ECLI:NL:RBAMS:2024:24

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
13/279511-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot identiteit en dubbele strafbaarheid

Op 3 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 13 maart 2023. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in Algerije, heeft een alias en is gedetineerd in Nederland. Tijdens de zitting op 20 december 2023 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij niet de persoon is waarvoor de overlevering wordt verzocht, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat hij wel degelijk de persoon is die door de Duitse autoriteiten wordt gezocht. Dit is bevestigd door biometrische gegevens en politie-informatie.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geoordeeld dat er geen twijfels bestaan over zijn identiteit. De rechtbank heeft ook de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon wordt gezocht voor meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging en diefstal met geweld. De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden vanwege het ontbreken van dubbele strafbaarheid voor een van de feiten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor de overige feiten toelaatbaar is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft de overlevering toegestaan, waarbij de rechtbank de belangen van de opgeëiste persoon in overweging heeft genomen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/279511-23
Datum uitspraak: 3 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 30 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 maart 2023 door het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] (Algerije),
alias [alias opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag alias] 1993 te [geboorteplaats alias] (Palestina),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’. [2]

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 december 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.C. Fleskens, advocaat te Diemen en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

2.1.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat de Duitse autoriteiten de overlevering verzoeken van [opgeëiste persoon] en dat de opgeëiste persoon stelt dat hij niet de persoon is waarvan de uitvaardigende justitiële autoriteit de overlevering verzoekt. De opgeëiste persoon stelt ter zitting te zijn genaamd ‘ [alias opgeëiste persoon] ’, geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats alias] (Palestina). De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank moet beoordelen of de opgeëiste persoon degene is die de Duitse autoriteiten willen vervolgen voor de strafbare feiten die in het EAB staan omschreven.
Uit een proces-verbaal van de politie [4] volgt – kort gezegd – dat een persoon bij zijn aanhouding op 24 oktober 2023 opgaf te zijn genaamd [alias opgeëiste persoon] . Na contact met de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) Amsterdam bleek dit een alias te zijn van [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] (Algerije), die in Duitsland gesignaleerd stond. [alias opgeëiste persoon] en [opgeëiste persoon] blijken één en dezelfde persoon te betreffen, hetgeen wordt bevestigd door biometrische gegevens (vingerafdrukken) op basis waarvan de identiteit van de op 24 oktober 2023 aangehouden persoon – en dus de persoon die op de zitting van de rechtbank is verschenen – is geverifieerd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat er geen twijfels bestaat over de identiteit van de opgeëiste persoon. De rechtbank oordeelt dat aangenomen kan worden dat bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Algerijnse nationaliteit heeft. De rechtbank verwerpt het verweer.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van de
Staatsanwaltschaft Düsseldorfvan 3 november 2022 met dossiernummer 140 Js 359/21 V ter fine van tenuitvoerlegging van een straf/opname in een afkickcentrum alsmede een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van het
Landgericht Düsseldorfvan 18 november 2021 met referentie 004 KLs 140 Js 359/21 – 9/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vrijheidssancties voor de duur van respectievelijk drie jaar en één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze sancties resteren volgens het EAB nog 1144 dagen. De vrijheidssancties zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
De rechterlijke beslissing en het vonnis betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [5]

4.Strafbaarheid - feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
4.1.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, omdat het tweede feit waarvoor overlevering wordt verzocht, te weten het niet nakomen van de meldplicht bij de reclassering, naar Nederlands recht niet strafbaar is.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat ten aanzien van het tweede feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Het niet nakomen van de meldplicht bij de reclassering is naar Nederlands recht niet strafbaar. Dat betekent dat overlevering kan worden geweigerd.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat kan worden afgezien van weigering van de overlevering wegens het ontbreken van dubbele strafbaarheid. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft, het feit is immers in Duitsland begaan door een niet-Nederlandse onderdaan. Daarbij is er geen sprake van een situatie waarin de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, zodat overname van de straf door de Nederlandse autoriteiten niet mogelijk is. Weigering van de overlevering zou derhalve leiden tot straffeloosheid, hetgeen voorkomen dient te worden.
Daar komt bij dat de overlevering voor de overige feiten toelaatbaar wordt geacht. De gezamenlijke afdoening is ook in het belang van de opgeëiste persoon.
Het verweer wordt verworpen.
De overige feiten leveren naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
(poging tot) diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, het bezit van het gestolene te verzekeren;
mishandeling, meermalen gepleegd;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
poging tot diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 285, 300 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] (alias [alias opgeëiste persoon])aan het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij is genaamd ‘ [alias opgeëiste persoon] ’ en dat hij is geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats alias] (Palestina). Voor het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de identiteit van de opgeëiste persoon, zie de overweging in rubriek 2.
3.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023241339-5 van 24 oktober 2023.
5.Zie onderdeel e) van het EAB.