ECLI:NL:RBAMS:2024:2510

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
13.006997.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een minderjarige door een familielid met herhaaldelijk geweld

Op 2 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de mishandeling van zijn broertje. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 18 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en de raadsvrouw, mr. B. Klunder, aanwezig waren. De verdachte, geboren in 2005, werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn broertje door middel van geweld, waaronder het gebruik van een stroomstootwapen en het slaan met een kabel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de mishandeling van zijn broertje in de periode van 1 tot en met 25 december 2022. De rechtbank oordeelde dat de mishandeling wettig en overtuigend kon worden bewezen op basis van getuigenverklaringen en letselrapportages. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zijn broertje nooit heeft mishandeld, maar de rechtbank vond zijn verklaring niet geloofwaardig.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn status als first offender en de invloed van zijn gezinssituatie op zijn gedrag. De rechtbank heeft besloten dat er geen pedagogische meerwaarde was in het opleggen van een jeugddetentie, gezien de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte na zijn detentie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.006997.23
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 2005,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.M. Kolman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Klunder, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens het Leger des Heils (hierna: LdH), mevrouw [naam 3] , de begeleider van verdachte vanuit [woonplaats verdachte] en mevrouw [naam 4] , de voormalige voogd van verdachte, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2022 tot en met 25 december 2022 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een brandwond, heeft toegebracht, door een (in gebruik zijnde) stroomstootwapen en/of een oplader, in elk geval een voorwerp die stroomstoten en/of brandplek(ken) veroorzaakte, te houden en/of te drukken op/tegen de rug en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of voornoemde [slachtoffer] met een (in gebruik zijnde) stroomstootwapen een of meer stroomstoten te geven op/tegen de rug en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of een heet voorwerp te houden en/of te drukken op/tegen de rug en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer] ;
(artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2022 tot en met 25 december 2022 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een (in gebruik zijnde) stroomstootwapen en/of een oplader, in elk geval met een voorwerp die stroomstoten en/of brandplek(ken) veroorzaakte, heeft gehouden en/of te
gedrukt op/tegen de rug en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of voornoemde [slachtoffer] met een (in gebruik zijnde) stroomstootwapen een of meer stroomstoten heeft gegeven op/tegen de rug en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of een heet voorwerp heeft gehouden en/of gedrukt op/tegen de rug en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer]
, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2022 tot en met 25 december 2022 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal (met kracht) heeft geschopt en/of getrapt en/of
gestompt en/of geslagen en/of met kabel(s) geslagen tegen de rug en/of hoofd/gezicht en/of benen en lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2022 tot en met 25 december 2022 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (met kracht) te schoppen en/of te trappen en/of te stompen en/of te slaan en/of met kabel(s) te slaan tegen de rug en/of hoofd/gezicht
en/of benen en lichaam van voornoemde [slachtoffer] ;
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 1 (primair en subsidiair) en onder 2 primair ten laste gelegde:
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.

5.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van mishandeling. Dat de mishandeling van het slachtoffer door verdachte gedurende een langere periode plaatsvond kan wettig en overtuigend worden bewezen op basis van de verklaring van het slachtoffer direct na het geweld, de verklaring van de oudste zus van verdachte, de letselrapportage waaruit blijkt dat sprake is van (oudere) littekens en de verklaring van getuige [getuige 2] .
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft nooit opzet gehad zijn broertje pijn of letsel toe te brengen. Hij wilde alleen maar dat zijn broertje ophield met druk zijn en schreeuwen. Tijdens de raadkamerzitting van 1 maart 2024 heeft het Openbaar Ministerie toegelicht dat zij zich ernstig zorgen maakt om de invloed van de moeder (tevens medeverdachte) op haar zoon (verdachte). De moeder zou verdachte aanzetten tot bestraffing van haar kinderen door geweld te gebruiken. Uit het dossier, meer specifiek uit de verklaring van de oudste zus, komen meer familieleden naar voren die dit als juiste handelswijze verdachte zouden aanleren. Verdachte betwist dit en is vanaf het begin bezig geweest dit aan iedereen uit te leggen. Verdachte heeft zijn broertje niet mishandeld; en dit geldt ook voor zijn moeder. Het dossier bestaat uit geruchten en indirecte en subjectieve uitspraken en bewijzen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zijn broertje niet heeft mishandeld. Op 25 december 2022 kreeg zijn broertje ruzie met andere kinderen. De medewerkers van het COA (Centraal Orgaan opvang asielzoekers) hebben toen op gewelddadige manier opgetreden tegen zijn broertje, in de zin dat zij hem hard tegen een muur hebben geduwd. Verdachte zag dat zijn broertje hierdoor pijn had aan zijn rug. Zij zijn toen samen naar hun kamer gegaan. Verdachte heeft de trui van zijn broertje omhoog gedaan om foto’s te maken van het letsel op zijn rug. Op dat moment zijn de medewerkers van het COA (zonder te kloppen) de kamer binnen gekomen. Verdachte is door hen vals beschuldigd; hij heeft zijn broertje nooit geslagen en hij is ook niet degene geweest die de striemen op de rug van zijn broertje heeft veroorzaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 25 december 2022 heeft zich een incident voorgedaan in de kamer van het gezin [familienaam] . Zij verbleven destijds tijdelijk in het [locatie] , een noodopvanglocatie voor asielzoekers in gebruik bij het COA. Op basis van de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] , COA-medewerkers, stelt de rechtbank met betrekking tot het incident op 25 december 2022 de volgende feiten vast. Er klonk geschreeuw uit de kamer; het leek net alsof iemand veel pijn had en in paniek was. Hierop zijn een aantal COA-medewerkers onaangekondigd de kamer binnen gegaan. Het slachtoffer (het broertje van verdachte) zat op de grond met de capuchon van zijn trui over zijn gezicht heen getrokken. De trui werd gebruikt als een blinddoek. Het slachtoffer had zijn handen op zijn nek met de ellebogen omhoog om zijn hoofd te beschermen. Het bovenlichaam van het slachtoffer was ontbloot en het slachtoffer had striemen op zijn rug. Verdachte stond met gebalde vuist voor het slachtoffer en sloeg het slachtoffer meermalen op zijn hoofd en rug. De vuisten van verdachte waren rood en opgezwollen. Uit de forensisch medische letselrapportage blijkt dat het letsel op de rug van het slachtoffer in een lusvormig patroon niet ouder dan 24 uur wordt geschat en dat er aanwijzingen zijn voor het slaan met een lineair voorwerp, zoals een elektriciteitskabel. Op 6 januari 2023 heeft verdachte tijdens het politieverhoor verklaard dat hij de trui van het slachtoffer over zijn hoofd heeft gedaan; maar dat dit was bedoeld als ‘een grapje’. Hij heeft toen het slachtoffer bedreigd met een kabel (van een oplader) en het slachtoffer daarmee hooguit twee keer op zijn benen geslagen. Tijdens de raadkamerzitting van 18 januari 2023 heeft verdachte verklaard dat hij op 25 december 2022 het slachtoffer een paar keer met een kabel op zijn benen heeft geslagen.
Gelet op de verklaringen van de getuigen, de forensisch medische letselrapportage en de eerder afgelegde (bekennende) verklaringen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de mishandeling van het slachtoffer op 25 december 2022 wettig en overtuigend kan worden bewezen. De ter zitting afgelegde verklaring van verdachte - dat het slachtoffer op die dag niet door hem maar alleen door de medewerkers van het COA is mishandeld - vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Uit het dossier blijkt dat er al langere periode zorgen waren over het gezin en hun onderlinge verhoudingen. Zo heeft getuige [getuige 2] op 6 januari 2023 verklaard dat hij een maand geleden had gezien dat verdachte met een volle vuist in het gezicht van het slachtoffer sloeg. [getuige 2] heeft toen verdachte bij het slachtoffer weggehaald. Het viel [getuige 2] op dat het slachtoffer niets zei en ook niets terugdeed. Ook de oudste zus van verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer niet alleen op 25 december 2022, maar eerder ook al door verdachte werd mishandeld. De zus heeft niet concreet verklaard wanneer de mishandelingen zijn begonnen. Gelet op de verklaring van getuige [getuige 2] stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer in ieder geval ook begin december 2022 door verdachte is geslagen. Op basis daarvan acht de rechtbank bewezen dat verdachte het slachtoffer in de periode van 1 tot en met 25 december 2022 vaker heeft mishandeld.
Tot slot zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte (de moeder van verdachte) ten aanzien van de incidenten die zich in de ten laste gelegde periode hebben afgespeeld.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
op meer tijdstippen in de periode van 1 december 2022 tot en met 25 december 2022 te Amsterdam [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) heeft mishandeld door meermalen met kracht te schoppen en te slaan en met een kabel te slaan tegen de benen en het lichaam van voornoemde [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

8.8. Strafbaarheid van de feiten

De rechtbank is - anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat het bewezen geachte feit volgens de wet strafbaar is. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Ter zitting heeft verdachte toegelicht dat hij vanuit zijn opvoeding heeft geleerd om de problemen niet met geweld op te lossen. Hij weet dat het in Nederland verboden is om gezinsleden (en/of andere personen) te mishandelen. De raadsvrouw heeft bepleit dat er sprake is geweest van “overmacht in de relatieve sfeer”. Gelet op de verklaring van verdachte, en omdat de raadsvrouw haar standpunt niet verder heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Dat de mishandelingen binnen het gezin van verdachte hebben plaatsgevonden maakt dat niet anders. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 57 dagen, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft bepleit om bij de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Een nieuwe straf met diverse voorwaarden zal geen pedagogisch effect meer hebben, gezien de lange termijn tussen de pleegdatum en de zittingsdatum. Verdachte heeft twee maanden in voorarrest gezeten. Tijdens de raadkamerzittingen werd door de deskundigen telkens aangegeven dat het toen erg slecht ging met verdachte. Het was voor verdachte niet duidelijk waarom hij in detentie terecht kwam, omdat hij (voor zijn gevoel) niets verkeerds had gedaan. Er was ook nog sprake van een taalbarrière, waardoor verdachte zich tijdens de detentieperiode erg eenzaam heeft gevoeld. Verdachte miste zijn moeder en de onzekerheid brak hem ook op. Hij kwam hoopvol naar Nederland, maar hij veranderde in een sombere, terneergeslagen jongen die nergens meer energie voor kon opbrengen en die alleen maar bij zijn familie wilde zijn. Het leven van verdachte is hem ontnomen en hij is nu alle vertrouwen in de toekomst kwijt. Gelet op het voorgaande is de raadsvrouw van mening dat deze zaak afgedaan moet worden door toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht; schuldigverklaring zonder straf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn broertje. Hij heeft dit vaker gedaan. Op 25 december 2022 heeft hij zijn broertje meermalen met kracht geschopt en geslagen. Ook heeft verdachte met een kabel geslagen tegen de benen en het lichaam van zijn broertje. Tijdens de gesprekken met de medewerkers van het COA, vrijwel direct na de mishandeling op 25 december 2022, toonde het broertje van verdachte geen emoties. Hij heeft toegelicht dat slaan een gangbare reactie is binnen zijn gezin. De rechtbank vindt dit erg zorgelijk. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn broertje. Bovendien heeft hij ook gezorgd voor gevoelens van onrust bij de medewerkers van het COA die hiervan getuige zijn geweest.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 maart 2024 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als first offender.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor mishandeling met meerdere klappen en schoppen en met enig letsel, waarbij in beginsel een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uren worden opgelegd.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder het strafadvies van de Raad van 12 april 2024, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting heeft
de Raadzijn advies toegelicht. In de afgelopen jaren verdachte veel trauma’s meegemaakt. Het is voor de hulpverlening duidelijk dat zijn belaste verleden en culture achtergrond effect hebben gehad op de emotionele en cognitieve ontwikkeling van verdachte. Ook de gezinsdynamiek is zeer waarschijnlijk van invloed geweest. Het is daarom de vraag of verdachte destijds de gevolgen van zijn handelen kon overzien. De Raad is van mening dat de verdenking gezien moet worden in het licht van civiele problematiek in het gezin, waarbij het inzetten van hulpverlening de voorkeur dient te hebben. Verdachte zal binnenkort in het vrijwillige kader deelnemen aan de begeleiding van het Expertise Centrum Samenleving (hierna: ECS). Het heeft daarom geen (pedagogische) meerwaarde meer om een straf aan verdachte op te leggen.
LdHkan zich vinden in het standpunt van de Raad. Het deed verdachte veel pijn om maandenlang geen contact met zijn familie te hebben. Inmiddels heeft hij onbegeleid omgang met zijn moeder en daar knapt hij veel van op.
De voormalige voogd van verdachteheeft toegelicht dat het verdachte veel moeite heeft gekost om zijn leven na de detentieperiode op te pakken. Hij had geen motivatie meer om naar school te gaan of mee te werken met de noodzakelijke hulpverlening. Verdachte sliep slecht en had daardoor moeite met opstaan. Er zijn duidelijke afspraken gemaakt met verdachte waar hij zich nog steeds aan houdt. Inmiddels gaat het beter met verdachte. Hij houdt zich aan de regels van zijn huidige woonplek, hij vraagt hulp aan zijn begeleiders als het even niet goed met hem gaat en hij heeft weer contact met zijn familieleden. Tot slot heeft verdachte nog wel een contactverbod met zijn oudste zus, terwijl zij ook bij de moeder op bezoek gaat, dus daarover zijn afspraken gemaakt. De komende periode zal de hulpverlening een manier moeten vinden om de omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen (en tussen de kinderen onderling) veilig en verantwoord te laten verlopen.
De begeleider van verdachte vanuit [woonplaats verdachte]is niet meer bij hem betrokken. Zij vindt het onbegrijpelijk dat hulpverleningstrajecten niet eerder zijn gestart, terwijl verdachte hier veel behoefte aan had. Hierdoor is het gezin uit elkaar gevallen en zijn de onderlinge verhoudingen nog meer verstoord geraakt. Het is van belang dat verdachte (en zij gezin) meewerken met de noodzakelijke hulpverlening en dat zij de heftige gebeurtenissen in het verleden een plek geven om de juiste stappen te kunnen te zetten.
De rechtbankis - gelet op de oriëntatiepunten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte - van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in positieve zin af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd; een onvoorwaardelijke werkstraf is meer passend en geboden dan een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld en nog jong is. Om deze redenen zal de rechtbank, ook rekening houdende met de overwegingen uit de volgende alinea van dit vonnis, een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uur opleggen.
Omdat verdachte ongeveer twee maanden in voorarrest heeft gezeten, betekent dit dat verdachte (na aftrek) geen werkstraf meer hoeft uit te voeren. Het advies van de Raad, dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (schuldigverklaring zonder straf) recht zou doen aan deze zaak, kan de rechtbank gelet op de ernst van het feit niet volgen. Het is aan de maatschappij niet uit te leggen dat een verdachte die zich in een korte periode vaker schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn broertje (waarbij er meermalen met een kabel is geslagen) geen straf opgelegd krijgt.
Uit het raadsonderzoek komen forse zorgen op een groot aantal levensgebieden naar voren. Verdachte heeft veel meegemaakt en hij kent een zeer belast verleden. Verdachte is als minderjarige vluchteling uit [geboorteland] naar Nederland gekomen en later ook zijn gezin (in het kader van gezinshereniging). Het is voor de betrokken hulpverleningsinstanties duidelijk dat er sprake is van een zeer complexe en problematische gezinsdynamiek. Verdachte, destijds 17 jaar oud, lijkt de verantwoordelijkheid van de man in het gezin op zich te hebben genomen na het overlijden van zijn vader. Hij heeft fysiek geweld gebruikt tegen zijn broertje in het kader van de ‘opvoeding’ en mogelijk ook om zijn gedrag bij te kunnen sturen. Inmiddels gaat het beter met verdachte. De betrokken hulpverleners zijn positief over zijn houding en inzet en ook op de groep waar verdachte verblijft worden geen zorgsignalen gezien die de kans op recidive verhogen. De omgangsmomenten met zijn familie verlopen ook positief; er worden geen zorgen en/of spanningen tussen de gezinsleden gezien. Ter zitting heeft verdachte benadrukt dat hij niet meer gedetineerd wil raken. Hij is bereid om in het vrijwillige (en eventueel in het civiele) kader mee te werken met alle noodzakelijke hulpverlening om zijn leven op orde te kunnen krijgen. De betrokken hulpverleningsinstanties hebben hier alle vertrouwen in en achten een dwangkader niet nodig. Gelet op de meerderjarigheid van verdachte, de (prille) positieve ontwikkelingen van de afgelopen periode en het feit dat verdachte de consequenties van zijn gedrag al heeft ervaren in de vorm van een forse jeugddetentie, ziet de rechtbank - net als de hulpverlening - geen pedagogische meerwaarde meer in een voorwaardelijke strafdeel met bijzondere voorwaarden en toezicht en begeleiding door LdH. Tot slot acht de rechtbank het wel van belang dat de begeleiding van ECS (voor cultuur sensitieve hulpverlening en traumaverwerking) in het vrijwillige kader doorgang vindt en dat verdachte voldoende vaardigheden aangeleerd krijgt om de juiste keuzes te maken, zodat hij niet alle verantwoordelijkheden van zijn gezin op zich hoeft te nemen. Om de kans op herhaling te verkleinen is het noodzakelijk dat verdachte leert wat hij verkeerd heeft gedaan en zijn vaardigheden vergroot op het gebied van het inschatten van risicovolle situaties.
Anders dan door de raadsvrouw is bepleit, is weliswaar sprake van aanzienlijk tijdsverloop sinds het door verdachte begane misdrijf op 1 december 2022, echter is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak door de rechter behandeld dient te worden. Deze redelijke termijn begint immers pas te lopen vanaf het moment dat een daad van vervolging tegen verdachte kenbaar voor hem was, in dit geval zijn aanhouding op 5 januari 2023. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bedraagt deze redelijke termijn in geval van minderjarigen zestien maanden. Deze termijn is nog niet verstreken.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen, onder aftrek van de dagen, omgerekend in uren, die verdachte in verzekering en in voorlopige heeft doorgebracht.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.E. van Montfrans en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2024.