ECLI:NL:RBAMS:2024:2470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
13/041540-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling in het uitgaansleven van Amsterdam met camerabeelden als bewijs

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 4 februari 2020 in Amsterdam, waar de verdachte in het uitgaansleven betrokken raakte bij een confrontatie met de aangever. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de herkenning door verbalisanten onbetrouwbaar zou zijn, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de camerabeelden en de herkenningen door de verbalisanten voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft de aangever met kracht in het gezicht geslagen, waardoor deze ten val kwam en buiten bewustzijn raakte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur. Tevens werd de benadeelde partij, de aangever, een schadevergoeding toegewezen van € 1.891,07, inclusief wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, evenals de eerdere contacten van de verdachte met justitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/041540-20
Datum uitspraak: 30 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. van Laere en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.M. Rupert, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich op 4 februari 2020 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
primair: poging tot doodslag van [aangever];
subsidiair: zware mishandeling van [aangever];
meer subsidiair: poging zware mishandeling van [aangever];
meest subsidiair: mishandeling van [aangever].
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. De meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht zij bewezen.
Volgens de officier van justitie is op camerabeelden van 4 februari 2020 te zien dat verdachte op [straatnaam] aangever mishandelt door hem te slaan en ten minste eenmaal te schoppen. Verdachte is door twee verbalisanten op deze camerabeelden herkend en herkend door de vriendin van aangever, [vriendin van aangever] (hierna: [vriendin van aangever]). Verdachte en aangever hadden elkaar kort daarvoor op de Amstel ontmoet waarbij het tot een confrontatie was gekomen. [vriendin van aangever] heeft verdachte toen gezien. Verdachte is daarna weggereden in de richting van het Muntplein. Uit de omschrijving van de camerabeelden volgt dat enkele momenten later vanuit diezelfde richting iemand komt aanrennen, achter aangever aangaat en hem neerslaat. In combinatie met bovengenoemde herkenningen kan het niet anders dan dat die persoon verdachte is geweest. Gelet op de aard en ernst van de mishandeling leidt dit ertoe dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte is niet degene die rennend is te zien op de camerabeelden, anderhalve minuut nadat hij richting het Muntplein is weggereden. In die korte periode kan hij namelijk niet zowel zijn auto hebben geparkeerd, zijn jas hebben aangetrokken als de parkeer-app hebben geactiveerd.
Daarnaast kunnen de herkenningen van verdachte door de verbalisanten en door [vriendin van aangever] niet voor het bewijs worden gebruikt. De herkenningen van de verbalisanten zijn niet betrouwbaar. Voor [vriendin van aangever] geldt dat haar verklaring ‘
sole or decisive’ is. Omdat de verdediging geen mogelijkheid heeft gehad om haar als getuige te kunnen ondervragen, wordt niet voldaan aan artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en kan haar verklaring niet als bewijsmiddel worden gebruikt.
Voor zover de rechtbank oordeelt dat verdachte wel is te zien op de camerabeelden, geldt dat opzet op de dood van aangever ontbreekt zodat van poging tot doodslag geen sprake kan zijn. Ook de (poging tot) zware mishandeling kan niet worden bewezen omdat van zwaar lichamelijk letsel geen sprake was en uit het dossier evenmin volgt dat verdachte opzet had op het ontstaan ervan. Ten aanzien van de mishandeling refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de verdediging – het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank komt wel tot bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde feit - poging tot zware mishandeling – en overweegt hiertoe als volgt.
Feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 4 februari 2020 om 02:33:24 uur reed verdachte in zijn auto over de Amstel. Aangever en zijn vriendin, [vriendin van aangever], liepen daar op datzelfde moment ook. Nadat verdachte ter hoogte van [vriendin van aangever] stilstond, is aangever naar verdachte toegelopen en heeft door het geopende raam van zijn auto tweemaal naar verdachte uitgehaald. Verdachte is verder gereden. Toen hij na een paar meter weer tot stilstand kwam is aangever naar de auto van verdachte gerend en heeft hij een klap op de achterruit van de auto gegeven. Tijdens de zitting heeft verdachte hierover verklaard dat hij op dat moment zo boos was op aangever dat hij hem wel een pak rammel wilde geven. Ook kwam de gedachte op om met zijn auto achteruit te rijden met als doel aangever te raken. [2] Verdachte reed echter verder richting het Muntplein en verdwijnt om 02:34:14 uur uit beeld. [3] Enkele meters verder – ter hoogte van de Halvemaansteeg – heeft verdachte zijn auto stilgezet. [4]
Om 02:35:44 uur kwam een persoon (hierna: NN1), door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] herkend als verdachte, vanuit de richting van de Halvemaansteeg over de Amstel richting Blauwbrug aangerend. Aangever liep rond diezelfde tijd vanuit de Wagenstraat [straatnaam] op. NN1 liep eveneens vanuit de richting van de Wagenstraat [straatnaam] op. Om 02:37:00 uur naderde NN1 aangever met versnelde pas en op het moment dat hij tegenover aangever stond haalde hij naar aangever uit en raakte hem in het gezicht. Aangever is op de grond gevallen en buiten bewustzijn geraakt. Vervolgens is aangever nog drie keer door NN1 in zijn gezicht geslagen en eenmaal tegen zijn lichaam getrapt (om 2:37:29). NN1 is vervolgens weggelopen en daarna, om 02:39:52 uur, is aangever bij bewustzijn gekomen. Om 02:40:12 uur is de auto van verdachte de kruising Halvemaansteeg/Amstel richting Muntplein gepasseerd. [5]
Bewijsoverwegingen
Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde moet allereerst worden beoordeeld of het verdachte is die vanaf 02:35:44 uur op de camerabeelden is te zien. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is en overweegt hiertoe het volgende.
De (betrouwbaarheid van de) herkenning van verdachte door de verbalisanten
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben verdachte herkend op de camerabeelden. Om een herkenning te kunnen gebruiken voor het bewijs moet deze evenwel voldoende betrouwbaar zijn. Met herkenningen en de bewijskracht daarvan moet behoedzaam worden omgegaan. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning is de kwaliteit van foto’s en camerabeelden van belang en in hoeverre daarop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een tweede beoordelingselement is hoe goed de herkenner verdachte kent. Hoe beter iemand verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe sterker de bewijskracht.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de herkenningen van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] onvoldoende specifiek zijn, dat de
stillsvan de camerabeelden van onvoldoende kwaliteit zijn om als basis voor een herkenning te dienen, dat verbalisant [verbalisant 1] verdachte nooit in persoon heeft gezien, dat verbalisant [verbalisant 2] verdachte maar één keer heeft gezien en dat uit de processen-verbaal van herkenning niet blijkt dat de herkenningen onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Om deze reden zouden de herkenningen onbetrouwbaar zijn en niet gebruikt mogen worden voor het bewijs.
Vast staat dat de rechtbank enkel de beschikking heeft over de
stills. In het dossier zitten niet de bewegende camerabeelden, de rechtbank heeft deze ook niet gezien. De rechtbank vindt de
stillsevenwel van voldoende kwaliteit om op basis daarvan herkenningen te baseren. In dit oordeel betrekt de rechtbank de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] dat NN1 op het moment dat hij op de Amstel liep, goed in beeld kwam. [6] De rechtbank begrijpt hieruit dat [verbalisant 1] hem dus op de bewegende beelden goed heeft kunnen zien. Daarnaast benoemt [verbalisant 2] specifieke persoonskenmerken zoals de vorm van het hoofd, het feit dat NN1 kaal is en zijn lichaamsbouw. [7]
Ook verder ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen door [verbalisant 2] en [verbalisant 1]. Beiden hebben beschreven hoe de herkenning tot stand is gekomen. Beiden zijn daarnaast over hun herkenningen gehoord door de rechter-commissaris. Verbalisant [verbalisant 1] beschrijft dat zij verdachte op de beelden heeft herkend op basis van zijn rijbewijsfoto. [8] Bij de rechter-commissaris heeft zij aanvullend verklaard dat zij de herkenning heeft vastgesteld op grond van gelaatskenmerken. [9] Verbalisant [verbalisant 2] beschrijft dat toen verdachte op 14 februari 2020 het politiebureau binnenkwam, hij hem direct herkende als de persoon op de camerabeelden. [10] Bij de rechter-commissaris heeft verbalisant [verbalisant 2] hieraan toegevoegd dat hij hem specifiek herkende aan zijn lichaamsbouw en aan zijn kale ronde hoofd. [11] Beide verbalisanten hebben aangegeven honderd procent zeker te zijn van hun herkenning. [12] Uit de processen-verbaal volgt ten slotte niet dat de herkenningen in elkaars bijzijn tot stand zijn gekomen. [13] In tegenstelling tot de raadsvrouw, gaat de rechtbank er daarom vanuit dat de herkenningen onafhankelijk van elkaar zijn gedaan.
Al met al oordeelt de rechtbank dat de herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te gebruiken. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Redengevendheid van de feiten en omstandigheden
Naast de herkenningen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], is voor de identificatie van verdachte nog het volgende van belang. Vlak voordat aangever op [straatnaam] werd mishandeld heeft aangever – zoals is omschreven onder het kopje feiten en omstandigheden – aan verdachte een paar klappen gegeven. Ook is gebleken dat verdachte vervolgens zijn auto iets na 02:34:14 uur heeft stilgezet ter hoogte van de Halvemaansteeg en enkele minuten daarna de confrontatie tussen NN1 en aangever plaatsvond. NN1 ging doelgericht achter aangever aan, sloeg hem bewusteloos en liep nog voor 02:39:52 uur weer terug richting Rembrandtplein. Gebleken is dat hierna de auto van verdachte vanaf de kruising Halvemaansteeg/Amstel in de richting van Muntplein wegrijdt. [14] De handelingen van verdachte passen aldus in de tijdslijn zoals deze volgt uit de camerabeelden. Deze feiten en omstandigheden in combinatie met de herkenningen van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] vormen naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs dat het verdachte was die over de Amstel rende en aangever heeft mishandeld door hem éénmaal in het gezicht te stompen, driemaal in het gezicht te slaan en éénmaal tegen zijn lichaam te trappen.
De getuigenverklaring van [vriendin van aangever]
De rechtbank gebruikt de verklaring van [vriendin van aangever] niet voor het bewijs, zodat het beroep van de raadsvouw op schending van artikel 6 EVRM verder geen bespreking behoeft.
De poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door met kracht tegen het hoofd van aangever te stompen en te slaan op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De rechtbank overweegt dat de mate van het geweld tegen aangever een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleverde. Door het uitvoeren van dit geweld, waaronder het slaan tegen het hoofd terwijl verdachte al op de grond lag, heeft verdachte deze kans bewust aanvaard. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Meer subsidiair
op 4 februari 2020 ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht een vuistslag tegen het hoofd van die [aangever] heeft gegeven, waardoor die [aangever] op de grond is gevallen en, terwijl die [aangever] op de grond lag, hem meerdere malen in het gezicht heeft geslagen en eenmaal tegen het lichaam heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 uren. De officier van justitie heeft in de strafeis rekening gehouden met het feit dat sinds het bewezen verklaarde feit 4 jaren zijn verstreken.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht om in het voordeel van verdachte rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte sinds 4 februari 2020 niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Dit leidt volgens de raadsvrouw ertoe dat een (voorwaardelijke) gevangenisstraf niet passend is.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, gepleegd in het uitgaansleven van Amsterdam. Verdachte heeft aangever midden op straat met een krachtige vuistslag op het hoofd gestompt. Daardoor is aangever ten val gekomen. Verdachte is direct buiten bewustzijn geraakt. Hierna heeft verdachte hem nog drie maal in het gezicht geslagen en tegen het lichaam getrapt. Een en ander tot bloedens toe. De rechtbank is ervan geschrokken dat verdachte ondanks dat aangever weerloos op de straat lag, niet stopte met het geweld en merkt op dat verdachte van geluk mag spreken dat het letsel van aangever nog relatief beperkt is gebleven.
Pas na een zoektocht door de politie kon verdachte worden aangehouden. Voor de rechtbank weegt bovendien mee dat de mishandeling plaatsvond op de openbare weg. Hierdoor zijn omstanders, waaronder de vriendin van aangever, ongevraagd geconfronteerd met de geweldsuitbarsting van verdachte. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid bij deze betrokkenen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest maar niet wegens een geweldsdelict. Na 4 februari 2020 heeft verdachte geen nieuwe feiten meer gepleegd.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 4 januari 2024, opgesteld door reclasseringswerker [reclasseringswerker]. Hieruit volgt dat verdachte op 21-jarige leeftijd klinisch opgenomen is geweest in [plaatsnaam] met psychotische klachten. Hiervoor gebruikte hij nog jarenlang medicatie. In het trajectconsult in het kader van deze zaak werden in 2020 auditieve en visuele hallucinaties vastgesteld bij verdachte. Gelet hierop werd geadviseerd een Pro Justitia onderzoek te laten doen maar hieraan wilde verdachte niet meewerken. Verdachte vertoonde een provocerende, grensoverschrijdende en onbereidwillige houding jegens de reclassering waardoor er zorgen waren en een behandeling wenselijk werd gevonden. Deze behandeling zou zich moeten richten op delictpreventie, agressiebeheersing en het voorkomen en omgaan met psychotische klachten. Verdachte heeft hier niet aan mee willen werken.
Strafoplegging
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6 EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Dat is in deze zaak niet gebeurd. Verdachte heeft erg lang op zijn berechting moeten wachten, en al die tijd terwijl er een (geschorst) bevel tot voorlopige hechtenis van kracht was.
Het tijdsverloop komt voor een deel doordat hij zelf getuigen uit Engeland wenste te horen, en zijn advocaat een keer ziek is geweest, maar deels ook door omstandigheden die buiten zijn eigen invloedsfeer lagen. De rechtbank houdt hier in strafverminderende zin rekening mee. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Tot slot heeft de rechtbank bij de strafoplegging acht geslagen op het feit dat verdachte eerst zelf werd geslagen door aangever. Alhoewel dit geenszins de daaropvolgende mishandeling door verdachte rechtvaardigt – verdachte kon immers wegrijden en had bijvoorbeeld de politie kunnen bellen – ziet de rechtbank wel dat dit voor verdachte de aanleiding is geweest voor zijn handelen.
Alles afwegende, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van het feit, de zorgen van de reclassering over de agressiebeheersing van verdachte en zijn weigering zich hiervoor te laten behandelen, recidive bij verdachte niet ondenkbaar is. Om die reden zal de rechtbank aan verdachte ook een voorwaardelijke taakstraf opleggen van 60 uur. Aan deze taakstraf verbindt de rechtbank een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank hoopt dat verdachte zijn goede gedrag in de afgelopen 4 jaren voortzet en ook in de toekomst zal wegblijven van het plegen van strafbare feiten.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [aangever], vordert € 1.391,07 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij verzoekt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is van eigen schuld bij de benadeelde partij omdat hij verdachte eerst heeft geslagen. De gevorderde immateriële schade dient hierdoor te worden gematigd.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Ten aanzien van de materiële schade
De hoogte van de materiële vordering is door middel van stukken onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal daarom de gehele vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen, derhalve een bedrag van in totaal € 1.391,07 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit. De benadeelde partij heeft in dit verband gesteld dat hij erg van slag was na de mishandeling en door het feit dat hij zich er niets meer van kan herinneren. Hij heeft veel pijn gehad en heeft drie dagen niet kunnen werken vanwege lichamelijke klachten.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist vanwege eigen schuld in de zin van artikel 6:101, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek van de zijde van aangever. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij door zijn eigen gedrag in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de daaropvolgende mishandeling door verdachte. Vast is immers komen te staan dat aangever de eerste twee klappen heeft uitgedeeld en nog een klap op de auto heeft gegeven. Dit heeft bij verdachte geleid tot boosheid en de uiteindelijke mishandeling. Gelet op de eigen schuld van de benadeelde partij zal de rechtbank de schadevergoedingsplicht van verdachte verminderen met 50%. Uitgaande van de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, hetgeen de rechtbank begroot op € 1.000,--, leidt dit (na matiging) tot een bedrag van € 500,-- aan immateriële schadevergoeding. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.891,07 (duizendachthonderdeenennegentig euro en zeven eurocent).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 (twaalf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 60 (zestig uren), met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van dertig dagen.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 1.391,07 (duizenddriehonderdeenennegentig euro en zeven eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 500,-- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 februari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 1.891,07 (duizendachthonderdeenennegentig euro en zeven eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 februari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 28 (achtentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2024.
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 16 april 2024.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2020, PL1300-2020025431-6, pagina 6 en 7 en de foto’s/stills op pagina 10.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 16 april 2024.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2020, PL1300-2020025431-6, pagina 6 en 7 en de foto’s/stills op pagina 9, 11 en 12.
6.Verhoor getuigen [verbalisant 2] en [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris op 7 juli 2020, pagina 3.
7.Verhoor getuigen [verbalisant 2] en [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris op 7 juli 2020, pagina 2.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2020, PL1300-2020025431-6, herkenning door verbalisant [verbalisant 1], pagina 8.
9.Verhoor getuigen [verbalisant 2] en [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris op 7 juli 2020, pagina 3.
10.Proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2020, PL1300-2020025431-15, herkenning door verbalisant [verbalisant 2], pagina 25.
11.Verhoor getuigen [verbalisant 2] en [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris op 7 juli 2020, pagina 2.
12.Verhoor getuigen [verbalisant 2] en [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris op 7 juli 2020, pagina 2 en 3.
13.Proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2020, PL1300-2020025431-15, herkenning door verbalisant [verbalisant 2], pagina 25 en Proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2020, PL1300-2020025431-6, herkenning door verbalisant [verbalisant 1], pagina 8.
14.Proces-verbaal van bevindingen van 14 februari 2020, PL1300-2020025431-6, pagina 6 en 7 en de foto’s/stills op pagina 9, 11 en 12.