ECLI:NL:RBAMS:2024:2494

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
C/13/723425 / HA ZA 22-783
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in erfrechtelijke geschil over lening en nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een tussenvonnis in een erfrechtelijk geschil tussen [eiser] en de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak draait om de vraag of een lening van € 100.000, die in 2001 door de erflater aan [eiser] zou zijn verstrekt, nog bestaat of dat deze is verjaard of kwijtgescholden. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken waarin [eiser] is opgedragen bewijs te leveren van zijn stellingen. Dit bewijs zou geleverd worden door getuigenverhoren.

Tijdens de getuigenverhoren heeft [eiser] verklaard dat de lening in feite geen lening was, maar een schuld aan vennootschappen waarvan hij samen met zijn vader aandeelhouder was. Hij heeft toegelicht dat deze schuld is afgewikkeld door de verkoop van zijn aandelen aan zijn vader voor een symbolisch bedrag. De rechtbank heeft de verklaringen van [eiser] en de getuigen als voldoende aannemelijk beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de lening/schuld niet meer bestaat en dus geen onderdeel uitmaakt van de nalatenschap van de erflater.

De reconventionele vordering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om een bedrag van € 100.000 aan de nalatenschap toe te rekenen, is afgewezen. De procedure wordt aangehouden in afwachting van een taxatierapport van een appartement in Zwitserland, dat relevant is voor de verdere afwikkeling van de nalatenschap. De rechtbank heeft bepaald dat de zaak op 29 mei 2024 weer op de rol komt voor verdere uitlatingen van partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/723425 / HA ZA 22-783
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] (Spanje),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M. Sliphorst-Dekker te Purmerend,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. C.L.M. Gommers te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 mei 2023 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin vermelde processtukken,
- de akte na het tussenvonnis van [eiser] van 21 juni 2023,
- de akte na het tussenvonnis van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 21 juni 2023,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 11 oktober 2023,
- de akte na enquête van [eiser] van 22 november 2023,
- de antwoordakte na enquête van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 17 januari 2024.
1.2.
Daarna is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is [eiser] opgedragen om te bewijzen dat (i) de vordering tot terugbetaling van de lening van € 100.000 in 2001 door erflater aan [eiser] is verstrekt en/of de lening is verjaard (rechtsoverweging 4.9 tussenvonnis), en/of (ii) dat de lening geen deel uitmaakt van de nalatenschap van erflater omdat erflater de lening voor zijn overlijden heeft kwijtgescholden (rechtsoverweging 4.11 tussenvonnis).
2.2.
[eiser] heeft aangegeven dit bewijs te willen leveren door het horen van getuigen. [eiser] heeft als getuigen doen horen: zichzelf, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
2.3.
[eiser] heeft tijdens het getuigenverhoor toegelicht waar ‘de lening’ op ziet. Hij heeft verteld dat het eigenlijk geen lening is, maar dat hij een schuld had aan twee vennootschappen, waarvan hij samen met zijn vader aandeelhouder was. De samenwerking met zijn vader in de vennootschappen is in 2001 beëindigd omdat [eiser] geld van de vennootschappen had gestolen. Als gevolg hiervan had hij een schuld aan de vennootschappen. Deze schuld is volgens [eiser] voldaan/afgehandeld door verkoop en levering van zijn aandelen aan zijn vader voor nul euro, terwijl die aandelen veel meer waard waren.
2.4.
De rechtbank acht de toelichting van [eiser] over de herkomst van ‘de lening/ schuld’ voldoende aannemelijk. Het verhaal van [eiser] vindt steun in de verklaringen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [gedaagde 1] heeft onder meer verklaard: “
Ik weet alleen dat mijn broer mijn vader veel geld schuldig was, omdat hij gestolen had van het bedrijf”. [gedaagde 2] heeft onder meer verklaard: “
Mijn vader heeft verteld dat [eiser] iets ernstigs heeft gedaan. er was geld kwijt. Meer heeft hij mij niet verteld.”. Daarmee staat voldoende vast dat er sprake was van diefstal van de gezamenlijke onderneming. De verklaring van [eiser] dat er daarom een schuld was aan de vennootschappen en niet aan vader is aannemelijk. Dat [eiser] het geschil met de vennootschappen en zijn vader heeft opgelost door de onderneming te verlaten en zijn aandelen om niet aan zijn vader te leveren, is door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende betwist. Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betogen dat er uit andere hoofde een schuld aan vader zou zijn, hebben zij dit, gezien de betwisting door [eiser] onvoldoende onderbouwd.
2.5.
Dat volgens [gedaagde 1] ‘de lening van € 100.000’ in het wensenlijstje stond van haar vader, maakt het voorgaande niet anders. De verklaring van vader, zoals opgetekend door [gedaagde 1] op zijn sterfbed, is, gezien de betwisting door [eiser] , onvoldoende om aan te nemen dat er wel een schuld van [eiser] aan vader was.
Bovendien, ook indien er wel een schuld zou zijn geweest, blijkt uit de verklaring van [gedaagde 1] dat vader juist niet wilde dat [eiser] nog geld verschuldigd was en/of terug moest betalen en dat dit na het overlijden van vader ook zo met [eiser] is besproken. [gedaagde 1] verklaart hierover: “
We hebben besproken met elkaar dat dat [eiser] het niet zou terugbetalen. Dat was de wens van mijn vader.”. Dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daaraan de voorwaarde hebben verbonden dat het appartement in Zwitserland niet verdeeld zou worden, is niet vast komen te staan. Voor zover er nog een schuld zou zijn, mocht [eiser] er dan ook op vertrouwen dat hij die niet meer hoefde terug te betalen.
2.6.
Dat [eiser] , zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd, een partijgetuige is in de zin van artikel 164 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) klopt, maar maakt het voorgaande niet anders. Zijn verklaring vindt voldoende steun in de verklaringen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
2.7.
Tot slot hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog aangevoerd dat de wijziging van het standpunt van [eiser] over ‘de lening’ in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank oordeelt dat een standpunt mag/kan worden gewijzigd gedurende de procedure, mits hoor en wederhoor (correct) wordt toegepast. [eiser] heeft in dit geval zijn stellingen ten aanzien van ‘de lening’ gewijzigd, maar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben voldoende mogelijkheid gehad tot wederhoor.
2.8.
De rechtbank gaat voorbij aan het in de conclusie na enquête door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedane bewijsaanbod van het bestaan van een vordering van erflater op [eiser] . Het bewijsaanbod is onvoldoende onderbouwd en zelfs indien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bewijs zouden leveren van een dergelijke vordering, maakt dit, gezien het hiervoor onder 2.5 overwogen, de uitkomst niet anders nu [eiser] er op mocht vertrouwen dat hij een eventuele schuld niet hoefde terug te betalen.
2.9.
Het voorgaande betekent dat [eiser] is geslaagd in het leveren van het bewijs dat lening/schuld niet meer bestaat en dus geen onderdeel uitmaakt van de verdeling van de nalatenschap van vader.
2.10.
Dit betekent ook dat de reconventionele vordering van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat op 1/3 onverdeeld aandeel van [eiser] in het appartement in Zwitserland moet worden toegerekend het bedrag van € 100.000 dat [eiser] aan de nalatenschap is verschuldigd (vordering III), wordt afgewezen.
Verder verloop
2.11.
Voor de verder afwikkeling van de nalatenschap dient de procedure te worden aangehouden omdat partijen in afwachting zijn van een rapportage van een taxateur die het appartement in Zwitserland op 29 december 2023 heeft bezichtigd.
Indien deze taxatie gereed is, is het aan [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] om te bepalen of zij het aandeel van [eiser] in het appartement overnemen, of dat het appartement aan derde wordt verkocht.
2.12.
De procedure zal hiervoor nog twee maanden worden aangehouden en worden verwezen naar de rol van 29 mei 2024 voor akte uitlaten partijen over de taxatie/waardebepaling van het appartement in Zwitserland, en de vraag of [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] het aandeel van [eiser] in het appartement overnemen, en de reactie daarop van [eiser] .
2.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 29 mei 2024voor akte uitlaten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over wat is vermeld onder 2.12, waarna [eiser] de gelegenheid krijgt om op termijn van vier weken een antwoordakte te nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.