ECLI:NL:RBAMS:2024:2538

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
AMS 24_231
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en onderzoeksplicht van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser, wonende te Nederhorst den Berg, is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 5 juni 2023, nadat een parkeercontroleur had vastgesteld dat er geen parkeerbelasting was voldaan voor het voertuig van eiser, dat geparkeerd stond in Weesp. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 30 november 2023. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 26 maart 2024, terwijl de heffingsambtenaar wel aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar heeft voldaan aan het kenbaarheidsvereiste, aangezien er voldoende aanwijzingen waren dat parkeerbelasting verschuldigd was op de parkeerlocatie. De rechtbank benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de weggebruiker is om zich op de hoogte te stellen van de parkeerregels in het gebied waar men wenst te parkeren, en dat eiser niet aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. De rechtbank concludeert dat de motivering van de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar voldoende was en dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/231

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Nederhorst den Berg, eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] )
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2023 heeft de heffingsambtenaar aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Met de uitspraak op bezwaar van 30 november 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [heffingsambtenaar] .

Overwegingen

1. Op 5 juni 2023 stond het voertuig van eiser met kenteken [kenteken] stil in een parkeervak ter hoogte van [adres] [huisnummer] te Weesp. Om 13:14 uur heeft een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd. De vraag die de rechtbank in deze zaak moet beantwoorden is of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd.
2. Volgens eiser is de naheffingsaanslag onterecht opgelegd. Eiser voert aan dat de beslissing van de heffingsambtenaar onvoldoende is gemotiveerd. De motivering van de
heffingsambtenaar bestaat uit niet verifieerbare stellingen in plaats van aanwijzingen of concrete feiten die de beslissing begrijpelijk en aanvaardbaar maken, aldus eiser. De heffingsambtenaar is echter van mening dat in de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd waarom de naheffingsaanslag parkeerbelasting gehandhaafd blijft.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak kan het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, of uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, op een zodanige wijze dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat parkeerbelasting verschuldigd is voor de parkeerplaats (de kenbaarheid). Verder is het vaste rechtspraak dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het al dan niet verschuldigd zijn van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren. Op de parkeerder rust dan ook een onderzoeksplicht.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser op 5 juni 2023 heeft geparkeerd ter hoogte van [adres] [huisnummer] in Weesp, zeer dicht in de buurt van parkeerautomaat [nummer] (afstand circa 40 meter). De heffingsambtenaar heeft dus voldaan aan het kenbaarheidsvereiste. Als eiser had voldaan aan zijn onderzoeksplicht, dan had eiser geweten dat op deze parkeerlocatie op genoemde datum en genoemd tijdstip parkeergeld verschuldigd was.
5. Voor zover eiser aanvoert dat sprake is van een motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar, slaagt deze beroepsgrond niet. De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar kort uiteengezet waarom de naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd en waarom deze niet wordt vernietigd. Weliswaar vindt eiser dat onvoldoende dan wel onjuist als weerlegging van zijn bezwaar, maar eiser heeft in beroep het verweerschrift tijdig ontvangen. Daarin is nogmaals, maar uitgebreider op de standpunten van eiser ingegaan en heeft hij daarop kunnen reageren.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Vriethoff, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.