ECLI:NL:RBAMS:2024:2418

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
13/337600-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkeerszaak wegens onvoldoende bewijs van onvoorzichtig rijgedrag en veroordeling voor fietsen onder invloed van verdovende middelen

Op 2 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van onvoorzichtig rijgedrag op 26 augustus 2022 te Amsterdam, waarbij een verkeersongeval plaatsvond. De verdachte werd verweten dat hij als fietser abrupt naar links was afgeslagen zonder te kijken, waardoor hij in botsing kwam met een bromfietser, die zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk naar links was afgeslagen, en sprak hem daarom vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het rijden onder invloed van verdovende middelen. De rechtbank achtte dit feit wel bewezen, aangezien de verdachte had verklaard cocaïne en cannabis te hebben gebruikt voordat hij ging fietsen. Uit bloedonderzoek bleek dat de verdachte een te hoog gehalte aan deze stoffen in zijn bloed had. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 250,- met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De rechtbank baseerde haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in het dossier waren vervat, en concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het rijden onder invloed, maar niet voor het veroorzaken van het verkeersongeval.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Strafrecht
Parketnummer: 13/337600-22
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en wonende op het [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat de verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan de verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmee rijdende over de weg, Abcouderpad, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [persoon] , zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht (te weten een of meer aangezichtsfracturen waaronder breuken in de kaak en/of de oogkas, en/of een gebroken vingerkootje),
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft met zijn fiets gereden over het Abcouderpad, komende uit de richting van de Daalwijkdreef en gaande in de richting van de Bijlmerdreef,
terwijl verdachte onder invloed van verdovende middelen verkeerde, en/of
verdachte heeft ter hoogte van het Strandvlietpad, waar op dat moment links van hem [persoon] op een bromfiets bezig was met het inhalen van verdachte, abrupt en/of zonder te kijken en/of zonder richting aan te geven naar links gestuurd en/of
verdachte heeft voornoemde [persoon] niet voor laten gaan toen hij, verdachte, linksaf sloeg en/of
verdachte en voornoemde [persoon] zijn vervolgens tegen elkaar aan aangereden en/of aangebotst,
ten gevolge waarvan vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, is aan de verdachte ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmee rijdende over de weg, Abcouderpad, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft met zijn fiets gereden over het Abcouderpad, komende uit de richting van de Daalwijkdreef en gaande in de richting van de Bijlmerdreef, terwijl verdachte onder invloed van verdovende middelen verkeerde, en/of
verdachte heeft ter hoogte van het Strandvlietpad, waar op dat moment links van hem [persoon] op een bromfiets bezig was met het inhalen van verdachte, abrupt en/of zonder te kijken en/of zonder richting aan te geven naar links gestuurd en/of
verdachte heeft voornoemde [persoon] niet voor laten gaan toen hij, verdachte, linksaf sloeg en/of
verdachte en voornoemde [persoon] zijn vervolgens tegen elkaar aan aangereden en/of aangebotst.
Als feit 2 is aan de verdachte ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 augustus 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een fiets, dit voertuig heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof(fen) als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en/of cannabis (THC), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW 1994 het gehalte in zijn bloed van die aangewezen stof(fen) 113 microgram cocaïne per liter bloed en/of 2,3 microgram THC per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stof(fen) afzonderlijk vermelde grenswaarde.

3.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – niet bewezen hetgeen onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De verdachte wordt in de kern verweten dat hij op het Abcouderpad in Amsterdam heeft gefietst en ter hoogte van een kruisend fietspad, op het moment dat links van hem [persoon] op een bromfiets bezig was hem in te halen, abrupt, zonder te kijken en zonder richting aan te geven naar links heeft gestuurd en toen hij links afsloeg [persoon] niet heeft laten voorgaan en aldus een verkeersongeval dan wel gevaar heeft veroorzaakt.
[persoon] heeft verklaard dat hij met ongeveer 30 kilometer per uur over het fietspad reed en dat er voor hem een lange rij met fietsers reed die hij allemaal rustig inhaalde. Ter hoogte van de kruising zag hij dat een fietser uit het niets een scherpe bocht maakte en op het laatste moment links afsloeg het kruisende fietspad op. De fietser keek hierbij niet achterom en stak zijn hand ook niet uit, waardoor [persoon] naar links moest uitwijken, het voorste gedeelte van de fiets raakte en tegen een paal is aangereden.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op het Abcouderpad fietste en op weg was naar de Lidl aan het Bijlmerplein. Voor de kruising met het fietspad is hij vanwege het bosschage rechts van het fietspad een beetje naar links gezwenkt, omdat daarachter fietsers vandaan zouden kunnen komen. Vervolgens is hij vanachteren door een bromfietser, die een telefoon in zijn hand had en hard reed, aangereden. De bromfietser is hierna tegen een lantaarnpaal aangekomen. Verdachte is dus niet naar links afgeslagen, maar wilde rechtdoor gaan.
[getuige] , die het ongeval heeft zien gebeuren, heeft verklaard dat zowel de fietser als de bromfietser vanuit de Daalwijkdreef in de richting van Bijlmerdreef kwam, dat de fietser aan het slingeren was en de bromfietser de fietser wilde inhalen. Doordat de fietser zo slingerde moest de bromfietser uitwijken, waardoor de bromfietser bij het uitwijken tegen een lantaarnpaal aan kwam.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte inderdaad naar links is afgeslagen. Aangezien de belangrijkste verkeersovertreding die het ongeval zou hebben veroorzaakt en die de kern vormt van wat verdachte zowel primair als subsidiair wordt verweten niet is bewezen, moet de verdachte van heel de beschuldiging worden vrijgesproken.
De politie heeft ter plekke als verklaring van de verdachte genoteerd: “Wij kwamen allebei vanaf Venserpolder. Ik wilde links afslaan en op het moment dat ik afsloeg, haalde een scooter mij in en kwamen wij in botsing. Ik voelde een klap en mijn rug. Ik ging met de fiets over de kop. Ongeveer vijf meter verderop wam ik tot stilstand.” Die verklaring kan echter niet voor het bewijs worden gebruikt omdat de verdachte, die betwist dat hij dit zo heeft verklaard, toen niet als verdachte is gehoord, en voorafgaand aan het verhoor (daarom) niet is meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is en dat hij recht op consultatie en rechtsbijstand had.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Aan de verdachte is onder 2 overtreding van artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 ten laste gelegd (rijden onder invloed van verdovende middelen). [1]
De rechtbank acht – met de officier van justitie – bewezen hetgeen onder 2 is ten laste gelegd.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de ochtend van 26 augustus 2022 cocaïne en weed heeft gerookt en dat hij aan het eind van de middag in Amsterdam heeft gefietst. [2] Aan het begin van de avond (18.20 uur) heeft de verdachte op vordering van een opsporingsambtenaar aan een speekseltest meegewerkt. Deze test gaf een indicatie voor het gebruik van cannabis (tetrahydrocannabinol) en cocaïne. De verdachte heeft vervolgens desgevraagd zijn toestemming verleend tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Om 19.45 uur heeft een arts, in aanwezigheid van een opsporingsambtenaar, bij de verdachte bloed afgenomen conform het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. De opsporingsambtenaar heeft zich ervan vergewist dat de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer verzonden zijn naar het Medisch Laboratorium Dr. Stein & Collegae in Mönchengladbach (Duitsland). [3] Het laboratorium heeft het bloed van de verdachte onderzocht. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat het gehalte in het bloed van de verdachte 2,3 microgram cannabis per liter en 113 microgram cocaïne per liter bedroeg. [4]
Als stoffen als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn onder meer cocaïne en cannabis aangewezen (artikel 2 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer). Als deze stoffen zijn gebruikt en gemeten in combinatie met elkaar, is de grenswaarde voor cannabis: 1 microgram tetrahydrocannabinol (THC) per liter bloed en voor cocaïne 10 microgram cocaïne per liter bloed (artikel 3 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte op 26 augustus 2022 te Amsterdam, als bestuurder van een fiets, dit voertuig heeft bestuurd, na gebruik van in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en cannabis (THC), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed van die aangewezen stoffen 113 microgram cocaïne per liter bloed en 2,3 microgram THC per liter bloed bedroeg.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen die in de voetnoten in rubriek 3 staan vermeld.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte heeft aangevoerd dat de hoeveelheden verdovende middelen die hij gebruikt hem niet beïnvloeden, het gehalte in zijn bloed wat betreft verdovende middelen door zijn langdurige en frequente gebruik standaard te hoog zal zijn en dat toen hij aan het fietsen was zijn rijvaardigheid niet negatief werd beïnvloed door zijn daaraan voorafgaande drugsgebruik.
De grenswaarden die in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer worden genoemd, zijn bepaald op basis van effecten bij een gemiddelde, niet-gewende persoon. Onder een niet-gewende persoon wordt verstaan: een incidentele gebruiker of een persoon die weliswaar door meermalen gebruik gedurende maanden of jaren vertrouwd is met de werking van de drug, maar niet door regelmatig gebruik (van wekelijks tot dagelijks) gewenning voor het effect heeft ontwikkeld. [5] Het voorgaande neemt niet weg dat een grenswaarde een grenswaarde is en dat als de grens wordt overschreden de wet, die ook voor de verdachte geldt, wordt overtreden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994) zal worden veroordeeld tot een taakstraf van honderd uur uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van vijftig dagen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan fietsen in het verkeer terwijl hij verdovende middelen had gebruikt. Een voorwaardelijke geldboete is passend, gelet op de ouderdom van de zaak, de omstandigheid dat de verdachte na deze zaak niet opnieuw in aanraking met de politie is gekomen en de beperkte draagkracht van de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op: overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
€ 250,00(tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 5 (vijf) dagen.
Bepaalt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Als de verdachte hoger beroep instelt tegen dit vonnis, is het verlofstelsel als bedoeld in artikel 410a van het Wetboek van Strafvordering van toepassing.Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en B.C. Langendoen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2024.

Voetnoten

1.Artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 houdt in dat het een ieder verboden is een voertuig te besturen, na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.
2.De verklaring van de verdachte ter zitting van 18 april 2024.
3.Proces-verbaal rijden onder invloed van 26 augustus 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, p. 33 tot en met 37 van het dossier.
4.Het verslag van een deskundige, zijnde het rapport van het Medisch Laboratorium Dr. Stein & Collegae in Mönchengladbach (Duitsland) van 19 september 2022, opgemaakt door dr. C. Heß, forenisch toxicoloog, p. 38 tot en met 40 van het dossier.
5.