ECLI:NL:RBAMS:2024:2337

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
13/286038-23 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing in vereniging met gebruik van een vuurwapen

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing in vereniging, gepleegd op 4 juni 2022 te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, werd ervan beschuldigd samen met anderen een slachtoffer te hebben gedwongen zijn horloge af te geven onder bedreiging met een vuurwapen. Tijdens de zitting op 11 april 2024 heeft de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. W.N. Ramnun, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een Snapchatgroep waarin over de straatroof werd gesproken en dat hij met medeverdachten naar de locatie van de straatroof was gereden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een zelfstandige rol had en nauw en bewust samenwerkte met de medeverdachten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan afpersing en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, samen met een taakstraf van 120 uur. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte een first offender was en dat de kans op recidive laag was, zoals bleek uit het rapport van de reclassering. De rechtbank bepaalde ook bijzondere voorwaarden voor de verdachte, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/286038-23
Datum uitspraak: 25 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.N. Ramnun, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan afpersing in vereniging van [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] is gedwongen zijn horloge af te geven, op 4 juni 2022 te Amsterdam (een straatroof), waarbij gebruik is gemaakt van een vuurwapen en dit is subsidiair ten laste gelegd als medeplichtigheid aan dat feit.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de straatroof niet ontkend. Verdachte heeft bij dit feit nauw en bewust samengewerkt met anderen en medeplegen van de straatroof kan dan ook worden bewezen. Dat verdachte druk zou kunnen hebben gevoeld om dit feit te plegen, doet hier niet aan af.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Het primair tenlastegelegde medeplegen van de straatroof kan niet worden bewezen, reden waarom verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft een faciliterende rol gehad bij het feit en wist niet wat medeverdachten precies van plan waren. Intentie tot het plegen van het gronddelict kan dan ook niet worden vastgesteld. Dat medeverdachte [medeverdachte] hierover anders verklaart, maakt dit niet anders. Deze verklaring is onbruikbaar voor het bewijs. Verdachte heeft dwingende instructies gekregen van medeverdachten en daarom kan zijn betrokkenheid niet als nauwe en bewuste samenwerking met anderen worden aangemerkt. Opzet op zowel de samenwerking als het gronddelict kunnen daarom niet worden bewezen.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte deelnam aan een Snapchatgroep waarin over een straatroof gesproken werd. Hij is met de medeverdachten in zijn auto naar de buurt gereden waar de straatroof plaats zou vinden. Hij heeft daar met de medeverdachten het kenteken van zijn auto afgeplakt. Vervolgens zijn zij naar de locatie van de straatroof gereden, heeft verdachte de medeverdachten uit laten stappen en heeft hij gewacht tot medeverdachten de straatroof gepleegd hadden en ze vervolgens weer in zijn auto meegenomen. Verdachte had aldus een zelfstandige rol bij de straatroof en de rechtbank oordeelt dan ook dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachten bij het plegen van dit feit. De rol van verdachte kan ook worden aangemerkt als een materiële bijdrage van voldoende gewicht. Tot slot overweegt de rechtbank dat verdachte gezien voorgaande vaststellingen opzet heeft gehad op zowel de samenwerking, als het grondfeit.
Dat verdachte druk zou hebben gevoeld om het feit te plegen en waar die druk door zou zijn veroorzaakt, heeft verdachte ter terechtzitting niet nader onderbouwd. [medeverdachte] weerspreekt ook de stelling dat verdachte onder druk is gezet. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte] bruikbaar is voor het bewijs, mede gezien de omstandigheid dat [medeverdachte] ook over zijn eigen rol verklaart en zichzelf belast. Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat verdachte enige (sociale) druk heeft gevoeld, verontschuldigt dat hem niet. Niet is gebleken dat verdachte zich niet aan deze druk kon onttrekken of dat zelfs maar heeft geprobeerd. Deze eventuele druk maakt evenmin dat niet kan worden gesproken van nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten. Dat verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat de gesprekken in de Snapchatgroep voor de grap waren, vindt de rechtbank ongeloofwaardig, alleen al omdat dit in tegenspraak is met de door hem gestelde druk.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 4 juni 2022 te Amsterdam,
op de openbare weg, te weten de [adres] ,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge (van het merk Armani), dat aan die [slachtoffer] toebehoorde, door:
- een vuurwapen, op het hoofd, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] en een onbekend
gebleven persoon te richten en te tonen en
- dreigend de woorden toe te voegen: “geef je klok, geef je klok” en “doe hem
zelf af”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 31 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals bepaald door de reclassering. Daarnaast dient aan verdachte een taakstraf van 80 uur te worden opgelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte first offender is en om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, subsidiair om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf vast te stellen op één dag.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van een horloge van [slachtoffer] . Hierbij is gedreigd met een vuurwapen. Dit is een ernstig feit, waarmee verdachte inbreuk heeft gemaakt op het recht op eigendom, maar ook op het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Dit soort gewelddadige feiten heeft grote impact op de slachtoffers, maar zorgt bovendien voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 4 april 2024 betreffende verdachte. Hierin schrijft de reclassering dat de kans op recidive laag is. Verdachte heeft zijn leven nu op orde en zijn sociaal netwerk is positief te noemen, anders dan ten tijde van het ten laste gelegde. Al met al zijn er weinig risicofactoren en voldoende beschermende factoren. De reclassering adviseert bij een (deels) voorwaardelijke straf wel de bijzondere voorwaarden van meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie (CoVa-training) en een contactverbod met de medeverdachten in deze zaak.
Voor het medeplegen aan een straatroof met gebruikmaking van een vuurwapen is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Toch zal de rechtbank hiertoe niet overgaan. De rechtbank houdt, naast het hiervoor door de reclassering verwoordde, rekening met de omstandigheid dat het feit al van enige tijd geleden is. Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank wel een hogere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist, namelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 120 uren. Bij de voorwaardelijke gevangenisstraf bepaalt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank zal het contactverbod niet als bijzondere voorwaarde opnemen omdat de nut en noodzaak daarvan niet is gebleken.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering
Nederland op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Huisbezoeken zijn onderdeel van de meldplicht. Ook moet betrokkene bewijsstukken blijven overleggen voor zijn dagbesteding, bijvoorbeeld een arbeidscontract.
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Betrokkene houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met de medeverdachten in deze zaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2024.