ECLI:NL:RBAMS:2024:2459

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
13/073994-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court of Częstochowa in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1975, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en momenteel gedetineerd is in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 16 april 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.D. Visser, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet was verschenen bij het proces dat leidde tot de veroordeling in Polen, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en dat hij voldoende gelegenheid had gehad om zich te informeren over de procedure. De rechtbank concludeerde dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten met zich meebrengt.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging over de gelijkstelling met een Nederlander beoordeeld, maar oordeelde dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten voor gelijkstelling, omdat hij niet kon aantonen dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit en het vertrouwensbeginsel. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Scheijde, voorzitter, en mrs. P. Sloot en M.C. Danel, rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/073994-24 (EAB2)
Datum uitspraak: 30 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 4 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 maart 2015 door
the District Court of Częstochowain Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in Polen op [geboortedag] 1975,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 april 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.D. Visser, advocaat te Leiden, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB maakt melding van twee
enforceable judgements:
- issued by the Provincial Court of Kraków-Krowodrza in Kraków on 11th January 2008, met als kenmerk II K 1811/07;
- issued by the Provincial Court in Nowy Sącz on 3rd October 2007, met als kenmerk VII K 723/07.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij ‘het proces dat tot de beslissing heeft geleid’. Uit aanvullende informatie van 26 maart 2024 blijkt dat dit de zaak met kenmerk II K 1811/07 betreft.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vrijheidsstraffen van elk twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het vonnis van 11 januari 2008 (II K 1811/07)
Zoals uit het voorgaande volgt, was de opgeëiste persoon aanwezig bij het proces dat tot de veroordeling van 11 januari 2008 (II K 1811/07) heeft geleid, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet op die procedure van toepassing is.
Het vonnis van 3 oktober 2007 (VII K 723/07)
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in de zaak met nummer VII K 723/07 heeft geleid. Uit aanvullende informatie van 26 maart 2024 blijkt dat de oproeping voor de zitting naar het door hem tijdens zijn verhoor opgegeven adres is gestuurd. Tevens wordt vermeld dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft voorts aangegeven dat hij waarschijnlijk steeds op het door hem opgegeven adres heeft gewoond, nu hij dit adres ook opgaf toen hij op 14 april 2018 een verzoek indiende om zijn borg te verrekenen met een boete en procedurekosten.
De verdediging heeft de juistheid van deze informatie betwist; de opgeëiste persoon heeft een dergelijk verzoek niet gedaan en zou geen Pools adres hebben opgeven, aangezien hij al lange tijd niet meer in Polen verblijft.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie gaat, gelet op het vertrouwensbeginsel, uit van de juistheid van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie. De enkele ontkenning van de juistheid van die informatie door de opgeëiste persoon is onvoldoende om die informatie in twijfel te trekken. De officier van justitie heeft gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW in deze zaak aan de orde is, maar heeft de rechtbank verzocht af te zien van haar bevoegdheid de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen en de oproep voor de zitting naar het door hem opgegeven adres is gestuurd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW voor dit vonnis worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering voor dit vonnis te weigeren. Zoals uit de hiervoor weergegeven informatie van 26 maart 2024 blijkt, was de opgeëiste persoon op de hoogte van de verdenking, nu hij als verdachte is verhoord, en heeft hij op 2 augustus 2007 een adresinstructie ontvangen. De oproep voor de zitting is naar het door hem opgegeven adres verstuurd. Gelet op het vertrouwensbeginsel ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze informatie. De rechtbank is, gezien die informatie, van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor de officiële correspondentie en dat hij zich, terwijl hij op de hoogte was van de procedure, onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop daarvan. Overlevering impliceert dan ook geen schending van de verdedigingsrechten.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon reeds
gedurende 14 jaar in Nederland verblijft. Hij heeft zich niet kunnen inschrijven, omdat sprake was van een onderhuursituatie. Uit de Informatiestaat SKDB blijkt dat hij zich al op 11 april 2013 in Nederland heeft laten registreren. De raadsman heeft op 11 april jl. een bericht van de belastingdienst betreffende een sofinummer en kopieën van bankpassen van de opgeëiste persoon ingebracht. De raadsman heeft in relatie tot die stukken gesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland veel heeft gewerkt, meer dan 50 procent van de bijstandsnorm heeft verdiend en ruim 40 procent van de arbeidstijd heeft gewerkt. Het is de verdediging niet gelukt om stukken ter onderbouwing hiervan te verzamelen. Bij de belastingdienst zijn geen inkomensgegevens van hem bekend, maar ‘zwarte’ inkomsten, dus inkomsten waarover geen premies en belastingen zijn betaald, tellen ook mee, en vanwege zijn detentie heeft hij geen verklaringen van werkgevers kunnen verzamelen. De raadsman heeft om aanhouding van de behandeling verzocht teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen alsnog stukken te kunnen verzamelen ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de door de verdediging ingezonden stukken onvoldoende voor gelijkstelling met een Nederlander. Hij is van mening dat geen sprake is van een begin van onderbouwing en verwacht ook dat een nadere onderbouwing niet zal volgen. Aangezien de opgeëiste persoon voldoende tijd heeft gehad om de benodigde stukken te verzamelen, verzet hij zich tegen aanhouding van de behandeling van de vordering.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding de behandeling van de vordering aan te houden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen stukken te verzamelen ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer. Hij heeft daarvoor voldoende tijd gehad en de rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er nog geen begin van een onderbouwing is. Nu de opgeëiste persoon niet tijdig stukken aan de rechtbank heeft doen toekomen waaruit een ononderbroken rechtmatig verblijf van vijf jaren in Nederland blijkt, voldoet hij niet aan de eerste voorwaarde en komt hij niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Częstochowa(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. P. Sloot en M.C. Danel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.