ECLI:NL:RBAMS:2024:2412

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
13/049887-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door bestuurder van rechtspersonen met onttrekking van geldbedragen en niet voldoen aan administratieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van twee rechtspersonen, [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2], wordt beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte heeft voor en tijdens de faillissementen van deze rechtspersonen geldbedragen van de bankrekeningen onttrokken, terwijl de schuldeisers onbetaald bleven. Daarnaast heeft hij niet voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen om een deugdelijke administratie te voeren en deze aan de curator te verstrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door niet aan zijn administratieve verplichtingen te voldoen en door geldbedragen te onttrekken aan de boedels van de failliete rechtspersonen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overweegt dat het handelen van de verdachte extra kwalijk is, omdat hij zelf bekend is met de gevolgen van onbetaalde rekeningen voor een ondernemer. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/049887-23 (zaak A) en 13/049893-23 (zaak B)
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden aangeduid als respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.A.W. Dekker, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt het verwijt gemaakt dat hij voor en/of tijdens het faillissement van de rechtspersonen [naam bedrijf BV 1] (zaak A) en [naam bedrijf BV 2] (zaak B) als bestuurder of commissaris van deze rechtspersonen strafbare feiten heeft gepleegd.
Kort weergegeven is, zowel in zaak A als zaak B, aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
het (primair) opzettelijk dan wel (subsidiair) grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig niet voldoen aan de administratieplicht;
het desgevraagd opzettelijk niet terstond verstrekken van gevoerde administratie aan de curator;
het onttrekken van geldbedragen aan de boedel, terwijl verdachte wist dat schuldeisers hierdoor in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle (primair) tenlastegelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het primair tenlastegelegde onder feit 1 in zaken A en B moet worden vrijgesproken. Niet is bewezen dat verdachte opzettelijk niet aan zijn administratieve verplichtingen heeft voldaan.
Vanwege de bekennende verklaring van verdachte heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 in zaken A en B geen bewijsverweren gevoerd.
Ten aanzien van feit 3 in zaken A en B heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van de gedachtestreepjes die zien op geldbedragen die niet naar de privérekening van verdachte zijn overgemaakt. Voor deze bedragen geldt dat het opzet van verdachte op het benadelen van schuldeisers ontbreekt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle (primair) tenlastegelegde feiten bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtspersonen [naam bedrijf BV 1] (hierna: [naam bedrijf BV 1] ) en [naam bedrijf BV 2] (hierna: [naam bedrijf BV 2] ) zijn respectievelijk op 28 juli 2020 en op 1 september 2020 failliet verklaard.
Onvolledige administratie voeren en verstrekken
De rechtbank stelt vast dat verdachte in zijn hoedanigheid als bestuurder van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] , niet heeft voldaan aan zijn wettelijke administratieve verplichtingen.
Verdachte heeft bekend dat hij in zowel [naam bedrijf BV 1] als [naam bedrijf BV 2] een onvolledige administratie heeft gevoerd en deze onvolledige administratie niet terstond – nadat de curator daarom had gevraagd – aan de curator heeft verstrekt.
Het verweer dat verdachte dit niet opzettelijk heeft gedaan, wordt verworpen. Verdachte heeft namelijk op 18 augustus 2021 tegenover medewerkers van de Belastingdienst verklaard dat hij gezien zijn opleiding weet hoe hij een administratie moet bijhouden. Ter terechtzitting van 28 maart 2024 heeft verdachte verder verklaard dat hij een basisopleiding boekhouden heeft gevolgd. Verdachte was dus bekend met de basisbeginselen van het voeren van een deugdelijke administratie. Naar het oordeel van de rechtbank moet een ondernemer, ook zonder opleiding, maar zeker een ondernemer mét opleiding, weten dat het voeren van een onderneming als verplichting met zich brengt dat een correcte administratie moet worden gevoerd. Daarom was naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte duidelijk dat en op welke wijze hij administratie moest voeren. Door dat niet te doen heeft verdachte opzettelijk gehandeld in strijd met zijn wettelijke administratieplicht.
Onttrekken van geldbedragen aan de boedels en benadelen van schuldeisers
Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte in zijn hoedanigheid als bestuurder van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] geldbedragen heeft onttrokken aan de boedels en hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden heeft benadeeld. Daarvoor is het volgende redengevend.
Verdachte heeft geldbedragen vanaf de bankrekeningen van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] overgemaakt naar zijn privébankrekening en naar de bankrekeningen van aan [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] gelieerde rechtspersonen. Daarnaast heeft verdachte vanaf de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] contante geldbedragen opgenomen en geld uitgegeven aan zogenaamde ‘bedrijfsactiviteiten’, zoals relatiegeschenken en hotelovernachtingen. Verdachte heeft in totaal ruim € 53.000,- aan de boedel van [naam bedrijf BV 1] en ruim € 17.000,- aan de boedel van [naam bedrijf BV 2] onttrokken, terwijl schuldeisers ondertussen niet werden betaald.
Het verweer dat verdachte niet wist dat schuldeisers hierdoor in hun verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld, wordt verworpen. Geldbedragen die op de bankrekeningen van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] terechtkwamen, heeft verdachte steeds – vrijwel direct – contant opgenomen of overgeboekt naar bankrekeningen van gelieerde rechtspersonen in plaats van naar de bankrekeningen van schuldeisers. Door dit handelen bleef er geen geld op de bankrekeningen staan om schuldeisers te betalen. Dit alles terwijl verdachte, zoals hij op zitting verklaarde, wist dat hij schuldeisers moest betalen. Verdachte heeft dan ook doelbewust gehandeld. De verklaring van verdachte, dat hij slechts het geld op andere bankrekeningen wilde bewaren ten behoeve van het afbetalen van schuldeisers, is ongeloofwaardig aangezien het geld weg is en door verdachte bewust buiten het vermogen van de betreffende ondernemingen en dus buiten het bereik van de schuldeisers en/of de curator is gebracht.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
feit 1 primair
als bestuurder van de rechtspersoon [naam bedrijf BV 1] , tijdens of voor het faillissement van de rechtspersoon, te weten in de periode van 2 januari 2019 tot en met 9 maart 2021, in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan en heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt;
feit 2
als bestuurder van de rechtspersoon [naam bedrijf BV 1] , tijdens het faillissement van de rechtspersoon, te weten in de periode van 28 juli 2020 tot en met 9 maart 2021, in Nederland, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt;
feit 3
als bestuurder van de rechtspersoon, te weten [naam bedrijf BV 1] , voor of tijdens het faillissement, te weten in de periode van 2 januari 2019 tot en met 22 juli 2020, in Nederland, aan [naam bedrijf BV 1] toebehorende activa, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer € 53.287,54 aan de boedel heeft onttrokken, bestaande uit:
- overschrijvingen van ongeveer € 31.327,50 naar [naam bedrijf BV 3] en
- overschrijvingen van ongeveer € 5.989,50 naar [naam bedrijf BV 4] en
- overschrijvingen van ongeveer € 8.104,00 naar de privérekening van verdachte (“ [verdachte] ”),
terwijl hij, verdachte, wist dat hierdoor schuldeisers van voornoemde rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
ten aanzien van zaak B:
feit 1 primair:
als bestuurder van de rechtspersoon [naam bedrijf BV 2] , tijdens of voor het faillissement van de rechtspersoon, te weten in de periode van 29 mei 2019 tot en met 17 februari 2021, in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan en heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt;
feit 2
als bestuurder van de rechtspersoon [naam bedrijf BV 2] , tijdens het faillissement van de rechtspersoon, te weten in de periode van 1 september 2020 tot en met 17 februari 2021, in Nederland, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt;
feit 3
als bestuurder van de rechtspersoon [naam bedrijf BV 2]. voor of tijdens het faillissement, te weten in de periode van 29 mei 2019 tot en met 4 augustus 2020, in Nederland, aan [naam bedrijf BV 2] toebehorende activa, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer € 17.201,84 aan de boedel heeft onttrokken, bestaande uit:
- overschrijvingen van ongeveer € 7.028,54 naar [naam bedrijf BV 3] en
- overschrijvingen van ongeveer € 4.559,00 naar de bankrekening van [verdachte] en
- ongeveer € 1.000,00 aan contante opnames en
- ongeveer € 4.614,30 aan “bedrijfskosten”,
terwijl hij, verdachte, wist dat hierdoor een of meer schuldeisers van voornoemde rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van tweehonderd uren. Daarnaast heeft zij gevorderd verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van meerdere feiten heeft de raadsman verzocht om met oplegging van een taakstraf, in combinatie met een geheel voorwaardelijk gevangenisstraf, te volstaan.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, als bestuurder, ten aanzien van twee rechtspersonen strafbare feiten gepleegd. Verdachte heeft voor en tijdens het faillissement van twee rechtspersonen geldbedragen van de bankrekeningen van de rechtspersonen onttrokken, terwijl schuldeisers onbetaald bleven. In beide zaken hebben schuldeisers vervolgens het faillissement moeten aanvragen. Doordat op de bankrekeningen onvoldoende geld was overgebleven om schuldeisers te betalen, heeft verdachte de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden benadeeld. De rechtbank vindt het handelen van verdachte extra kwalijk, omdat verdachte ook zelf heeft ondervonden hoe groot de gevolgen voor een ondernemer kunnen zijn als openstaande rekeningen niet worden betaald. Daarnaast heeft verdachte niet voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen een deugdelijke administratie te voeren en niet voldaan aan zijn verplichting een deugdelijke administratie aan de curator te verstrekken. Daarmee heeft verdachte de afwikkeling van de faillissementen bemoeilijkt.
De straffen
Bij het bepalen van het benadelingsbedrag neemt de rechtbank het totaalbedrag dat verdachte vanaf de bankrekeningen van de rechtspersonen heeft onttrokken als uitgangspunt. Zoals vastgesteld in paragraaf 3.3 gaat het om een totaalbedrag van ruim € 70.000,-. De rechtbanken hebben landelijke oriëntatiepunten vastgesteld. Bij een benadelingsbedrag van ruim € 70.000,- geldt als uitgangspunt dat een gevangenisstraf van vijf maanden dan wel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
De rechtbank zal de officier van justitie in haar strafeis volgen.
Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank ten gunste van verdachte meewegen dat de redelijke termijn is overschreden en dat met betrekking tot het niet voeren en verstrekken van administratie sprake is van eendaadse samenloop. Daarom vindt de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf een passendere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende zal de rechtbank overgaan tot oplegging van een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, en een proeftijd van 2 jaren. Met oplegging van deze straf wordt de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking wordt gebracht. De voorwaardelijke straf dient tevens als stok achter de deur voor verdachte om niet opnieuw in de fout te gaan. Doet hij dat toch, dan weet hij dat daaraan direct consequenties verbonden kunnen worden en hij de gevangenisstraf mogelijk alsnog moet uitzitten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57, 344a, en 343 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A feiten 1 primair en 2:
eendaadse samenloop van:
als bestuurder van een rechtspersoon, tijdens het faillissement van de rechtspersoon en voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen en bewerkstelligen dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
en
als bestuurder van een rechtspersoon, tijdens het faillissement van de rechtspersoon, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekken;
zaak B feiten 1 primair en 2:
eendaadse samenloop van:
als bestuurder van een rechtspersoon, tijdens het faillissement van de rechtspersoon en voor het faillissement van de rechtspersoon, terwijl dit is gevolgd, opzettelijk niet voldoen en bewerkstelligen dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
en
als bestuurder van een rechtspersoon, tijdens het faillissement van de rechtspersoon, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekken;
zaak A feit 3, zaak B feit 3:
telkens: als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd, en tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2024.
[...]