ECLI:NL:RBAMS:2024:2495

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
C/13/740114 / HA ZA 23-883
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming in medewerking bij uitvoering overeenkomst van opdracht en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vordert [eiser] V.O.F. schadevergoeding van DUO+ wegens tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst van opdracht. De overeenkomst, gesloten op 27 oktober 2022, betrof de ondersteuning en implementatie van de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb). [eiser] stelt dat DUO+ niet voldoende medewerking heeft verleend, waardoor hij niet in staat was de opdracht uit te voeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat DUO+ inderdaad tekort is geschoten in haar medewerkingsplicht, wat heeft geleid tot schuldeisersverzuim. De rechtbank oordeelt dat [eiser] recht heeft op schadevergoeding, die is vastgesteld op € 19.200, en dat DUO+ ook de proceskosten van [eiser] moet vergoeden, die in totaal € 4.349,73 bedragen. De wettelijke rente over het toegewezen bedrag en de proceskosten is toegewezen vanaf de datum van dagvaarding. De rechtbank heeft DUO+ veroordeeld tot betaling van deze bedragen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/740114 / HA ZA 23-883
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiser] V.O.F.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. W. van Dijk te Barneveld,
tegen
DUO+,
te Ouderkerk aan de Amstel,
gedaagde partij,
hierna te noemen: DUO+,
advocaat: mr. F.K. van Wijk te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 september 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 13 december 2023, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 februari 2024, met de stukken die daarin zijn genoemd.
1.2.
Daarna is een datum voor het vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] een (juridisch) adviesbureau voor overheidsinstanties op het gebied van omgevingsrecht. DUO+ is een uitvoeringsorganisatie voor de gemeentes Diemen, Uithoorn en Ouder-Amstel. In oktober 2022 heeft DUO+ [eiser] benaderd voor een opdracht voor de ondersteuning en implementatie van de geplande invoering Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb). Op 27 oktober 2022 hebben partijen een overeenkomst gesloten voor deze opdracht. De kern van het geschil is dat de uitvoering van de overeenkomst niet is gegaan zoals gepland.

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] vindt dat DUO+ niet voldoende heeft meegewerkt om de opdracht te kunnen uitvoeren. [eiser] heeft daarom op enig moment de overeenkomst beëindigd en een factuur gestuurd ter hoogte van € 76.036,61 voor de uren die hij beschikbaar had gehouden voor de opdracht. In deze procedure vordert [eiser] daarom dat DUO+ dit bedrag aan hem betaalt, plus rente en proceskosten.
DUO+ heeft niet voldoende medewerking verleend
3.2.
DUO+ heeft niet voldoende medewerking verleend bij de start van de opdracht terwijl ze daartoe wel verplicht was. Daardoor kon [eiser] niet van start gaan met de uitvoering van de opdracht. DUO+ is daarom tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank legt uit waarom.
3.3.
Uit de overeenkomst die partijen op 27 oktober 2022 hebben gesloten leidt de rechtbank af dat voor DUO+ een medewerkingsplicht bestaat:
- Onder ‘punt 3. Uitgangspunten’ staat onder meer:

de uitvoeringsorganisatie DUO+ is verantwoordelijk voor het tijdig aanleveren van de benodigde informatie voor het opstellen van de benodigde documenten. (…)”.
- En verderop:

De uitvoeringsorganisatie DUO+ is verantwoordelijk voor het delen en beschikbaar stellen van de kennis en informatie hierover voor zover het de uitvoeringsorganisatie DUO+ betreft.
- Onder ‘punt 5. Plan van Aanpak’ stap 1. ‘de inventarisatie en analyse’ staat:

Deze stap bestaat uit het verzamelen en analyseren van alle relevante informatie om zo een goed en volledig beeld te krijgen van de huidige situatie/positie van de uitvoeringsorganisatie DUO+ ten aanzien van de (implementatie van de) Wkb. Alle relevante documenten zijn/worden in ieder geval ter beschikking gesteld door de uitvoeringsorganisatie DUO+. (…)
In deze fase wordt ook voorzien in één of meerder gesprekken en/of bijeenkomsten met betrokkenen binnen de organisatie en/of het college.
3.4.
Uit deze opsomming blijkt dat juist bij de eerste fase van de opdracht het aan DUO+ was om [eiser] van informatie te voorzien zodat hij van start kon gaan met de opdracht. Partijen hebben dus afgesproken dat DUO+ medewerking verleent bij het starten van de opdracht. Dat heeft DUO+ niet gedaan. [eiser] heeft namelijk meerdere keren geprobeerd om de opdracht te starten en om een eerste bespreking met de medewerker(s) van DUO+ te plannen, maar dat is niet gelukt. Eerst heeft [eiser] in november 2022 meerdere keren contact gezocht en toen gaf DUO+ alleen aan dat zij te druk was. Vervolgens heeft [eiser] op 30 januari 2023 DUO+ een e-mail gestuurd. Daarin heeft [eiser] om medewerking verzocht van DUO+ en nogmaals aangegeven graag een afspraak in te willen plannen voor een startoverleg. Begin februari 2023 kreeg [eiser] contact met een medewerker van DUO+, maar is het niet tot overleg gekomen. Een medewerker van DUO+ kwam bij de eerst gemaakte (online) afspraak niet opdagen en de tweede gemaakte afspraak lukte ook niet omdat de medewerker van DUO+ geen uitnodiging voor de online afspraak toezond. Doordat DUO+ deze medewerking niet heeft verleend verkeert zij in schuldeisersverzuim (in de zin van artikel 6:58 Burgerlijk Wetboek (BW)) want [eiser] kon niet aan de slag, zonder de informatie en medewerking van DUO+.
3.5.
DUO+ heeft als verweer aangevoerd dat de invoering van de Wkb was uitgesteld waardoor het plannen van een startoverleg geen haast meer had. Dit maakt het voorgaande echter niet anders. Weliswaar is in de overeenkomst een bepaling opgenomen dat bij latere inwerkingtreding van de Wkb (zie onder meer punt 6 Doorlooptijd, opmerking 2) partijen zullen overleggen over een (bijgewerkt) plan van aanpak, maar het contact krijgen met DUO+ was voor [eiser] nu juist het probleem. Ook voor overleg over een bijgewerkt plan van aanpak is contact nodig, wat nu juist niet lukte.
3.6.
Daarnaast heeft DUO+ aangevoerd dat [eiser] wel heel hard van stapel liep en al snel – met zijn e-mail van 30 januari 2023 – aan gaf met de opdracht te willen stoppen. De rechtbank oordeelt echter dat DUO+ met dit bericht van 30 januari 2023 alsnog in de gelegenheid is gesteld om haar verzuim te zuiveren, maar dat dit niet is gebeurd.
Zonder nadere overeenstemming over een bijgewerkt plan van aanpak is het voorstelbaar dat [eiser] volgens de oorspronkelijk gemaakte afspraken aan de slag wilde gaan. Wellicht liep [eiser] hard van stapel met zijn e-mailbericht van 30 januari 2023 waarin hij heeft geschreven dat hij DUO+ nog een laatste mogelijkheid gaf om binnen twee weken [eiser] in staat te stellen om uitvoering te geven aan de overeenkomst. DUO+ heeft echter hierna wederom traag gehandeld doordat de twee afspraken daarna in februari 2023 met de medewerker van DUO+ niet van de grond kwamen. Daarom blijft de conclusie dat DUO+ is tekortschoten en [eiser] DUO+ ook voldoende de tijd heeft gegeven om wel aan haar medewerkingsplicht te voldoen, maar DUO+ dit bij herhaling heeft nagelaten.
3.7.
De tussenconclusie is dan ook dat sprake is van tekortkoming aan de zijde van DUO+ met verzuim zodat een grondslag bestaat voor schadevergoeding.
DUO+ moet de schade van [eiser] vergoeden
3.8.
Om te bepalen hoe hoog de schadevergoeding moet zijn die DUO+ aan [eiser] moet betalen, wordt gekeken naar het verschil tussen de werkelijke situatie en de situatie zoals die geweest zou zijn zónder de tekortkoming van DUO+ (een hypothetische situatie). Zonder de tekortkoming van DUO+ was DUO+ wel beschikbaar geweest voor overleg en was de opdracht van start gegaan.
3.9.
De stelling van [eiser] is dat hij gedurende vijf maanden 16 uur per week beschikbaar is geweest voor de opdracht en dat dit zijn schade is. Dat is echter niet aannemelijk geworden. In de overeenkomst staat namelijk dat de doorlooptijd voor de uitvoering van de opdracht liep van ‘17 oktober tot en met 31 december 2022 (ong. 11 weken)’. Het ligt dan voor de hand daarbij aan te sluiten en er in de hypothese vanuit te gaan dat de overeenkomst zonder tekortkoming eind december 2022 geëindigd zou zijn. Dan had [eiser] geen uren betaald gekregen over de periode januari tot maart 2023. Dat [eiser] in die periode nog steeds 16 uur per week beschikbaar heeft gehouden is de keuze van [eiser] zelf geweest. Dat hij dit gedaan heeft omdat DUO+ niet reageerde, maakt dit niet anders.
3.10.
Voor de uren vanaf de aanvang van de overeenkomst (27 oktober 2022) tot en met het geplande einde van de overeenkomst in december 2022 ligt dat anders. [eiser] zou in die periode 16 uur per week gewerkt hebben voor de opdracht voor DUO+ zoals overeengekomen, in de hypothese zonder tekortkoming van DUO+. Dat dit anders zou zijn geweest heeft DUO+ niet aannemelijk gemaakt.
3.11.
[eiser] vordert voor deze periode een bedrag van € 29.400. In de overeenkomst staat namelijk dat een offerteprijs voor de totale inzet van ongeveer 196 uur voor een bedrag van € 29.400. Dit is echter gebaseerd op een vordering tot nakoming van de overeenkomst. In dit geval gaat het om een vordering tot schadevergoeding vanwege een tekortkoming. In het kader van de invulling van de hypothetische situatie zonder tekortkoming kan weliswaar worden aangesloten bij wat in de overeenkomst is bepaald, maar de rechtbank ziet aanleiding om dit op één onderdeel anders te begroten. [eiser] heeft namelijk ter zitting zelf aangegeven dat uren van de overeenkomst te vroeg beginnen te lopen (vanaf 17 oktober 2022), terwijl de overeenkomst pas is getekend op 27 oktober 2022. Voor de invulling van de hypothetische situatie zonder tekortkoming van DUO+ begroot de rechtbank het bedrag aan schadevergoeding daarom als volgt. Vanaf de feitelijke start van de overeenkomst op de eerste maandag na donderdag 27 oktober 2022, hier maandag 31 oktober 2022, zou [eiser] hebben gewerkt tot aan de kerst: dit is in totaal 8 weken (week 44 tot en met week 51). In die 8 weken wordt uitgegaan van 16 uur per week voor een uurtarief van € 150, wat totaal neerkomt op een bedrag van: € 19.200 (8 × 16 × € 150).
3.12.
De schadevergoeding die DUO+ aan [eiser] moet betalen bedraagt dus € 19.200.
[eiser] vordert de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de vervaldatum van de factuur (4 mei 2023). Dit kan evenwel niet omdat de vordering die wordt toegewezen een betalingsverplichting is op grond van schadevergoeding en geen overeengekomen betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6:119a BW. Dus wordt de gewone wettelijke rente van 6:119 BW in plaats van de handelsrente toegewezen. Om dezelfde reden zal deze worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
DUO+ moet de proceskosten van [eiser] betalen
3.13.
DUO+ is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.349,73
3.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt DUO+ om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 19.200, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 11 september 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt DUO+ in de proceskosten van € 4.349,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als DUO+ niet op tijd aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet DUO+ € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.3.
veroordeelt DUO+ tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.