ECLI:NL:RBAMS:2024:2358

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
13-056412-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en toepassing van de Overleveringswet

Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 9 april 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de eerdere rechtszittingen in Polen, maar dat zijn advocaat hem vertegenwoordigde en hoger beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) verworpen, omdat de opgeëiste persoon via zijn advocaat in hoger beroep is gegaan en de zaak definitief is afgedaan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het EAB genoegzaam is, ondanks de argumenten van de raadsman dat dit niet het geval zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat hem gelijkstelt aan een Nederlander voor de toepassing van artikel 6a OLW.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op grond van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-056412-24
Datum uitspraak: 23 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 19 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 januari 2024 door
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Radom,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 april 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Regional Court in Radomvan 27 juli 2015
(ref. II K 147/14).Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 8 maart 2024 blijkt dat deze zaak in hoger beroep is beoordeeld, wat heeft geleid tot het arrest van
the Court of Appeal in Lublinvan 28 april 2016 (
ref. II AKa 71/16), waarin voornoemd vonnis is bevestigd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, negen maanden en één dag. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
In de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 8 maart 2024 is opgenomen dat de zaak in hoger beroep bij beslissing van het
Court of Appeal in Lublin (file ref. II AKa 71/16)ten gronde definitief is afgedaan, zodat de rechtbank de beslissing in hoger beroep aan artikel 12 OLW zal toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van de stukken en wat is besproken op de zitting stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon – via zijn advocaat – hoger beroep heeft ingesteld, deze advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging in hoger beroep te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces in hoger beroep ook daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.
3.2
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het EAB niet genoegzaam is. Blijkens het EAB vormt de beslissing in eerste aanleg de grondslag van het EAB. Uit de aanvullende informatie van 8 maart 2024 blijkt echter dat bij arrest in hoger beroep de zaak definitief is afgedaan, zodat de overlevering in werkelijkheid wordt gevraagd ten aanzien van laatstgenoemde beslissing.
De rechtbank is van oordeel dat het EAB in combinatie met de aanvullende informatie van
8 maart 2024 genoegzaam is. Het EAB moet gegevens bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Naar het recht van de uitvaardigende lidstaat is het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis klaarblijkelijk het vonnis van
the Regional Court in Radomvan 27 juli 2015
(ref. II K 147/14). Dat tegen dit vonnis hoger beroep is ingesteld (en dat de procedure die tot vonnis heeft geleid aan artikel 12 OLW moet worden getoetst), maakt dit niet anders. Uit de aanvullende informatie blijkt ook dat dit vonnis is bevestigd door
the Court of Appeal in Lublinvan 28 april 2016 (
ref. II AKa 71/16). De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid of 11 a, van de Opiumwet.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is – met de officier van justitie en raadsman – van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 7 maart 2024 volgt dat niet de verwachting bestaat dat de strafrechtelijke feiten er toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit de door de opgeëiste persoon overgelegde stukken volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en familiale, culturele, sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 3, 11, 11b Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Radom,Polen,
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. A.W.T. Klappe en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (