ECLI:NL:RBAMS:2024:2442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
C/13/748982 / KG ZA 24-289 EAM/JT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding inzake vastgoedproject en leningsovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen vier eiseressen en een gedaagde. De eiseressen, bestaande uit twee besloten vennootschappen en twee vennootschappen naar Duits recht, vorderden een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis tegen de gedaagde, die in Knokke-Heist, België woont. De vorderingen waren gebaseerd op een leningsovereenkomst voor een vastgoedproject in Mönchengladbach, Duitsland. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de eiseressen verzochten om betaling van € 1.000.000,- door de gedaagde, die verweer voerde tegen de bevoegdheid van de voorzieningenrechter.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam niet kan worden aangenomen. De gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen, en de voorzieningenrechter heeft dit standpunt gevolgd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Belgische rechter bevoegd is, aangezien de gedaagde zijn woonplaats in België heeft. De eiseressen zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.733,-. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/748982 / KG ZA 24-289 EAM/JT
Vonnis in kort geding van 29 april 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1],
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te Naarden,
3. de vennootschap naar Duits recht
[eiser 3],
gevestigd te Mönchengladbach (Duitsland),
4. de vennootschap naar Duits recht
[eiser 4],
gevestigd te Mönchengladbach (Duitsland),
eiseressen bij dagvaarding van 9 april 2024,
advocaten mr. G.A.M.F. Spera en mr. T.J. Wittendorp te Maastricht-Airport,
tegen
[gedaagde],
wonende te Knokke-Heist (België),
gedaagde,
advocaat mr. L.L.M. Prinsen te Breda.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk (in enkelvoud) [eiser] worden genoemd, alsmede afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] . Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2024 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend. Vonnis is bepaald op vandaag.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren voor zover van belang aanwezig:
- aan de kant van [eiser] : [naam 1] en [naam 2] , met mr. Spera en mr. Wittendorp;
- [gedaagde] met mr. Prinsen.

2.De feiten

2.1.
Op 14 januari 2024 werd er tussen partijen een
indicative termsheetgecirculeerd voor een vastgoedproject in Mönchengladbach, in het SchillerQuartier. Hierin zijn de voorwaarden uiteengezet waaronder [eiser 1] als leninggever over zou gaan tot het verstrekken van een lening aan leningnemers [eiser 3] en [eiser 4] .
Onder het kopje
“I. Partijen”, werd in punt 2
“Garant/zekerheden”, het volgende bepaald:
"Het eerste recht van hypotheek op de gronden en opstallen van Steinmetzstrasse 81, 83, 85, 87, 89, 93, 95, 97 en 99 Mönchengladbach, Duitsland, kadastraal nummer nog te ontvangen.Pandrecht huurcontracten, verzekeringen, ontwikkelplannen, vergunning, aannemerscontracten.Een niet-rentedragende, aan Leninggever[ [eiser 1] , vzr]
achtergestelde lening van€ 1.000.000,- door [gedaagde] c.s. te voldoen op de eerste, door Leninggever goedgekeurde bouwfacturen van [eisers 3 en 4] ."
Onder het kopje
“II. Financiering”, werd in punt 6.
“Hoofdsom, LTV, LTC en looptijd”het volgende bepaald:
“(…)
Inclusief de € 1.000.000 ingebracht door [gedaagde] , komt de totale STIKO inclusief de per 1 februari 2024 resterende te betalen bouwkosten inclusief BTW, minimaal € 1.000.000 onvoorzien en financieringskosten maximaal op€ 15.100.000,-. (…)”
2.2.
[gedaagde] heeft de
indicative termsheetondertekend.
2.3.
Op 24 januari 2024 werd door [eiser 2] (arrangeur van de
indicative termsheet) bevestigd dat de
indicative termsheetondertekend was ontvangen, waarbij er vervolgens enkele praktische vragen werden gesteld in verband met de verdere uitvoering van de beoogde financieringsconstructie.
2.4.
[gedaagde] heeft vervolgens op 15 februari 2024 een verklaring omtrent de herkomst van zijn vermogen ondertekend.
2.5.
Op 27 februari 2024 vond een bespreking plaats op het kantoor van Holla legal & tax te ‘s-Hertogenbosch. Het doel van de bespreking was om de voortgang van het SchillerQuartier­project te bespreken. Bij deze bespreking was onder meer [gedaagde] aanwezig.
2.6. [eiser 2] heeft [gedaagde] bij e-mail van 7 maart 2024 aangeschreven, met het verzoek om het bedrag van € 1.000.000,- gereed te zetten voor overboeking naar notaris Buse te Düsseldorf (Duitsland). Door [eiser 2] werd daarbij aangegeven dat dit een van de voorwaarden was voor het uitboeken van de door [eiser 1] toegezegde lening. Op 19 maart 2024 heeft [eiser 2] ter herinnering een e-mail van gelijke strekking aan [gedaagde] gestuurd.
2.7.
Bij e-mail van 27 maart 2024 heeft [eiser 2] [gedaagde] nog eens aangeschreven, met de opmerking dat zij ervan uitgaat dat [gedaagde] de gemaakte afspraken nakomt. Bij die e-mail was als bijlage meegezonden een (concept)
intercreditor agreement.
2.8.
Bij brief van 29 maart 2024 heeft de advocaat van [eiser 1] en [eiser 2] [gedaagde] gesommeerd om uiterlijk 3 april 2024 een bedrag van € 1.000.000,- over te maken zijn de derdengeldenrekening.
2.9.
Bij brief van 3 april 2024 heeft de advocaat van [gedaagde] afwijzend gereageerd op de sommatie.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. [gedaagde] te gebieden om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis zijn verplichtingen uit hoofde van de indicative termsheet na te komen;
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis het bedrag van € 1.000.000,00 te betalen op een door [eiser] aan te geven bankrekeningnummer van de betrokken notaris;
III. [gedaagde] te veroordelen in de volledige proceskosten, althans in de proceskosten conform het liquidatietarief, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente;
IV. althans een zodanige beslissing te nemen zoals de voorzieningenrechter in goede justitie redelijk acht.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de ingestelde vorderingen.
4.2. [eiser] stelt
primairdat de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is gegrond op een forumkeuze in de
intercreditor agreement. In de
intercreditor agreementstaat in artikel 16, naast een keuze voor Nederlands recht, met betrekking tot geschillen gerelateerd aan de
intercreditor agreementeen keuze voor de rechtbank Amsterdam als exclusief bevoegde rechtbank. Volgens [eiser] zou die overeenkomst bij een juiste uitvoering van de op [gedaagde] rustende verplichtingen zijn gesloten. [eiser] stelt verder in dat kader dat [eiser 1] en [eiser 2] Nederlandse vennootschappen zijn, dat [gedaagde] de Nederlandse nationaliteit heeft, dat de zakelijke activiteiten van [gedaagde] zich vooral op Nederland richten, wat ook blijkt uit zijn rol binnen het DBMC NL concern dat ook projecten in Nederland heeft.
4.3.
Op grond van artikel 25 van de Brussel I-bis Verordening (hierna: Brussel I-bis) kan een forumkeuze rechtsgeldig worden overeengekomen. De in lid 1 sub a tot en met c van dat artikel genoemde omstandigheden, welke een grond kunnen vormen voor een rechtsgeldig gesloten forumkeuze, zijn echter niet aan de orde.
Vastgesteld kan worden dat van een schriftelijk overeengekomen forumkeuze geen sprake is, nu de
intercreditor agreementniet is ondertekend. De
indicative termsheetzegt verder niets over bevoegdheid van de Amsterdamse rechtbank. Van een formumkeuze in bijvoorbeeld algemene voorwaarden is geen sprake. Dat partijen doorgaans en regelmatig op dezelfde wijze met elkaar handelen is door [gedaagde] betwist en is bovendien door [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Van wilsovereenstemming met betrekking tot een forumkeuze is dan ook geen sprake.
4.4.
[eiser] stelt
subsidiairdat de voorzieningenrechter bevoegd is op grond van artikel 7 lid 1 Brussel I-bis, omdat de verbintenis die aan de eis in dit kort geding ten grondslag ligt in Amsterdam moet worden uitgevoerd.
Volgens [eiser] vloeit de verbintenis die op [gedaagde] rust voort uit de voorwaarde die kredietinstelling [eiser 1] heeft gesteld dat [gedaagde] zelf ook een bijdrage doet, in de vorm van het verstrekken van een niet rentedragende lening, waarbij geldt dat dat geen dienst is, terwijl de vestigingsplaats van [eiser 1] (Amsterdam) als plaats van dienstverstrekking moet worden beschouwd.
4.5.
Dat in dit geval is sprake van een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 7 lid 1 sub a Brussel I-bis op grond waarvan bevoegd is het gerecht van de plaats in een lidstaat waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt (is uitgevoerd of) moet worden uitgevoerd, en dat die plaats Amsterdam is, staat op grond van hetgeen [eiser] naar voren heeft gebracht onvoldoende vast. De redenering die aan het standpunt van [eiser] ten grondslag ligt, heeft zij voor de voorzieningenrechter onvoldoende inzichtelijk gemaakt.
4.6.
[eiser] stelt
meer subsidiairdat de voorzieningenrechter bevoegd is op grond van artikel 35 Brussel I-bis, omdat het kort geding een voorlopige of bewarende maatregel is als bedoeld in dat artikel. Volgens [eiser] is zelfs de betaling van een geldsom een voorlopige maatregel, indien aan de voorwaarden die in dat kader gesteld mogen worden is voldaan. [eiser] stelt in dat kader verder dat [gedaagde] meerdere deelnemingen heeft in Nederlandse rechtspersonen en beschikt over meerdere Nederlandse bankrekeningen, zodat de verzochte maatregel daartoe kan worden beperkt.
4.7.
Een kortgedingvonnis waarbij de betaling van een geldlening wordt gelast dat is gewezen door een gerecht dat niet bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen is een voorlopige maatregel die kan worden toegestaan als onder meer is gegarandeerd dat het betaalde bedrag wordt terugbetaald indien de eiser in het bodemgeschil in het ongelijk wordt gesteld. [eiser] heeft wel gesteld dat [gedaagde] een zekerheidsrecht heeft, maar heeft dat onvoldoende toegelicht. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] het bedrag van € 1.000.000,- zal kunnen terugkrijgen indien hij in een bodemzaak in het gelijk zal worden gesteld. Ook op grond van artikel 35 Brussel I-bis acht de voorzieningenrechter zich daarom niet bevoegd.
4.8.
De conclusie is dat moet worden uitgegaan van de hoofdregel van artikel 4 Brussel I-bis dat de Belgische rechter bevoegd is om kennis te nemen van de tegen [gedaagde] ingestelde vorderingen nu [gedaagde] zijn woonplaats in Knokke-Heist te België heeft. De voorzieningenrechter dient zich dus onbevoegd te verklaren ten aanzien van de tegen [gedaagde] ingestelde vorderingen.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 2.626,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal € 3.733,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen [gedaagde] .
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.733,00,
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.E. Tiddens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2024. [1]

Voetnoten

1.type: JT