ECLI:NL:RBAMS:2024:2433

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
13/279504-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verschillende bedrijfsinbraken met DNA-bewijs en herkenning door verbalisanten

Op 6 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen met braak en inklimming. De zaak kwam ter terechtzitting op 23 januari 2024, waar de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, vorderde een gevangenisstraf van elf maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van de meeste feiten, met uitzondering van een gedeelte van de beschuldiging dat betrekking had op diefstal van drank. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen van de verdachte door verbalisanten betrouwbaar waren, ondanks de verdediging die stelde dat de herkenningen niet voldeden aan de vereisten voor bewijs. De rechtbank verwierp het alternatief scenario van de verdediging met betrekking tot de DNA-sporen en achtte het bewijs voldoende om de verdachte schuldig te verklaren voor de diefstallen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/279504-23
Datum uitspraak: 6 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2024. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Rupert, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging met betrekking tot feit 5, – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
1. diefstal met braak bij Bar [naam bar] omstreeks 16 en 17 mei 2023;
2. diefstal met braak bij [naam restaurant] op 13 januari 2023;
3. diefstal bij [winkel] ( [locatie 1] ) op 4 september 2023;
4. diefstal door middel van een valse sleutel, door onrechtmatig pinnen met een pinpas van Café [naam café] , op 14 september 2023;
5. diefstal met inklimming bij kapperszaak [naam kapperszaak] omstreeks 14 en 15 oktober 2023.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3. Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde feiten omdat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Alle feiten zijn gepleegd in de buurt van de woning van de moeder van verdachte, alwaar verdachte verbleef. Verdachte heeft verklaard dat hij nooit zou inbreken bij een gelegenheid in die buurt. Het is logisch dat op veel plekken DNA van hem is aangetroffen, aangezien hij regelmatig op deze plekken komt. Dat verdachte door verbalisanten op beelden is herkend, is eveneens te verklaren door zijn bekendheid in de buurt. Het is niet verdachte die op de beelden te zien is, maar de verbalisanten denken dit omdat ze verdachte kennen. Voorts voldoen de herkenningen niet aan de daarvoor geldende vereisten. De herkenningen zijn dus niet betrouwbaar en kunnen daardoor niet worden gebruikt voor het bewijs.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit, met uitzondering van het gedeelte van de beschuldiging dat ziet op de diefstal van drank. Dit gedeelte van de beschuldiging heeft verdachte bekend, hoewel hij ontkent te hebben ingebroken. De deur van het café was reeds geopend en verdachte stuitte hier per toeval op. Ten aanzien van dit gedeelte van de beschuldiging refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van de onder 4 ten laste gelegde diefstal door middel van een valse sleutel
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 4 ten laste is gelegd. Op basis van het dossier kan onvoldoende worden vastgesteld waar en wanneer de betreffende pinpas is gestolen. Ook kan – vanwege het ontbreken van onderliggende stukken en vanwege de onzorgvuldige verslaglegging in het proces-verbaal – niet met zekerheid worden vastgesteld waar met deze gestolen pinpas zou zijn gepind, van wie de pinpas precies zou zijn en wie met deze pinpas heeft gepind. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.2.
Het oordeel over de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde diefstallen
Naar aanleiding van de standpunten die de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank de volgende overwegingen ten aanzien van het bewijs.
Ten aanzien van het onder 2, 3 en 5 tenlastegelegde: de herkenningen
De herkenning van een verdachte aan de hand van (
stillsvan) camerabeelden kan als bewijsmiddel worden gebruikt, indien de herkenning betrouwbaar wordt geacht. Ten eerste is de betrouwbaarheid van een herkenning afhankelijk van de kwaliteit van (de
stillsvan) de beelden en in hoeverre daarop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een tweede beoordelingselement is hoe goed de herkenner verdachte kent. Hoe beter iemand verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe sterker de bewijskracht.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de beelden/
stillswaarop verdachte is herkend onvoldoende duidelijk zijn. Daarbij heeft één van de verbalisanten die verdachte heeft herkend, verbalisant [naam 1] , verdachte maar één keer gezien. Bovendien heeft verbalisant [naam 1] onvoldoende omschreven waaraan verdachte wordt herkend.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat de beelden waarop verdachte is herkend van voldoende kwaliteit zijn en ook voldoende duidelijk zijn om tot een betrouwbare herkenning te kunnen komen. Dit blijkt uit het onder de bewijsmiddelen genoemde proces-verbaal, waarin verbalisant [naam 2] – die verdachte aanmerkt als een bekende – heeft omschreven waaraan hij verdachte herkent en daarbij specifieke kenmerken heeft genoemd. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en de juistheid van deze herkenning.
Met de raadsvrouw is de rechtbank wel van oordeel dat verbalisant [naam 1] onvoldoende heeft omschreven waaraan hij verdachte herkent, waardoor zijn herkenningen niet zelfstandig zouden kunnen leiden tot een bewezenverklaring van het onder 3 en 5 tenlastegelegde. De door hem opgestelde herkenningen, bezien in onderling verband en samenhang met de andere bewijsmiddelen, dragen echter ondubbelzinnig bij aan het bewijsoordeel dat het verdachte is geweest die de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Het verweer dat de
stillsonvoldoende duidelijk zouden zijn, kan eveneens gelet op de andere bewijsmiddelen terzijde worden geschoven. Daar komt bij dat de raadsvrouw niet concreet heeft gemaakt waarom de
stillsonduidelijk zouden zijn. Ten slotte is de herkenning van verdachte op de beelden van [winkel] (feit 3) opgesteld drie dagen nadat verbalisant [naam 1] verdachte heeft verhoord, hetgeen maakt dat ook dit beoordelingselement geen reden tot twijfel geeft over de betrouwbaarheid van de herkenningen.
Ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde: het DNA-bewijs
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat met betrekking tot de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten DNA-sporen zijn aangetroffen die een match opleveren met verdachte, hetgeen de raadsvrouw niet betwist. Ten aanzien van de aangetroffen DNA-sporen in Bar [naam bar] (feit 1) heeft verdachte een verklaring afgelegd. Zo zou hij daar wel binnen zijn geweest en dingen hebben aangeraakt, maar niet degene zijn geweest die heeft ingebroken. Gelet op de plaatsen waar de DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen, namelijk op de binnen- en buitenzijde van de opengebroken deuren en op het op de plaats delict aangetroffen breekijzer, acht de rechtbank deze verklaring echter niet aannemelijk. Ten aanzien van de onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft verdachte een meer algemene alternatieve verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA, namelijk dat hij vaker bij de betreffende gelegenheden komt. De rechtbank acht ook deze lezing van verdachte niet aannemelijk, opnieuw gelet op de plaatsen waar het DNA is aangetroffen, maar ook in het licht van de andere bewijsmiddelen die op het daderschap van verdachte wijzen.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op het voorgaande en gelet op alle bewijsmiddelen in onderling verband samen beschouwd, van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde diefstallen (al dan niet met braak/inklimming) heeft gepleegd. De door de raadsvrouw aangevoerde verweren worden verworpen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. omstreeks 17 mei 2023 te Amsterdam, een gordijn, een tablet (Samsung), een iPad (Apple), een koptelefoon (Bose), een kluis met inhoud (in totaal ongeveer 1.500 euro), een chromecast, meerdere schilderijen, meerdere prenten en drank die aan [benadeelde partij 1] en/of restaurant Bar [naam bar] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2. op 13 januari 2023 te Amsterdam, een geldbedrag van 400 euro, 2 tablets, levensmiddelen en kleding die aan [benadeelde partij 2] en/of restaurant [naam restaurant] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
3. op 4 september 2023 te Amsterdam, een kassalade met inhoud , een kluis met inhoud en meerdere levensmiddelen die aan de [winkel] ( [locatie 1] ) en/of [benadeelde partij 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5. op 14 oktober 2023 te Amsterdam, haarartikelen, haardrogers en stijltangen, een luidspreker en een telefoon die aan [naam kapperszaak] ( [locatie 2] ) toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de straf te matigen en een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met bijzondere voorwaarden. Verdachte wil hulp van de reclassering, kennelijk is dit verkeerd gerapporteerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende bedrijfsinbraken. Verdachte heeft met zijn handelwijze aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Hij heeft geen oog gehad voor de schade die hij heeft veroorzaakt en hij heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn zucht naar geldelijk en materieel gewin.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft op geen enkele manier getoond het laakbare van zijn handelen in te zien.
De persoon van verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 9 januari 2024 blijkt dat de laatste onherroepelijke veroordeling dateert uit 2010.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven wel degelijk gemotiveerd te zijn voor een reclasseringstoezicht. Hij zou graag hulp willen bij het vinden van werk/dagbesteding en een woning. Nu verdachte een bewindvoerder heeft, heeft hij praktisch geen schulden meer. Op financieel gebied heeft hij daarom geen hulpvraag.
De straf
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf gekeken naar de straffen die in min of meer soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar de afspraken die de rechtbanken onderling hebben gemaakt over oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS-oriëntatiepunten). Voor een (bedrijfs)inbraak is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van twee maanden.
De rechtbank acht, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, passend en geboden verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij worden aan verdachte bijzondere voorwaarden opgelegd, te weten: een meldplicht, meewerken aan dagbesteding en begeleid wonen (dit laatste indien de reclassering dit nodig vindt). Hoewel verdachte eerder bij de reclassering heeft aangegeven geen reclasseringsbemoeienis te willen, lijkt hij daarvoor thans wel gemotiveerd. Uit het oogpunt van recidivebeperking acht de rechtbank een reclasseringstoezicht zinvol.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van feit 3:diefstal;
Ten aanzien van feit 5:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich niet houdt aan de hierna
vermelde algemene en bijzondere voorwaarden.
Als voorwaarden gelden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- bij de naleving van de bijzondere voorwaarden ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, zoals bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
Meldplicht bij reclassering
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres: [adres 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Dagbesteding
- zich inspant voor het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding met een vaste structuur;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, indien de reclassering dit verblijf geïndiceerd acht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft bovengenoemde reclasseringsinstelling de opdracht toezicht te houden op de naleving
van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 februari 2024.
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]