ECLI:NL:RBAMS:2024:2421

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
13/289441-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging met wapens en voorhanden hebben van munitie

Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 2 november 2023 in Amstelveen meerdere bedreigingen heeft geuit met een gaspistool en een gasdrukwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar heeft geen tbs-maatregel opgelegd, ondanks het advies van deskundigen. In plaats daarvan is een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico in overweging genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van twee personen met een wapen en het voorhanden hebben van wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte de kans gegeven om onder begeleiding van de reclassering aan zijn problemen te werken, met de hoop dat hij zijn gedrag kan veranderen en recidive kan voorkomen. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere een meldplicht, opname in een zorginstelling, en een verbod op alcohol en drugs. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen wapens en munitie onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/289441-23
Datum uitspraak: 19 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 in [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [detentieadres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.C.M. Sprenger, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt, kort weergegeven, – na wijzing van de tenlastelegging – het verwijt gemaakt dat hij zich op 2 november 2023 in Amstelveen heeft schuldig gemaakt aan:
het (primair) bedreigen dan wel (subsidiair) pogen tot afpersen van [persoon 1] met een wapen;
het bedreigen van [persoon 2] met een wapen;
het voorhanden hebben van een wapen (een gaspistool);
het voorhanden hebben van een wapen (een gasdrukwapen);
het voorhanden hebben van munitie (acht knalpatronen en één kogelpatroon).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – primair – bepleit dat verdachte van de ten laste gelegde bedreigingen onder feiten 1 primair en 2 moet worden vrijgesproken.
Bij een bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging onder feit 1, heeft de raadsman betoogd dat verdachte een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred toekomt.
Vanwege de bekennende verklaring van verdachte heeft de raadsman ten aanzien van feiten 3, 4 en 5 geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle (primair) ten laste gelegde feiten bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende.
Feiten 3, 4 en 5
Op basis van de bekennende verklaring van verdachte is bewezen dat verdachte wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Op basis van onderzoek is vastgesteld dat het ging om een gaspistool (merk Reck, type Goliath, kaliber 9 mm PAK; feit 3), een gasdrukwapen (merk volgens opschrift CZ, model volgens opschrift 75P-07; feit 4), acht knalpatronen (kaliber 9 mm PAK; feit 5) en één kogelpatroon (kaliber 9x19 mm; feit 5). Het gasdrukwapen betreft een wapen van categorie I onder 7 van de Wet wapens en munitie en het gaspistool en de patronen betreffen een wapen respectievelijk munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.
Het gasdrukwapen vertoont qua vorm en afmeting sprekende gelijkenis met een pistool, wat maakt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is.
Feit 1
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde bedreiging van aangeefster [persoon 1] bewezen.
Verdachte heeft bekend dat hij het gaspistool op een medewerkster van een kiosk heeft gericht. Onder die omstandigheden kon bij aangeefster – anders dan de verdediging heeft betoogd – de redelijke vrees ontstaan dat haar leven gevaar liep of dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Uit de verklaring van aangeefster blijkt ook dat deze vrees bij haar is ontstaan. Dat verdachte vroeg om geld en tegen aangeefster zei dat hij haar niet bang wilde maken doet aan de bedreigende situatie niets af. Door een gaspistool dat qua vorm en afmeting sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen op aangeefster te richten, heeft verdachte (minstens) bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zich bedreigd zou voelen.
De rechtbank verwerpt het verweer dat verdachte een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred toekomt, omdat sprake is van een voltooide bedreiging.
Feit 2
De rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring van de bedreiging van aangever [persoon 2].
Aangever heeft verklaard dat een reiziger – die kort daarvoor uit de bus was gestapt – een vuurwapen op hem richtte. Aangever keek in de loop van het wapen en voelde zich bedreigd. Toen de bus wegreed, hield de man het vuurwapen op hem gericht. Getuige [getuige] heeft gezien dat een voor hem bekende zwartrijder een vuurwapen op de wegrijdende bus richtte. Anders dan de verdediging heeft betoogd, volgt uit het dossier dat verdachte de omschreven man met het vuurwapen is geweest. De rechtbank ziet – ondanks de stellige ontkenning van verdachte – geen redenen te twijfelen aan de verklaringen van de aangever en de getuige, die elkaar onderling ondersteunen. Onder de genoemde omstandigheden kon bij aangever de reële vrees ontstaan dat zijn leven gevaar liep of dat hij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1 primair
op 2 november 2023 te Amstelveen [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door een vuurwapen op voornoemde [persoon 1] te richten;
feit 2
op 2 november 2023 te Amstelveen, [persoon 2], medewerker van vervoerbedrijf Connexxion, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen op voornoemde [persoon 2] te richten;
feit 3
op 2 november 2023 te Amstelveen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaswapen, van het merk Reck, type Goliath, kaliber 9 mm PAK, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
feit 4
op 2 november 2023 te Amstelveen een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukwapen dat voor wat betreft de vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een pistool van het merk CZ, model 75P-07, voorhanden heeft gehad;
feit 5
op 2 november 2023 te Amstelveen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 knalpatronen van het kaliber 9 mm PAK en 1 volmantel rondneus kogelpatroon van het kaliber 9x19 mm voorhanden heeft gehad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 2 februari 2024, opgesteld door psychologen R.W. Blaauw en R. Delput en arts in opleiding tot psychiater D. Heijnen, onder supervisie van psychiater M.M. Sprock. De bevindingen en conclusies van de deskundigen zien op de feiten waarvan verdachte ten tijde van de gesprekken met de deskundigen (in december 2023) werd verdacht. Ten tijde van het opstellen van de Pro Justitia rapportages werd verdachte onder feit 1 enkel van poging afpersing beschuldigd. Dit terwijl de rechtbank voor feit 1 – na wijzing van de tenlastelegging – is gekomen tot bewezenverklaring van een minder ernstig feit, namelijk een bedreiging. Feiten 4 en 5 waren destijds niet in de tenlastelegging opgenomen.
De deskundigen hebben, kort weergegeven, geconcludeerd dat verdachte lijdt aan stoornissen. Uit het psychiatrisch onderzoek volgt dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken. Uit het psychologisch onderzoek volgt dat sprake is van antisociale en borderline persoonlijkheidsstoornissen. Volgens de deskundigen werden de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit 1 voornamelijk beïnvloed door de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsstoornissen. Daarnaast kampt verdachte met een ernstige alcoholverslaving. Volgens de psychiaters was ook de stoornis in het gebruik van alcohol van invloed op de keuzes en de gedragingen van de verdachte ten tijde van het feit. De psychologen zijn van mening dat het niet waarschijnlijk is dat verdachte ten aanzien van feit 1 heeft gehandeld van de stoornis in alcoholgebruik.
De psychiaters zien ook ten aanzien van feit 2 een doorwerking met de vastgestelde stoornissen.
Bij een bewezenverklaring wordt ten aanzien van feit 1 (door alle deskundigen) en ten aanzien van feit 2 (door de psychiaters) geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de stoornissen en is van oordeel dat het bewezen verklaarde onder de feiten 1 en 2 in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is voor alle bewezen verklaarde feiten strafbaar.

7.Oplegging van straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, primair, gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging op te leggen.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat de tbs-maatregel in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd, met daaraan gekoppeld de voorwaarden die zijn opgenomen in het adviesrapport van reclassering Verslavingszorg Tactus van 27 maart 2024. Daarnaast moet plaatsing in een overbruggingskliniek als voorwaarde worden opgelegd, zodat een klinische opname vanuit detentie gerealiseerd kan worden. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en om een maatregel zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking (hierna: GVM), op te leggen.
7.2.
Verweer van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat voor feiten 3, 4 en 5 moet worden volstaan met een straf die lager is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De voorlopige hechtenis moet worden opgeheven.
De raadsman heeft benadrukt dat verdachte gemotiveerd is voor behandeling en begeleiding door de reclassering, maar niet in het kader van een tbs-maatregel. Bij een bewezenverklaring van feiten 1 en/of 2 is oplegging van een tbs-maatregel niet proportioneel, ook niet in voorwaardelijke vorm.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen reden om verdachte een tbs-maatregel (al dan niet in voorwaardelijke vorm) of GVM op te leggen. De rechtbank zal verdachte wel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden opleggen. Dit zal hierna worden toegelicht.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een (deels voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf met bijzondere voorwaarden en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten. Verdachte heeft een gasdrukwapen, een gaspistool en munitie voorhanden gehad en twee slachtoffers met het gaspistool bedreigd. Dit veroorzaakt onrust en angst bij degenen die het overkomt en degenen die er getuige van zijn. Hoewel verdachte zich dit lijkt te realiseren, maakt dit de gepleegde feiten niet minder ernstig.
Persoon van verdachte
Uit de eerder genoemde Pro Justitia rapportages komt naar voren dat verdachte onder stressvolle situaties onvoldoende in staat is om zijn emoties te reguleren en zijn gedrag aan te passen. Ook het alcoholgebruik is hierop van invloed. Verdachte mist de vaardigheden om zelfstandig zijn problemen op te lossen. Zoals blijkt uit het bewezen verklaarde kunnen gevoelens van frustratie bij verdachte leiden tot delictgedrag.
De psychiaters hebben geconcludeerd dat voor het plegen van vermogensdelicten sprake is van een verhoogd risico op recidive. Het recidiverisico op het plegen van geweldsfeiten is lager.
Daarentegen hebben de psychologen een hoger risico op het plegen van gewelddadig gedrag ingeschat, terwijl zij het risico op het veroorzaken van ernstig lichamelijk letsel matig achten. Dit risico heeft met name betrekking op geweld binnen de eigen kring.
Volgens de Pro Justitia rapporteurs is verdachte, vanwege de ernst van zijn persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek, gebaat bij behandeling in een klinische setting. Binnen een dergelijke setting kan de behandeling eerst worden gericht op het stabiliseren van zijn psychiatrische problematiek. Wanneer sprake is van meer stabiliteit op effectief, gedragsmatig en cognitief vlak kan worden toegewerkt naar een ambulant behandelkader, zodat verdachte uiteindelijk kan terugkeren in de maatschappij.
Bij een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 hebben de psychiaters geadviseerd tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging en de psychologen tot oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden. Met een voorwaardelijk kader en het opleggen van bijzondere voorwaarden met een reclasseringstoezicht kan volgens de deskundigen niet worden volstaan, aangezien dit eerder niet tot de gewenste gedragsverandering heeft geleid. De psychiaters achten de slagingskans van een tbs-maatregel met voorwaarden afhankelijk van de bereidheid van verdachte om zich aan voorwaarden te houden.
Reclasseringsmedewerkster mevrouw [persoon 3] heeft in het door haar opgestelde adviesrapport van 27 maart 2024 positief geadviseerd over een tbs-maatregel met (onder meer) de volgende voorwaarden: meewerken aan reclasseringstoezicht, een opname in Forensische Verslavingskliniek (FVK) Basalt of een soortgelijke instelling aansluitend aan de huidige detentie van verachte, ambulante behandeling en begeleid wonen na afloop van de klinische opname, zo nodig meewerken aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling voor een maximale duur van 7 weken (met de mogelijkheid van verlenging tot maximaal 14 weken per jaar), een verbod op reizen naar het buitenland of het Caribische deel van het Koninkrijk der Nederlanden, een verbod op middelengebruik en meewerken aan controles, meewerken aan schuldhulpverlening en openheid geven over financiën en meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding. Geadviseerd wordt om deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en een GVM (ex artikel 38z Sr) op te leggen.
Verdachte heeft zich bereid getoond om zich te houden aan deze voorwaarden en de reclassering kan het toezicht over deze voorwaarden uitoefenen.
Door het Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) is een indicatiestelling afgegeven voor een klinische plaatsing. Verdachte is door de Dienst Individuele Zaken (DIZ) voorgedragen aan FVK Basalt in Almere.
Volgens de psychologen kan na een klinische behandeling van minimaal een jaar sprake zijn van meer stabiliteit op effectief, gedragsmatig en cognitief vlak, waarna kan worden toegewerkt naar het opbouwen van een stabiele leefsituatie. De reclasseringsmedewerkster verwacht dat verdachte binnen zes tot acht maanden een positieve gedragsverandering laat zien.
Verdachte is blijkens zijn strafblad van 13 maart 2024 geen recidivist als het aankomt op het plegen van agressie- of geweldsdelicten. Verdachte is op 6 januari 2023 voor onder meer een belediging veroordeeld en op 8 december 2023 (niet onherroepelijk) voor een bedreiging. Omdat de bewezen verklaarde feiten voor 8 december 2023 zijn begaan, is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Dit betekent dat de rechtbank rekening zal houden met de bepalingen over gelijktijdige bestraffing.
Verdachte heeft verklaard dat het na de beëindiging van de ISD-maatregel in april 2023 bergafwaarts is gegaan. Verdachte heeft de strafbare feiten naar eigen zeggen gepleegd vanuit een schreeuw om hulp om een stabiele leefsituatie te verkrijgen, maar hij was naar eigen zeggen nooit van plan om de wapens daadwerkelijk te gebruiken. Door zijn gebrek aan emotieregulatie zag verdachte geen alternatieven voor het oplossen van zijn problemen dan het plegen van de strafbare feiten. Kort na de bewezenverklaarde bedreigingen heeft verdachte de wapens en munitie aan anderen overhandigd, zichzelf gemeld en tegenover anderen verklaard dat hij verkeerde beslissingen heeft gemaakt. Ook ter terechtzitting heeft verdachte laten blijken dat hij de kwalijkheid van zijn handelen inziet. De rechtbank ziet dat bij verdachte kennelijk het besef is gekomen dat hij met het plegen van strafbare feiten niet zijn problemen oplost.
Verder heeft verdachte op de terechtzitting – anders dan kennelijk tegenover de deskundigen – verklaard dat hij wil stoppen met het gebruik van alcohol, een klinische behandeling wil ondergaan en bereid is om zich te houden aan de door de reclassering genoemde voorwaarden. Sinds verdachte in het kader van de voorlopige hechtenis in deze strafzaak gedetineerd is geraakt, is hij gestopt met het gebruik van alcohol. Verdachte is van mening dat hij buiten detentie zijn abstinentie niet zonder behandeling, hulp en begeleiding kan continueren. Ook heeft verdachte erkend dat hij problemen heeft met het reguleren van zijn emoties. In de toekomst wil verdachte in een vergelijkbare situatie andere keuzes maken dan het plegen van strafbare feiten.
Strafoplegging
De rechtbank stelt vast dat ook met de huidige bewezenverklaring voor onder meer bedreigingen is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel. De rechtbank overweegt dat een tbs-maatregel primair strekt tot beveiliging van de maatschappij tegen verdachten die (zeer ernstige) strafbare feiten plegen. Hoewel de rechtbank de bewezen verklaarde bedreigingen als ernstig en verontrustend bestempelt, ziet de rechtbank in de aard en ernst van deze feiten, in combinatie met het matige recidiverisico op het plegen van geweldsfeiten, op dit moment geen aanleiding om een tbs-maatregel op te leggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat oplegging van een tbs-maatregel (al dan niet in voorwaardelijke vorm) als afdoening niet passend is. Daarbij weegt mee de motivatie van verdachte voor het volgen van een behandeling en zijn bereidheid zich aan voorwaarden te houden. Dat die motivatie mogelijk mede is ingegeven door zijn angst voor een tbs-maatregel kan zo zijn, maar is voor de rechtbank geen reden om anders te oordelen.
De rechtbank ziet in de genoemde omstandigheden dan ook aanleiding om verdachte een
laatste kanste geven om binnen een stevig drangkader met een stok achter de deur tot gedragsverandering te komen en het risico op recidive in te perken. De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans met beide handen aangrijpt en laat zien dat hij werkelijk met zichzelf aan de slag gaat om zijn leven op orde te krijgen en zijn gedrag te veranderen, zodat daarmee de kans op recidive verkleind wordt. Slaagt hij daar niet in, dan weet hij dat hij mogelijk niet alleen het voorwaardelijk deel van zijn straf zal moeten uitzitten, maar dat bij een nieuw geweldsfeit opnieuw de tbs-maatregel in beeld kan komen.
De straf
De rechtbank vindt een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van 3 jaren, passend voor de bewezen verklaarde feiten. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht wordt van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf afgetrokken. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. De klinische opname mag maximaal een jaar duren.
De rechtbank realiseert zich dat verdachte nog niet door FVK Basalt of een soortgelijke instelling is geaccepteerd. De rechtbank acht het niet wenselijk dat verdachte op straat belandt na zijn detentie. Als een plaatsing aansluitend aan detentie niet mogelijk is, dient DIZ daarom zorg te dragen voor een overbruggingsplek.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis wordt opgeheven, zodra het onvoorwaardelijk deel van de straf gelijk is aan de tijd die verachte in voorarrest heeft doorgebracht.

8.Beslag

De onder verdachte inbeslaggenomen wapens en munitie worden onttrokken aan het verkeer, omdat de bewezen geachte feiten met deze voorwerpen zijn begaan en omdat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 13, 26, en 55 van de Wet wapens en Munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
telkens: bedreiging;
Ten aanzien van feit 3 en feit 5:
telkens: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Daarbij gelden de volgende bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
- Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Houden aan aanwijzingen
- Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering die worden gegeven ten behoeve van de uitvoering van het reclasseringstoezicht en/of de aan hem opgelegde voorwaarden.
Niet naar het buitenland
- Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
Opname in een zorginstelling
- Veroordeelde laat zich opnemen in FVK Basalt of een soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start direct aansluitend aan detentie. Indien opname aansluitend aan detentie niet mogelijk blijkt, dient Dienst Individuele Zaken (DIZ) zorg te dragen voor een overbrugginsplek. De opname in de zorginstelling duurt maximaal één jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling
- Veroordeelde laat zich behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Meewerken aan time-out
- Als de reclassering dat nodig vindt, kan veroordeelde, na rechterlijke goedkeuring of met instemming van veroordeelde, voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of een andere door de reclassering te bepalen instelling. De duur van de time-out is maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot in totaal maximaal veertien weken per jaar.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- Veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Drugsverbod
- Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Alcoholverbod
- Veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Dagbesteding
- Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van een passende dagbesteding, met een vaste structuur. De reclassering zal met veroordeelde bekijken wat als passend wordt gezien.
Meewerken aan schuldhulpverlening
- Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen of meewerken aan bewindvoering. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de reclassering de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Pistool (omschrijving: PL1300-2023249344-6417470, Reck Goliath);
  • 8 STK Munitie (omschrijving: PL1300-2023249344-6417472, Fiocchi);
  • 1 STK Munitie (omschrijving: PL1300-2023249344-6417473, Kogelpatroon);
  • 1 STK Wapen (omschrijving: PL1300-2023249344-6417485, Air Soft wapen).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van de dag waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Slager, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 april 2024.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]