Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van afpersing in vereniging (zaak A) en oplichting (zaak B). De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de oplichting, maar hem wel schuldig bevonden aan de afpersing. De feiten in zaak A betroffen een straatroof waarbij de verdachte samen met anderen een slachtoffer onder bedreiging met een vuurwapen dwong om zijn horloge af te geven op 4 juni 2022 in Amsterdam. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van het oplichten van een ander slachtoffer door een neppe iPhone te verkopen voor € 900,00. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de oplichting, aangezien het niet kon worden vastgesteld dat de verdachte het geld van het slachtoffer had ontvangen. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 77 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een werkstraf van 120 uren. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn meerderjarigheid, onder het adolescentenstrafrecht viel, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank hechtte veel waarde aan de adviezen van de reclassering en de impact van de feiten op de slachtoffers.