ECLI:NL:RBAMS:2024:2404

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
C/13/744360 / KG ZA 23-1124
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op executie van dwangsommen in burenconflict met betrekking tot woonboten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is een kort geding aanhangig gemaakt door eisers, buren van gedaagden, met betrekking tot een dwangsommengeschil. De eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford, hebben gedaagden, vertegenwoordigd door mr. C.J.H. Anker, aangeklaagd om hen te verbieden dwangsommen te executeren die voortvloeien uit een eerder arrest van het gerechtshof Amsterdam. De voorzieningenrechter heeft op 5 februari 2024 uitspraak gedaan na een mondelinge behandeling op 22 januari 2024.

De feiten van de zaak zijn als volgt: eisers zijn eigenaren van een woonboot en gedaagden zijn eigenaren van een andere woonboot, gelegen achter die van eisers. Er zijn conflicten ontstaan tussen de buren, waaronder beschuldigingen van stalking, geluidsoverlast en inbreuk op de privacy. Eerder heeft het gerechtshof Amsterdam in een arrest van 16 november 2021 beide partijen veroordeeld tot het staken van bepaalde gedragingen, op straffe van dwangsommen. Gedaagden hebben in december 2023 executoriaal beslag gelegd op de bankrekening van eiser, wat aanleiding gaf tot dit kort geding.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagden niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat eisers dwangsommen hebben verbeurd. Daarom is hen verboden om opnieuw executiemaatregelen te treffen totdat een bodemrechter hierover heeft beslist. De vordering van eisers om gedaagden te verbieden in de toekomst dwangsommen aan te zeggen, is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/744360 / KG ZA 23-1124 WdV/MvG
Vonnis in kort geding van 5 februari 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 12 januari 2024,
advocaat mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford te Arnhem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. C.J.H. Anker te Rotterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiser] (mannelijk enkelvoud) worden genoemd en afzonderlijk meneer dan wel mevrouw [eiser] . Gedaagden zullen hierna [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 22 januari 2024 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnotitie in het geding gebracht. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren partijen en hun advocaten aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eiser] is eigenaar van de woonboot aan de [adres 1] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van de woonboot aan de [adres 2] .
2.2.
De woonboot van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ligt - vanaf de kade gezien - achter die van [eiser] . Partijen hebben vanaf de kade toegang tot hun woonboten via dezelfde loopbrug en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kunnen hun woonboot vervolgens alleen bereiken door over de woonboot van [eiser] te lopen.
2.3.
Bij brief van 18 februari 2021 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] - kort gezegd - gesommeerd hun onrechtmatige gedragingen te staken en gestaakt te houden. Volgens die brief bestaan die gedragingen uit stalking, geluidsoverlast, opzettelijk hinderen, opzettelijk openlaten van het hek, inbreuk op de privacy, fysieke intimidatie en het indienen van onterechte handhavingsverzoeken bij de gemeente Amsterdam.
2.4.
Bij e-mail van 9 maart 2021 heeft de (toenmalig) advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gereageerd op die brief. Hierin is bestreden dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich schuldig maken aan onrechtmatig handelen. [eiser] is vervolgens erop gewezen dat hij inbreuk maakt op de privacy van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] door steeds met een handcamera en met twee vaste camera’s (door het woonkamerraam en het dakraam van de woonboot van [eiser] ) opnames te maken van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en hun woonboot. [eiser] is gesommeerd het filmen per direct te staken en gestaakt te houden.
2.5.
Tussen partijen is eerder een kortgedingprocedure aanhangig geweest. In die procedure heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 november 2021 in hoger beroep arrest gewezen (hierna: het arrest). In het arrest zijn beide partijen veroordeeld, op straffe van een dwangsom, zich, samengevat, van bepaalde gedragingen te onthouden. In het arrest heeft het hof, voor zover voor dit kort geding van belang, als volgt overwogen en beslist:
“(…)
3.12 (…)
Het door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] gevorderde en door de voorzieningenrechter deels toegewezen verbod aan [eiser] tot het maken van beeld- en geluidopnamen zal daarom worden gepreciseerd en beperkt tot het maken van
beeldopnamen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] en hun bezoekers wanneer zij zich
nietbevinden op (het dek of de loopbrug van) de woonboot van [eiser] . Onder dit verbod valt ook het maken van beeldopnamen van (die gedeelten van) de woonboot van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] waar zich personen
kunnenbevinden of zichtbaar
kunnenzijn, zoals de stuurhut of het dek of de ramen, omdat zulke opnamen een onaanvaardbare inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] . Het verbod geldt niet voor het maken van
geluidopnamen. Niet valt in te zien waarom het [eiser] niet vrij zou staan op zijn boot opnamen te maken van geluid dat hij ondervindt van zijn omgeving en dat zijn persoonlijke levenssfeer binnendringt, ook al is dat geluid afkomstig van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] vanaf hun boot. Wel zal het hof, met het oog op de privacy van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] en hun bezoekers, [eiser] verbieden de door hem gemaakte beeld- en geluidopnamen langer dan vijf dagen te bewaren, uitgezonderd opnamen van incidenten en inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer die [eiser] langer mag bewaren en gebruiken voor de bescherming en handhaving van zijn rechten en die van zijn gezinsleden.
(…)
3.32.
Gelet op de door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] in het geding gebrachte verklaringen van bezoekers, bezorgers en toeleveranciers, is voorshands de door hen gestelde hinder van bezorgers en leveranciers voldoende aannemelijk gemaakt om het door hen gevorderde verbod toe te wijzen. (…).
Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
(…)
5.1
verbiedt [eiser] om vanaf zijn woonboot
beeldopnamen te maken van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] en hun bezoekers wanneer die zich
nietop (het dek of de loopbrug van) de eigen woonboot van [eiser] alsmede - waarvandaan dan ook - beeldopnamen te maken van de gedeelten van de woonboot van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] waar zich personen
kunnenbevinden of zichtbaar
kunnenzijn, zoals de stuurhut of het dek of de ramen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,-;
5.2.
verbiedt [eiser] om de door hem gemaakte beeld- en geluidopnamen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] en hun bezoekers langer dan maximaal vijf dagen te bewaren, uitgezonderd beeld- en geluidopnamen van incidenten en inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer die [eiser] langer mag bewaren en gebruiken voor de bescherming en handhaving van zijn rechten en die van zijn gezinsleden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 10.000,-;
(…)
5.8.
verbiedt [eiser] om post- en pakketbezorgers en overige bezoekers voor [gedaagde 2] en [gedaagde 1] de toegang tot de woonboot van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] te ontzeggen of hen daarbij te hinderen, op straffe van een dwangsom van € 200,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-;
(…)”
2.6.
Er is een exploot van 20 januari 2022 waarin staat dat het arrest op verzoek van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan [eiser] is betekend, door het achterlaten van dat exploot in een gesloten enveloppe aan het adres van [eiser] .
2.7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben het arrest op 23 februari 2023 aan [eiser] (al dan niet opnieuw) laten betekenen.
2.8.
Bij deurwaardersexploot van 9 maart 2023 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor een bedrag van € 6.000,00 aan dwangsommen laten aanzeggen aan [eiser] , omdat hij zich niet aan de veroordeling onder 5.1 in het arrest zou hebben gehouden.
2.9.
Bij vonnis van 22 juni 2023 van deze rechtbank heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] 13 keer een dwangsom hebben verbeurd, omdat zij zich niet aan een veroordeling in het arrest hebben gehouden. Tegen dat vonnis hebben beide partijen hoger beroep ingesteld (het lopende hoger beroep).
2.10.
Bij brief van 4 september 2023 van hun advocaat hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan [eiser] geschreven dat zij 14 keer 5.1, 67 keer 5.2 en 4 keer 5.8 van het arrest hebben overtreden en derhalve voor € 20.800,00 aan dwangsommen hebben verbeurd. Bij brief van 15 september 2023 van zijn advocaat heeft [eiser] betwist dat hij in strijd met het arrest heeft gehandeld.
2.11.
In een e-mail van 13 november 2023 van de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de advocaat van [eiser] staat, voor zover van belang, het volgende:

(…) Verder: ik meende dat wij hebben besproken dat een executiegeschil zou worden aangehouden tot in hoger beroep meer duidelijkheid komt. Hoe moet ik dit dan zien?”.
2.12.
In een e-mail van 14 november 2023 van de advocaat van [eiser] aan de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] staat het volgende:

In navolging van ons gesprek van zojuist laat ik u hierbij weten dat het ‘parkeren/aanhouden van dit executiegeschil’ in ieder geval totdat het gerechtshof Amsterdam in het lopende hoger beroep arrest heeft gewezen (zoals in uw onderstaande mail van 13 november jl. is aangegeven), ook vanuit deze zijde de voorkeur geniet. Dit betekent dat – zolang het gerechtshof geen arrest in het lopende hoger beroep heeft gewezen – afgesproken is dat cliënten zodoende nu geen executie kort geding zullen opstarten en dat uw cliënten zodoende het eerder aangekondigde executietraject nu niet zullen doorzetten. Nadat het hof arrest heeft gewezen, treden wij in overleg over de stand van zaken op dat moment en de (eventuele) consequenties voor onderhavig executiegeschil.”.
2.13.
Bij brief van 19 december 2023 heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de advocaat van [eiser] bericht dat [eiser] zich niet houdt aan de veroordelingen in het arrest en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het executietraject zullen voortzetten. Bij e-mail van 21 december 2023 heeft de advocaat van [eiser] geantwoord dat partijen hebben afgesproken de executie ‘
on hold’ te zetten en dat [eiser] niet in strijd handelt met het arrest.
2.14.
Bij deurwaardersexploot van 21 december 2023 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten laste van [eiser] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING Bank. In het exploot staat dat [eiser] tot 3 september 2023 voor € 20.800,00 aan dwangsommen heeft verbeurd. Op 22 december 2023 is het beslag overbetekend aan [eiser] .
2.15.
Bij e-mail van 22 december 2023 aan de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft de advocaat van [eiser] een executie kort geding aangekondigd en verzocht het beslag per direct op te heffen.
2.16.
De deurwaarder heeft het beslag op instructie van de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op 22 december 2023 opgeheven. Bij e-mail van 27 december 2023 aan de advocaat van [eiser] heeft de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bericht dat het beslag is opgeheven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na vermindering van eis, samengevat, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] :
primair
1. hoofdelijk te verbieden, op straffe van een dwangsom, in strijd met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te handelen tijdens geschillen met [eiser] , althans in goede justitie maatregelen aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op te leggen om ervoor te zorgen dat zij zich aan artikel 21 Rv houden;
2. hoofdelijk te verbieden, op straffe van een dwangsom, om op grond van het arrest aangezegde executiemaatregelen te treffen, althans hen te verbieden om deze voort te zetten dan wel de executie te schorsen aangaande de vermeend verschuldigde dwangsommen;
subsidiair
3. hoofdelijk te gebieden, op straffe van een dwangsom, om de op 13 en 14 november 2023 tussen partijen gemaakte afspraak onverminderd na te komen;
primair en subsidiair
4. te veroordelen tot betaling van € 9.500,00 als voorschot op de door [eiser] geleden schade;
5. te veroordelen in de proces- en nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verbod handelen in strijd met artikel 21 Rv

4.1.
Deze vordering zal worden afgewezen. Artikel 21 Rv verplicht partijen de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Dit is een verplichting die in elke procedure geldt. Het is aan de rechter die de procedure behandelt om vast te stellen of artikel 21 Rv al dan niet is geschonden en zo ja, daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Artikel 21 Rv heeft derhalve een eigen sanctieregeling. Een dwangsom op het schenden van artikel 21 Rv past daarom niet in het systeem van de wet.
Verbod executiemaatregelen
4.2.
Gelet op het debat ter zitting wordt de vordering van [eiser] mede zo begrepen dat aan de voorzieningenrechter wordt voorgelegd of de dwangsommen waarvoor in december 2023 beslag was gelegd, zijn verbeurd.
4.3.
De stelplicht en bewijslast dat dwangsommen zijn verbeurd, rusten in de executiefase op de executant. In kort geding zijn de wettelijke regels van bewijsrecht niet van toepassing, in die zin dat er in beginsel geen plaats is voor nadere bewijslevering. Voldoende is dat feiten aannemelijk zijn. Wanneer in kort geding moet worden beoordeeld of al dan niet dwangsommen zijn verbeurd en in dat kader of gedragingen hebben plaatsgevonden die onder het verbod of gebod vallen, is het dan ook voldoende dat die feiten aannemelijk zijn gemaakt.
4.4.
[eiser] stelt het volgende. Hij heeft de woonboot van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet gefilmd. Uit de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overgelegde foto’s blijkt dat niet. [eiser] heeft de camerabeelden niet gemanipuleerd. Voor de keer dat de camera van [eiser] door de wind is verschoven geldt, dat deze de boot van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet heeft gefilmd. Door de verschuiving heeft de camera het contact met het systeem verloren, waardoor de camera niet meer filmt. Voor foto’s/video’s die [eiser] langer dan vijf dagen heeft bewaard, geldt dat het gaat om foto’s/video’s van incidenten en inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en zijn minderjarige dochter. Op grond van het arrest is het toegestaan deze foto’s/video’s langer dan vijf dagen te bewaren. [eiser] heeft post- en pakketbezorgers en overige bezoekers voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de toegang tot de woonboot van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet ontzegd dan wel belemmerd. Op beelden is te zien dat pakketbezorgers hun pakket gewoon bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben kunnen afleveren. Ten slotte lag de woonboot van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gedurende een deel van de periode waarover volgens hen dwangsommen zijn verbeurd op de werf, aldus steeds [eiser] .
4.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat [eiser] de videobeelden en/of screenshots daarvan heeft gemanipuleerd door in te zoomen en/of te knippen waardoor de woonboot van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet te zien is. Op de originele camerabeelden zal te zien zijn dat de woonboot van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] door de camera van [eiser] wordt gefilmd. Het is ongeloofwaardig dat de camera door de wind is verschoven, omdat dit type daar preventieve maatregelen tegen heeft. Bovendien zal de camera gewoon blijven filmen als deze verschuift. De beeldopnamen zien niet op een bedreiging van de persoonlijke levenssfeer, zodat de uitzonderingssituatie van 5.2 in het arrest niet opgaat en het verbod geldt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gesprekken tussen [gedaagde 2] en pakketbezorgers opgenomen. Zij hebben daarmee bewijs geleverd van overtreding van 5.8 van het arrest door [eiser] , aldus steeds [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
4.6.
Geoordeeld wordt als volgt. De voorzieningenrechter kan niet vaststellen of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd. Om te kunnen beoordelen of [eiser] (de screenshots van) de videobeelden heeft gemanipuleerd en of hij pakketbezorgers de toegang tot de woonboot van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft ontzegd is nadere bewijslevering nodig, bijvoorbeeld door het analyseren van de originele filmopnames en het horen van de pakketbezorgers als getuige. Een kort geding leent zich echter niet voor nadere bewijslevering.
4.7.
Voor de beeld- en geluidopnames die [eiser] langer dan vijf dagen heeft bewaard, geldt hetzelfde. [eiser] stelt dat het opnames betreffen van incidenten en inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer dan wel op die van zijn gezinsleden die hij op grond van het arrest langer mag bewaren. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben deze stelling onvoldoende weerlegd. Ook ten aanzien van dit onderwerp is nadere bewijslevering nodig.
4.8.
Het komt erop neer dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [eiser] de dwangsommen waarvoor in december 2023 executoriaal beslag is gelegd, heeft verbeurd. Daar komt bij dat zij niet hebben weersproken dat hun woonboot gedurende een deel van de periode waarover volgens hen dwangsommen zijn verbeurd, op de werf lag.
4.9.
Het zal [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarom, op straffe van een gematigde en gemaximeerde dwangsom, worden verboden opnieuw executiemaatregelen te treffen voor de dwangsommen waarvoor in december 2023 executoriaal beslag is gelegd. Voor een beslissing over het al dan niet verbeurd zijn van deze dwangsommen is een (door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te starten) bodemprocedure de geëigende weg.
4.10.
Voor zover [eiser] heeft gevorderd om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden in de toekomst aan [eiser] dwangsommen aan te zeggen en te executeren voor het overtreden van het arrest, bestaat voor een dergelijk verbod geen grond. Als [eiser] in de toekomst het arrest overtreedt, dan mogen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dwangsommen laten aanzeggen en executeren (net als overigens andersom).
Nakomen afspraak november 2023
4.11.
Omdat de primaire vordering onder 2 wordt toegewezen behoeft deze subsidiaire vordering geen bespreking.
Voorschot schadevergoeding
4.12.
Deze vordering zal worden afgewezen. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door in december 2023 vlak voor kerst executoriaal beslag te leggen op zijn bankrekening, om het beslag vervolgens op te heffen zonder dit aan [eiser] mee te delen. Of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig beslag hebben gelegd kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. Zoals gezegd zal in een bodemprocedure moeten worden vastgesteld of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd.
Proceskosten
4.13.
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. De proceskosten zullen daarom worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk de dwangsommen waarvoor in december 2023 executoriaal beslag is gelegd opnieuw te executeren totdat een bodemrechter daarover heeft beslist, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat zij niet voldoen aan dit verbod, met een maximum van € 20.000,00,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MvG