou het laatste vrijwillige seksueel contact met verdachte op 13 september 2022 hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij voor het laatst op 18 september 2022 seksueel contact met aangeefster zou hebben gehad.
In opdracht van de rechtbank heeft het NFI de bevindingen van het onderzoek naar biologische sporen en DNA in deze zaak geëvalueerd op activiteitniveau, gegeven de volgende drie hypothesen, kort gezegd: (al dan niet vrijwillig) voor het laatst seksueel contact tussen aangeefster en verdachte op 21 en 22 september 2022 (hypothese 1) dan wel op 18 september 2022 (hypothese 2A), dan wel op 13 september 2022 (hypothese 2B). Bij deze evaluatie zijn het aangetroffen sperma van verdachte en de DNA sporen die zijn aangetroffen op de hals van aangeefster betrokken. Uit het onderzoek op bronniveau is gebleken dat het DNA op de hals van aangeefster ook van verdachte kan zijn. Het NFI rapporteert dat deze sporen op de hals evenveel steun bieden voor elk van de onderzochte hypothesen en daardoor laat de rechtbank deze sporen op de hals buiten beschouwing. Verder is voor de evaluatie op activiteitniveau van de onderzoeksresultaten een aantal aannamen gedaan. De rechtbank stelt vast dat de aannamen overeenkomen met de informatie in het dossier.
De resultaten van het onderzoek op activiteitniveau zijn iets waarschijnlijker tot waarschijnlijker wanneer verdachte met zijn penis aangeefster vaginaal heeft gepenetreerd in de periode van 21 tot 22 september 2022 (hypothese 1), dan wanneer hij dit niet heeft gedaan en het laatste seksueel contact tussen verdachte en aangeefster heeft plaatsgevonden op 18 dan wel 13 september 2022 (hypothesen 2A en 2B).
Conclusie
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderling verband en
samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangeefster. De verschillende verklaringen van verdachte over dat hij die nacht niet in de woning van aangeefster was en zich dus niet schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde staan op zichzelf, zijn strijdig met de bewijsmiddelen en vindt de rechtbank daarom niet geloofwaardig.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat:
feit 1
hij in de periode van 21 september 2022 tot en met 22 september 2022 te Amsterdam, meerdere malen [slachtoffer] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
- meerdere malen tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij wilde neuken en te
zeggen "Als ik je zeg dat ik wil neuken, dan gaan we neuken. Je doet wat ik je zeg",
en te zeggen dat haar lichaam van hem was, althans woorden van dezelfde strekking en
- met zijn hand(en) richting haar vagina te gaan en haar billen en borsten aan te raken, terwijl die [slachtoffer] had aangegeven dat niet te willen en zijn hand had weggeduwd en
- het geven van een klap in het gezicht van die [slachtoffer] en
- het vastpakken van het gezicht van die [slachtoffer] en het (daarbij) (meerdere malen) tegen die [slachtoffer] te zeggen: "zeg: [voornaam verdachte] ik hou van je"
- het schreeuwen van de woorden tegen die [slachtoffer] : "waarom wil je me niet, waarom wil je niet met me neuken, waarom wil je niet met me zijn?” en
- het toevoegen van de woorden dat zij aan de muurzijde van het bed moest liggen anders zou hij haar nog een klap geven en
- het uittrekken van de pyjamabroek en short van die [slachtoffer] , terwijl zij deze kleding aan wilde houden en vasthield met haar handen en
- het vastpakken en positioneren van de benen van die [slachtoffer] , terwijl zijzelf haar benen (door een ongeval) niet kan bewegen en
- het vastpakken van de keel van die [slachtoffer] en het knijpen in haar keel, waardoor haar ademhaling werd bemoeilijkt en
- ( daarbij) te schreeuwen: "Waarom huil je" en
- het meerdere malen slaan op (de linkerkant van) het lichaam van die [slachtoffer]
en
- het zeggen van de woorden: "Ik maak je dood en je gaat doen wat ik zeg" en "Niemand komt je helpen. Je bent van mij. Je doet wat ik zeg" en
- het vastpakken van het lichaam en omhoog tillen van de billen van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] haar benen niet kan bewegen en zij aldus geen verzet kon bieden,
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het gedurende de nacht, meerdere malen met zijn penis en vingers vaginaal binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ;
feit 2, subsidiair
hij in de periode van 21 september 2022 tot en met 22 september 2022 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door haar:
- tegen het hoofd en gezicht en
- tegen het bovenlichaam en
- tegen het (linker)been, te stompen en te slaan en
- de keel dicht te knijpen;
feit 3
hij in de periode van 21 september 2022 tot en met 22 september 2022 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
beroofd en beroofd heeft gehouden, door
- haar te beletten om de woning te verlaten en
- haar te beletten om (telefonisch) contact met anderen op te nemen en
- de rolstoel van die [slachtoffer] buiten haar bereik te brengen en
- mentale dwang op haar toe te passen, ander andere door woorden tegen haar te
gebruiken met de volgende strekking: "Niemand komt je helpen. Je bent van mij. Je doet wat ik zeg." en
- fysiek geweld en dwang op haar toe te passen, terwijl die [slachtoffer] haar benen niet kan bewegen en aldus in een afhankelijkheidspositie verkeert.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna ook te noemen: GVM-maatregel) als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
8.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht – in het geval van een bewezenverklaring – een straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 4 januari 2024.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting, wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van zijn ex-partner. Gedurende een avond en nacht heeft hij het slachtoffer in haar woning langdurig mishandeld en haar meerdere keren verkracht. Hij heeft haar daarbij belet de woning te verlaten door onder meer haar rolstoel buiten haar bereik te brengen. Doordat aangeefster haar benen niet kon bewegen, kon verdachte haar benen in een zodanig positie brengen dat hij haar kon verkrachten. Verdachte heeft met zijn vuist tegen haar hoofd geslagen, meermalen haar keel dicht geknepen en haar voortdurend geslagen. Verdachte sloeg onder meer op haar rug waar zij operatiewonden had waarvan zij nog herstellende was. Ook sloeg hij met zijn vuisten op haar linkerbeen waarvan verdachte wist dat dit haar slechte been was. Verdachte heeft onder meer gezegd dat hij haar dood ging maken en dat haar lichaam van hem was. Het betreffen zeer ernstige feiten. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij bij het plegen van de feiten en het toepassen van het excessieve geweld, misbruik heeft gemaakt van de lichamelijke beperking en conditie van aangeefster.
Verdachte heeft het slachtoffer in een bijzonder bedreigende en traumatiserende situatie gebracht. Een verkrachting betekent per definitie een ernstige, grove aantasting van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. In zijn algemeenheid is verkrachting een schokkende, ingrijpende en beangstigde gebeurtenis die vaak langdurig fysieke, psychische en/of emotionele gevolgen heeft voor het slachtoffer. Aangeefster is gediagnosticeerd met een posttraumatische stress-stoornis, waarvoor zij EMDR-therapie heeft gehad. Zij ervaarde nachtmerries en herbelevingen, gevoelens van schaamte en onveiligheid rondom haar woning en vermijdingsgedrag ten opzichte van mannen. De klachten zijn verminderd maar nog altijd aanwezig.
8.3.2
Persoon van de verdachte
Adviseurs Pro Justitia
Verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog. In het rapport van 15 maart 2023 stelt de psychiater vast dat er onvoldoende zekerheid is om een psychische stoornis te kunnen diagnosticeren. De oorzaken hiervan zijn de beperkt beschikbare informatie ten tijde van het onderzoek, het feit dat meerdere bronnen tegengestelde informatie geven, het gebrek aan een biografische hetero-anamnese en de beperkte symptomatologie tijdens de contactmomenten met verdachte. De psycholoog heeft gerapporteerd dat op basis van de beschikbare informatie ten tijde van het onderzoek en (de aanloop naar) de ten laste gelegde feiten, psychotische problematiek wordt vastgesteld die nadere specificatie vereist, terwijl overige mogelijk forensisch relevante problematiek in brede zin niet kan worden vastgesteld en niet kan worden uitgesloten. Volgens de psycholoog leek er vanaf eind 2021 een omslag te zijn in het functioneren van verdachte. Deze omslag kenmerkte zich door verhoogde achterdocht en prikkelbaarheid bij verdachte en beperkte impulsbeheersing, vermoedelijk in het kader van ‘psychotische symptomatologie’.
Verdachte is vervolgens op 21 augustus 2023 gedurende zes weken ter observatie opgenomen in het Pieter Baan Centrum (PBC). Hij heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd.
In het rapport van 10 november 2023, opgesteld naar aanleiding van de observatie, rapporteert de psycholoog dat het beeld ontstaat van een man die onafgestemd, oninvoelbaar en soms vreemd gedrag laat zien. Het dossier bevat ook aanwijzingen voor problemen met agressieregulatie. Voor de eerder vermoede psychotische problematiek worden op basis van de observatie en de beperkte gesprekscontacten geen aanwijzingen gezien. De psycholoog komt tot de conclusie dat er wel aanwijzingen bestaan voor psychopathologie, maar dat onduidelijk is gebleven wat de aard, ernst en omvang van deze problematiek is en of het niveau van een stoornis wordt bereikt. Ook is onduidelijk gebleven in hoeverre situationele of contextuele omstandigheden bijdragen aan de beperkingen die worden gezien. Dit leidt ertoe dat er geen stoornis kan worden vastgesteld, maar evenmin kan worden uitgesloten.
De psychiater van het PBC komt tot de conclusie dat er uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren komen voor een psychotisch toestandsbeeld. Uit voorgaande rapportages, de informatie vanuit detentie en de informatie vanuit aangeefster, komt naar voren dat er wel aanwijzingen waren voor verwardheid bij verdachte in de periode voor en na de ten laste gelegde feiten. Als er sprake zou zijn geweest van een psychose bij verdachte, dan lijkt deze zonder medicatie te zijn verbleekt. In het huidige onderzoek zijn er geen aanwijzingen voor een psychose of schizofrenie.
Verder heeft deze psychiater gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van enige afstemmingsproblemen, opvallend oogcontact en het soms letterlijk nemen van dingen. Verdachte imponeert niet opvallend gespannen en er worden er geen opvallende prikkelverwerkingsproblemen, gespannenheid of chaos waargenomen. Verdachte komt wel wat impulsief en rigide over en er zijn aanwijzingen dat hij zaken niet altijd goed begrijpt. Aangezien verdachte niet kon worden onderzocht en er nauwelijks informatie is uit zijn jeugd, kan een ontwikkelingsstoornis of een verstandelijke beperking op basis van de huidige beperkte informatie niet worden uitgesloten of vastgesteld. Verdachte presenteert zich tijdens de observatie op een wat opgeblazen wijze en is geneigd om enkel positief gekleurd over zichzelf te vertellen en negatieve zaken uit zijn verleden te bagatelliseren of ontkennen. Of deze presentatie een uiting is van een persoonlijkheidsstoornis kan door het gebrek aan informatie echter niet worden bepaald.
Advies van de reclassering
De reclassering heeft in haar rapport van 4 januari 2024 geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Zij heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van het toezicht en de bijzondere voorwaarden geadviseerd, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is. Met behulp van Oxford Risk of Recidivism tool (OXREC) is het risico op algemene recidive binnen twee jaar en geweldsrecidive binnen twee jaar ingeschat als gemiddeld tot hoog.
Verder heeft de reclassering onder meer gerapporteerd dat verdachte in een gesprek de indruk heeft gewekt dat hij over capaciteiten beschikt om te kunnen profiteren van reclasseringsinterventies. Het is voor de rapporteur echter zeer de vraag of verdachte zijn motivatie zal weten vast te houden, wanneer hij vanuit een gedwongen strafkader aan de slag zal moeten met het delictgedrag en delictscenario en hij moet meewerken aan diagnostiek en risicotaxaties. De responsiviteit van verdachte is daarom lastig in te schatten, naast het feit dat er geen duidelijke inschatting van de deskundigen ligt over het al dan niet bestaan van eventuele persoonlijkheidsproblematiek.
Tot slot heeft de reclassering in haar voortgangsverslag van 18 maart 2024 gerapporteerd over het verloop van het schorsingstoezicht en de voortgang van de bijzondere voorwaarden. Hieruit blijkt dat verdachte op 4 februari 2024 zijn locatieverbod heeft overtreden.
8.3.3
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 6 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte op 30 maart 2021 onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling. Dat maakt dat verdachte als recidivist moet worden beschouwd. Bovendien is verdachte op 29 januari 2018 veroordeeld voor de bedreiging van aangeefster en familieleden van aangeefster.
De rechtbank vindt het opleggen van een voorwaardelijke strafdeel met bijzondere voorwaarden niet passend. Het is onzeker of verdachte zal meewerken aan bijzondere voorwaarden. Deze onzekerheid is mede gelegen in het feit dat hij tijdens zijn schorsing het locatieverbod heeft overtreden en in zijn ontkennende houding ten aanzien van de strafbare feiten.
Alles overwegende vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, moet van die straf worden afgetrokken. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank legt aan verdachte daarnaast de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op en licht dat hieronder nader toe.
8.3.4
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak het voorkomen van recidive van zwaarwegend belang is. De ernst van het feiten, de conclusie van de deskundigen dat zij een stoornis bij verdachte niet hebben kunnen uitsluiten in combinatie met het feit dat het dossier aanwijzingen bevat voor problemen met agressieregulatie en de eerdere veroordelingen voor geweldsfeiten en voor de bedreiging van (familieleden van) aangeefster, baren de rechtbank ernstige zorgen. Dat geldt eveneens voor het overtreden van het locatieverbod op 4 februari 2024.
De rechtbank is van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geeft om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. Om dit te kunnen bewerkstelligen, kan een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, worden opgelegd. Indien deze maatregel ten uitvoer wordt gelegd dient de verdachte zich na detentie aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen te houden en moet hij zich conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd.
De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is voldaan. Het opleggen van de maatregel is noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor onder meer verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving, oftewel wegens misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (artikel 38z, eerste lid aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht). Aan de maatregel ligt voorts een recent en onderbouwd reclasseringsadvies ten grondslag. De beoordeling van de voorwaarden van de maatregel, zal in de laatste fase van de detentie en eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

9.Vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 3.000,- aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het bedrag aan materiële schade bestaat uit de kosten voor haar verhuizing.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van de materiële schade een bedrag van € 150,- kan worden toegewezen. De benadeelde partij heeft ter zitting verklaard dat zij € 150,- aan haar neef heeft betaald voor het verhuizen van haar spullen. Het overige deel van de materiële schade is niet nader onderbouwd waardoor niet kan worden beoordeeld of er sprake is van schade als rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten. De benadeelde partij moet voor dit deel in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De vergoeding van de immateriële schade van € 15.000,- kan worden toegewezen. De toe te wijzen bedragen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft daarbij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade moet worden afgewezen, omdat de verhuiskosten in onvoldoende mate verband houden met de bewezen verklaarde feiten en er daarom geen sprake is van rechtstreekse schade. Verder heeft hij verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen.
De rechtbank stelt naar aanleiding van de verklaring van de benadeelde partij ter zitting vast dat zij door het bewezen verklaarde niet meer dan € 150,- aan materiële schade heeft geleden. Het bedrag van € 150,- is na betwisting onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van haar vordering (€ 150,-) niet-ontvankelijk verklaren en de vordering voor het overige materiële deel afwijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en met name omdat zij daarnaast op andere wijze in haar persoon is aangetast. Zij heeft immers ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel opgelopen en er is een ernstige inbreuk gepleegd op haar lichamelijke integriteit. Op grond van de door de benadeelde partij onderbouwde en gestelde omstandigheden – inhoudende dat zij psychisch letsel (PTSS) heeft opgelopen als gevolg van de verkrachting, de mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving – en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2022. De benadeelde partij zal voor het overige deel in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 55, 57, 63, 242, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3
eendaadse samenloop van:
verkrachting
en
mishandeling
en
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 10.000,-(tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 september 2022) tot aan de dag van de voldoening. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de immateriële schadevergoedingsvordering niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor een bedrag van € 150,- aan materiële schade niet-ontvankelijk in haar vordering is en wijst het materiële gedeelte van de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer]
aan de Staat€ 10.000,- (tienduizend euro)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 september 2022) tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2024.