ECLI:NL:RBAMS:2024:2338

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
13/166665-23 en 16/112575-21 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en bedreiging met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging (stalking) en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 21 juni 2023 tot en met 18 oktober 2023 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, [persoon 1]. Dit gebeurde door herhaaldelijk contact te zoeken, dreigende boodschappen te sturen en zelfs de woning van het slachtoffer binnen te dringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 3 juli 2023 ook bedreigende woorden heeft geuit richting de moeder van het slachtoffer, [persoon 2]. De rechtbank achtte beide feiten wettig en overtuigend bewezen.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 103 dagen geëist, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank volgde deze eis gedeeltelijk en legde een gevangenisstraf op van 100 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een locatieverbod voor Amsterdam-Noord, met uitzondering van de ringweg (A10), en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen strafbaar was, maar ook dat er een hoog recidiverisico was, wat de noodzaak van de opgelegde maatregelen onderstreepte. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken, die was opgelegd in een andere zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/166665-23 en 16/112575-21 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 25 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1993,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.I. Keukens, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. belaging (stalking) van [persoon 1] te Amsterdam, althans in Nederland, in de periode van 1 december 2022 tot en met 18 oktober 2023 en
2. bedreiging van [persoon 2] te Amsterdam, althans in Nederland op 3 juli 2023.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Belaging van aangeefster [persoon 1] (feit 1) kan worden bewezen. In het dossier bevindt zich voldoende bewijs om opzet op dit feit vast te kunnen stellen vanaf 21 juni 2023. Aangeefster heeft (kort gezegd) verklaard dat zij op die dag de politie heeft willen bellen om verdachte uit haar woning te krijgen, maar dat verdachte dit heeft verhinderd. Vanaf dat moment was het voor verdachte in ieder geval duidelijk dat aangeefster geen contact meer met hem wilde. Het onderdeel in feit 1 “en/of haar (moeder) en/of [persoon 1] dood te zullen maken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking” kan niet worden bewezen, omdat verdachte dit ontkent en het dossier onvoldoende steun biedt voor de vaststelling dat verdachte deze woorden tegen [persoon 2] , de moeder van aangeefster, heeft gezegd. Om die reden kan feit 2 ook niet worden bewezen en dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte dient te worden vrijgesproken. De stukken die door de verdediging zijn verstrekt, namelijk screenshots van WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en aangeefster [persoon 1] , laten zien dat het contact tussen hen wederkerig was. Dat de toestemming van aangeefster voor het contact ontbrak, kan dan ook niet worden vastgesteld. Feit 1 kan dan ook niet worden bewezen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat de toestemming voor het contact voorafgaand aan 21 juni 2023 ontbrak, dan wel dat dit duidelijk was voor verdachte. Dat verdachte [persoon 2] heeft bedreigd (feit 2), kan niet worden bewezen. Verdachte ontkent dat hij deze dreigende bewoordingen heeft geuit en het steunbewijs dat voor de aangifte in het dossier aanwezig is, komt uit dezelfde bron als de aangifte zelf.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht beide feiten bewezen op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II bij dit vonnis. De rechtbank overweegt als volgt.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat verdachte, kort samengevat, veelvuldig en op allerlei manieren contact heeft opgenomen of geprobeerd op te nemen met aangeefster [persoon 1] . Verdachte heeft dit voor het grootste deel niet ontkend, maar heeft verklaard dat het contact wederkerig was. De verdediging heeft screenshots van WhatsApp-gesprekken aan de rechtbank overgelegd waaruit dit ook zou blijken. Uit deze berichten zou blijken dat aangeefster zelf initiatief nam in het contact met verdachte en dat zij hem onder andere vakantiefoto’s stuurde. Naar aanleiding van deze stukken is door de politie gevraagd om een aanvullende verklaring van aangeefster, welke in het dossier is gevoegd. Aangeefster heeft verklaard dat zij deze berichten stuurde om verdachte “rustig te houden”.
De rechtbank stelt vast dat deze berichten dateren van voor de al door de officier van justitie genoemde datum van 21 juni 2023. Gelet op het dossier, waarbij de rechtbank ook voornoemde berichten van aangeefster in acht neemt, kan de rechtbank niet uitsluiten dat verdachte in deze periode voor 21 juni 2023 niet wist (of zich bewust was van de aanmerkelijke kans) dat aangeefster geen contact met hem wilde. Dat verdachte in die periode (al dan niet voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het maken van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, kan dan ook niet worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het vanaf 21 juni 2023 voor verdachte wel duidelijk moet zijn geweest dat aangeefster geen contact met hem wilde. Aangeefster heeft verklaard dat zij op die datum de politie wilde bellen, omdat verdachte niet weg wilde gaan uit haar huis. Verdachte zou hebben verhinderd dat zij de politie heeft gebeld. Op 27 juni 2023 heeft vervolgens een stopgesprek plaatsgevonden tussen verdachte en aangeefster, in het bijzijn van een verbalisant. De inhoud van dit stopgesprek is blijkens het dossier niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Tijdens dit stopgesprek is door aangeefster namelijk tientallen malen herhaald dat zij geen enkel contact met verdachte wilde. Kort na dit stopgesprek is verdachte voor de woning van aangeefster door de politie aangesproken en weggestuurd. Blijkens het dossier is verdachte vervolgens toch door blijven gaan met het zoeken van contact met aangeefster.
De rechtbank acht ook de handelingen tenlastegelegd onder het laatste gedachtestreepje van feit 1 en de tenlastegelegde bedreiging onder feit 2, wettig en overtuigend bewezen. Vast staat dat verdachte op 3 juli 2023 in de avond bij de moeder van aangeefster voor de deur heeft gestaan. Moeder heeft verklaard dat verdachte op dat moment bedreigende teksten heeft geuit. Kort hierna belt zij met aangeefster die op dat moment in gesprek is met twee verbalisanten. Moeder vertelt aangeefster wat er is gebeurd en aangeefster deelt dit direct met de verbalisanten.
De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan mede op de omstandigheid dat verdachte zich blijkens het dossier op andere momenten ook dreigend heeft uitgelaten richting aangeefster. [persoon 1] .
Conclusie feit 1
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 1] . De rechtbank acht daarom het onder 1 ten laste gelegde bewezen, zoals in rubriek 4 is weergegeven.
Conclusie feit 2
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte de onder 2 genoemde bewoordingen naar [persoon 2] heeft geuit. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht op. Ook feit 2 kan daarom worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
hij op meer tijdstippen gelegen in de periode van 21 juni 2023 tot en met 18 oktober 2023 te Amsterdam, althans in Nederland,
telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de
persoonlijke levenssfeer van [persoon 1] ,
met het oogmerk die [persoon 1] , te dwingen iets te doen, niet
te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft/is verdachte telkens
opzettelijk
- een groot aantal keren, voornoemde [persoon 1] gebeld en/of de voicemail ingesproken waarin hij (verdachte) aandringt op contact en dreigementen uit naar voornoemde [persoon 1] , waarin hij (verdachte) zegt haar leven tot een hel te gaan makenen/of dat zij spijt zal krijgen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, wanneer zij contact blijft weigeren en
- meermalen via e-mail en whatsapp berichten naar voornoemde [persoon 1] gestuurd waarin hij (verdachte) aandringt op contact en
haar, [persoon 1] , verwijten maakt en
- meermalen naar de woning van voornoemde [persoon 1] gegaan en op de ramen van de woning van die [persoon 1] geslagen en staan bonken en een voet tussen de deur gezet om zichzelf toegang tot de woning te verschaffen en
- de woning van voornoemde [persoon 1] binnengetreden en voornoemde [persoon 1] (in de woning) aan haar armen getrokken en haar polsen vastgepakt en haar sleutels en telefoon afgepakt en haar op de bank geduwd en vastgeklemd
en
- tegen voornoemde [persoon 1] de woorden toegevoegd: “Geef de sleutels dan ga ik weg” en “Owee als je de politie belt, ik maak je leven tot een hel” althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking en
- vele malen door de straat van voornoemde [persoon 1] gereden en op de parkeerplaats en in de parkeergarage van de woning van voornoemde [persoon 1]
gestaan en
- de woning van de moeder van voornoemde [persoon 1] opgezocht en tegen haar gezegd dat ze de deur moest openen en haar (moeder) en [persoon 1] dood te zullen maken, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door naar de woning van voornoemde [persoon 1] te gaan en daar voornoemde
[persoon 1] dreigend de woorden toe te voegen dat hij, verdachte, voornoemde [persoon 1] dood zou maken en haar dochter, [persoon 1] , dood zou maken en dat gods wil was, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 103 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij dit voorwaardelijk strafdeel vordert de officier van justitie als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met [persoon 1] en een locatieverbod voor Amsterdam-Noord, met uitzondering van de ringweg (A10), met elektronische monitoring voor een periode van maximaal 6 maanden.
Daarnaast vordert de officier van justitie een maatregel zoals bedoeld in 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: 38v-maatregel) met betrekking tot het contact- en locatieverbod voor 5 jaar, waarbij 2 weken hechtenis per overtreding kunnen worden opgelegd. Zowel de bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke straf als de 38v-maatregel dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan het voorarrest. Verdachte kan zich vinden in de bijzondere voorwaarden die de officier van justitie vordert bij een (deels) voorwaardelijke straf. Met betrekking tot het locatieverbod verzoekt de verdediging de rechtbank om te bepalen dat verdachte alleen niet in de straat of wijk mag komen waar aangeefster woont. De elektronische monitoring zou daarnaast niet langer dan 6 maanden moeten duren. Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaard kunnen worden, aangezien niet aan de vereisten van artikel 14e Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is voldaan.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging (stalking) en bedreiging. Dit zijn ernstige feiten, waarmee verdachte allereerst een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van slachtoffer [persoon 1] . Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer zich niet veilig voelt als gevolg van de voortdurende pogingen tot contact zoeken door verdachte, gepaard gaande met bedreigingen. Verdachte heeft laten zien geen respect te hebben voor de wens van [persoon 1] , zijn ex-vriendin, om geen contact meer met hem te hebben. Door de bedreiging heeft verdachte daarnaast gevoelens van angst veroorzaakt bij [persoon 2] . Deze feiten hebben al met al impact gehad op de slachtoffers en de rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 28 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel is verdachte eerder (in 2016 twee maal en in 2021) veroordeeld voor (kort gezegd) partnermishandeling. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte in verschillende partnerrelaties de grenzen van het strafrecht heeft overschreden.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van 9 april 2024. In dit rapport wordt beschreven dat verdachte een externaliserende houding heeft en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn delictgedrag. Hij lijkt niet in staat te zijn om zich in te leven in gevoelens, wensen en verwachtingen van anderen en daarnaast rechtvaardigt hij zijn eigen gedrag. Hij ziet zichzelf ook voornamelijk als slachtoffer. Het huidige reclasseringstoezicht, in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, verloopt moeizaam en verdachte vertoont veel weerstand. Hij is daarnaast controlerend en dwingend in het contact met de reclassering. Aan de schorsingsvoorwaarde tot ambulante behandeling lijkt verdachte zich de laatste periode meer te committeren. Hoewel van intrinsieke motivatie geen sprake is, ziet de behandelaar wel aanknopingspunten om de behandeling en toezicht voort te zetten. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog en acht daarom een contact- en locatieverbod met elektronische monitoring, en een 38v-maatregel geïndiceerd. Als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf adviseert de reclassering daarnaast een meldplicht, ambulante behandeling en het meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding. Alle voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
Oplegging van de straf
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het feit in ieder geval een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Daarnaast is van belang dat voor verdachte duidelijk is dat hij niet nogmaals (soortgelijke) strafbare feiten mag plegen en moet worden voorkomen dat verdachte slachtoffer [persoon 1] nogmaals lastig valt. Daarom zal de rechtbank ook een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar is dan ook passend. Daarbij bepaalt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie gevorderd. Om te voorkomen dat verdachte nogmaals strafbare feiten begaat, is ambulante behandeling erg belangrijk. De rechtbank bepaalt daarnaast dat het locatieverbod niet zal gelden zoals door de reclassering wordt geadviseerd, maar zoals door de officier van justitie is gevorderd. Zij bepaalt dan ook dat dit locatieverbod het stadsdeel Amsterdam-Noord, met uitzondering van de ringweg (A10) betreft. Het door de verdediging voorgestelde gebied, namelijk alleen de straat of wijk van slachtoffer [persoon 1] , is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. De elektronische monitoring van dit locatieverbod zal plaatsvinden voor maximaal 6 maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarde van meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding bij het voorwaardelijk strafdeel te bepalen. Verdachte heeft namelijk al een baan.
De rechtbank zal voornoemde bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren. Met de verdediging is de rechtbank namelijk van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten hiervoor, die voortvloeien uit artikel 14e Sr. Aangezien de bewezenverklaarde feiten niet gericht waren tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, kan ook niet worden gesteld dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte
wederomeen misdrijf zal begaan dat hiertegen gericht is.
Oplegging van de maatregel
Gelet op de omstandigheid dat verdachte de ernst van zijn handelen niet inziet en een externaliserende houding heeft, ziet de rechtbank aanleiding om naast voornoemde straf een 38v-maatregel op te leggen. Deze maatregel geldt voor 5 jaar en houdt hetzelfde contact- en locatieverbod in als hiervoor als bijzondere voorwaarde bepaald. Als niet aan de maatregel wordt voldaan, zal per overtreding vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van 1 week. Gezien de duur en ernst van het bewezenverklaarde en de houding van verdachte ten aanzien daarvan, oordeelt de rechtbank dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen tegen een bepaalde persoon (in casu slachtoffer [persoon 1] ). Daarom beveelt de rechtbank dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Voorlopige hechtenis
Omdat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de aan hem opgelegde gevangenisstraf al in voorarrest heeft uitgezeten, heft de rechtbank het – geschorste -bevel tot voorlopige hechtenis op.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 28 maart 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/112575-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 12 september 2021 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich (onder andere) voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die onvoorwaardelijke straf, te weten 3 weken gevangenisstraf, te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
belaging
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
100 (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 60 (zestig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Inforsa Hilversum of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt, opneemt of heeft met [persoon 1] , geboren [geboortedag 2] 1985 te Amsterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich niet bevindt in Amsterdam-Noord, met uitzondering van de ringweg (A10). Betrokkene werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod gedurende maximaal 6 (zes) maanden. Betrokkene gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat betrokkene in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering dit locatieverbod en/of de elektronisch monitoring laten vervallen.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Nu verdachte het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jaren:
(1) zich niet bevindt in Amsterdam-Noord, met uitzondering van de ringweg (A10) en
(2) op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met [persoon 1] , geboren [geboortedag 2] 1985 te [geboorteplaats 2]
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte
opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis met parketnummer 16/112575-21 van 21 september 2021, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis, met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en H.J. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2024.
[...]