ECLI:NL:RBAMS:2024:2463

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
13/014374-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot voorwaardelijke straf

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorwaardelijke straf van de opgeëiste persoon reeds is omgezet in een onvoorwaardelijke straf, en dat er geen aanleiding is om het onderzoek te heropenen voor het verkrijgen van garanties voor een eerlijk proces in de omzettingsprocedure, aangezien deze procedure al heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering goedgekeurd, waarbij is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

De zaak betreft een EAB dat is uitgevaardigd op 15 december 2024 door de District Court Warszawa Praga-Pólnoc in Warsaw, en dat betrekking heeft op een vonnis van 21 juni 2013. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat de opgeëiste persoon rechtmatig in Nederland verblijft en dat er garanties nodig zijn voor een eerlijk proces, verworpen. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat niet kan worden vastgesteld dat hij de afgelopen vijf jaren ononderbroken in Nederland heeft verbleven. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/014374-24
Datum uitspraak: 30 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 27 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 december 2024 door
the Circuit Court Warszawa – Praga in Warsawin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 april 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
3 april 2024 volgt dat het EAB ziet op de tenuitvoerlegging van een vonnis van
the District Court Warszawa Praga-Pólnoc in Warsaw VIII Criminal Division, van 21 juni 2013 (ref. VIII K 413/12), welk vonnis op 29 juni 2013 onherroepelijk is geworden.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is bij het hiervoor genoemde vonnis aanvankelijk voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon opgelegd.
Bij vonnis van
the District Court Warszawa Praga-Pólnoc in Warsaw VIII Criminal Division, van 6 mei 2015 (ref. VIII Ko 340/15) is de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf echter bevolen wegens het schenden van de voorwaarden: de opgeëiste persoon zou zich aan het reclasseringstoezicht hebben onttrokken. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 12 juni 2015.
Het vonnis van 21 juni 2013 (ref. VIII K 413/12) betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De raadsman heeft verwezen naar aanvullende informatie van 3 april 2024, waarin ‘
the possibility that the Court may order the execution of the prison sentence’ is vermeld. De raadsman heeft deze zinsnede zodanig geïnterpreteerd dat nog geen sprake is van een omzetting van de voorwaardelijk opgelegde straf in een onvoorwaardelijke. Hij heeft gesteld dat voor overlevering een garantie nodig is dat de opgeëiste een eerlijk proces krijgt in de omzettingsprocedure, die dus nog moet plaatsvinden. De raadsman heeft om aanhouding verzocht zodat een zodanige garantie kan worden opgevraagd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het EAB, indien in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van 3 april 2024, voldoende duidelijk blijkt dat de voorwaardelijke straf met het vonnis van 6 mei 2015 (ref. VIII Ko 340/15) reeds is omgezet in een onvoorwaardelijke straf. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het onderzoek te heropenen ten behoeve van het verkrijgen van een garantie op een eerlijk proces in de omzettingsprocedure. De procedure heeft immers al plaatsgehad.
De opgeëiste persoon was aanwezig bij het proces dat tot de veroordeling van 21 juni 2013 (ref. VIII K 413/12) heeft geleid, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet op die procedure van toepassing is. De voorwaardelijke veroordeling is bij vonnis van 6 mei 2015 (ref. VIII Ko 340/15) omgezet omdat de opgeëiste persoon opgelegde voorwaarden niet is nagekomen. Dit betekent dat die omzettingsprocedure geen toetsing aan artikel 12 OLW behoeft. De beslissing tot tenuitvoerlegging van 6 mei 2015 is bovendien geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [4]

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
oplichting.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op voorhand een bundel stukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer aan de rechtbank doen toekomen. Hij heeft onder verwijzing daarnaar gesteld dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland verblijft en dat de verwachting bestaat dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland niet zal verliezen. Desgevraagd heeft de raadsman nog gesteld dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verblijf in Polen belasting betaalde in Nederland en zodoende fiscaal gezien ingezetene was.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland gedurende vijf jaren niet is onderbouwd. De opgeëiste persoon is bijna drie jaar geleden ingeschreven en er zijn over de daaraan voorafgaande twee jaren geen adresgegevens bekend. Er zijn aanwijzingen dat hij in die periode een adres in Polen had. Daarnaast heeft de officier van justitie erop gewezen dat over de jaren 2018 en 2019 geen belastingaanslagen zijn ingediend, alleen aangiftes, die niet als objectieve gegevens kunnen worden beschouwd. Hij heeft geconcludeerd dat het gelijkstellingsverweer niet slaagt.
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de door de verdediging overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaren zijn hoofdverblijf in Nederland had. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in het in opdracht van de opgeëiste persoon opgestelde Fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2018 staat vermeld dat de opgeëiste persoon dat gehele jaar in Polen woonde. Hetzelfde geldt voor de jaren 2019 en 2020 en de eerste vier maanden van 2021. Correspondentie van het UWV is weliswaar naar Nederlandse adressen gestuurd, maar het bericht betreffende stopzetting van de Ziektewetuitkering is op 3 augustus 2020 naar een Pools adres gestuurd. Een en ander schept onduidelijkheid en de rechtbank kan zonder nadere toelichting hierover, die ontbreekt, niet vaststellen dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Daarmee voldoet hij niet aan de eerste voorwaarde en komt hij niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court Warszawa – Praga in Warsaw(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. P. Sloot en M.C. Danel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (