ECLI:NL:RBAMS:2024:2336

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
13/016243-24 (Zaak A) en 13/015610-23 (Zaak B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak oplichting en veroordeling afpersing in vereniging met jeugddetentie en werkstraf

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van afpersing in vereniging (zaak A) en oplichting (zaak B). De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de oplichting, maar hem wel schuldig bevonden aan de afpersing. De feiten in zaak A betroffen een straatroof waarbij de verdachte samen met anderen een slachtoffer onder bedreiging met een vuurwapen dwong om zijn horloge af te geven op 4 juni 2022 in Amsterdam. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van het oplichten van een ander slachtoffer door een neppe iPhone te verkopen voor € 900,00. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de oplichting, aangezien het niet kon worden vastgesteld dat de verdachte het geld van het slachtoffer had ontvangen. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van 77 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een werkstraf van 120 uren. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn meerderjarigheid, onder het adolescentenstrafrecht viel, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank hechtte veel waarde aan de adviezen van de reclassering en de impact van de feiten op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/016243-24 (Zaak A) en 13/015610-23 (Zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 25 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C. Peters, advocaat te Zaandam naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
afpersing in vereniging van [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] is gedwongen zijn horloge af te geven, op 4 juni 2022 te Amsterdam (een straatroof), waarbij gebruik is gemaakt van een vuurwapen.
Ten aanzien van zaak B:
oplichting van [slachtoffer 2] waarbij hij die [slachtoffer 2] , in ruil voor wat een niet echte iPhone bleek, heeft bewogen tot afgifte van € 900,00 op (of omstreeks) 7 december 2021 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Beide tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Verdachte heeft het in zaak A ten laste gelegde bekend. Met betrekking tot zaak B kan worden vastgesteld dat verdachte degene is die een neppe iPhone aan aangeefster [slachtoffer 2] heeft overhandigd en met het geld van aangeefster is weggerend. Ook zijn er neppe iPhones aangetroffen bij verdachte en komt de manier van het opnemen van contact en het sluiten van de overeenkomst over de koop van de telefoon sterk overeen met de pseudokoop door de politie, waarna verdachte is aangehouden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Het ten laste gelegde in zaak A kan worden bewezen. Verdachte dient te worden vrijgesproken van zaak B. Verdachte ontkent dat hij degene is die de neppe iPhone aan aangeefster heeft gegeven en met de € 900,00 van aangeefster is weggerend. Daarnaast bevinden zich in het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden waaruit zou volgen dat verdachte deze persoon wel zou zijn.
Voor zover de tenlastelegging doelt op de pseudokoop op 7 december 2021 kan niet worden bewezen dat sprake is van een voltooide oplichting. Dan is namelijk enkel sprake van een poging daartoe. Meer subsidiair kan niet worden bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Het feit ten laste gelegd in zaak A is door verdachte begaan. Verdachte heeft het feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen.
De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak B ten laste is gelegd en spreekt verdachte daar dan ook van vrij. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij via Marktplaats gesprekken heeft gevoerd over de aankoop van een iPhone. Zij heeft hierop een afspraak gemaakt met de verkoper van deze iPhone om deze te bekijken. Tijdens deze afspraak op 6 december 2021 overhandigt de verkoper de telefoon aan aangeefster, waarop aangeefster deze bekijkt, maar de situatie niet helemaal vertrouwt. Onder druk van de verkoper pakt zij toch het geld voor de iPhone (€ 900,00) uit haar tas. Op dat moment trekt de verkoper het geld uit haar handen en rent hij ermee weg.
Aangeefster heeft de volgende dag een nieuwe afspraak gemaakt met de betreffende verkoper en de politie ingelicht. In plaats van aangeefster is de politie naar de afspraak gegaan en bij deze pseudokoop op 7 december 2021 wordt verdachte als verkoper aangehouden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte degene is die aangeefster op 6 december 2021 de iPhone wilde verkopen. Als dat het geval zou zijn, zou de rechtbank ook de vraag moeten beantwoorden of verdachte degene is die de advertentie op Marktplaats heeft geplaatst en chatgesprekken over de iPhone met aangeefster heeft gevoerd. Verdachte ontkent op 6 december 2021 contact te hebben gehad met aangeefster. Hij ontkent niet dat hij een dag later bij de pseudokoop een iPhone heeft overgedragen aan de verbalisant, maar ontkent wel dat hij wist dat dit een neppe iPhone betrof. Hij zou de iPhone hebben afgeleverd in opdracht van iemand anders, waar hij (naar eigen zeggen een beetje) geld voor zou krijgen. Zelfs als de rechtbank zou oordelen dat ondanks voornoemde verklaring van verdachte, vastgesteld kan worden dat verdachte de dader is waarover aangeefster spreekt en waarvoor ook wel aanwijzingen zijn, dan nog zou de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen. Uit de verklaring van aangeefster blijkt namelijk dat zij verdachte de € 900,00 niet heeft gegeven, maar dat verdachte dit geld van haar heeft afgepakt en vervolgens is weggerend. Dat aangeefster € 900,00 aan verdachte heeft afgegeven, na daartoe door verdachte te zijn bewogen, kan dan ook niet worden vastgesteld. Daarom kan de oplichting zoals ten laste gelegd niet worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
op 4 juni 2022 te Amsterdam,
op de openbare weg, te weten de [adres] ,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een horloge (van het merk Armani), dat aan die [slachtoffer] toebehoorde, door:
- een vuurwapen, op het hoofd, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] en een onbekend
gebleven persoon te richten en te tonen en
- dreigend de woorden toe te voegen: “geef je klok, geef je klok” en “doe hem
zelf af”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 77 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarbij zouden de bijzondere voorwaarden moeten worden bepaald zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast dient aan verdachte een taakstraf van 120 uren te worden opgelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in deze zaak het adolescentenstrafrecht toegepast moet worden, maar hierbij wel toezicht te laten uitvoeren door de volwassenreclassering. Dit in lijn met het advies van de reclassering. Daarnaast verzoekt de rechtbank om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) voor minderjarigen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van een horloge van [slachtoffer] . Hierbij is gedreigd met een vuurwapen. Dit is een ernstig feit, waarmee verdachte inbreuk heeft gemaakt op het recht op eigendom, maar ook op het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Dit soort gewelddadige feiten heeft grote impact op de slachtoffers, maar zorgt bovendien voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 maart 2024. Hieruit blijkt dat verdachte op 22 januari 2024 is veroordeeld voor een strafbaar feit (bezit van een vuurwapen van categorie III) dat op 17 juni 2022 is gepleegd. Voor dit feit is aan verdachte een jeugddetentie van 176 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank houdt in het kader van artikel 63 Sr rekening met deze veroordeling.
Adolescentenstrafrecht
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte berecht moet worden volgens het adolescentenstrafrecht en de daarbij behorende straftoemeting. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 19 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 28 maart 2024 omtrent verdachte. Hierin schrijft de reclassering dat zij risico’s voor recidive constateert op het gebied van financiën, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren. Zo zou verdachte hebben verklaard dat een financieel motief ten grondslag ligt aan het (in dit vonnis) bewezenverklaarde. Verdachte lijkt beïnvloedbaar te zijn en impulsieve keuzes te maken, zonder oog te hebben voor de consequenties van zijn handelen voor de lange termijn. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte zijn studie hervat. Uit een aanvullend bericht van de reclassering van 9 april 2024 volgt echter dat verdachte niet meer welkom is op school, omdat hij niet heeft voldaan aan de aanwezigheidsplicht. De reclassering adviseert continuering van het reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Daarnaast zouden als bijzondere voorwaarden een ambulante behandeling, een contactverbod met medeverdachten, een locatiegebod met elektronische monitoring, het volgen van onderwijs, het geven van inzage in financiën aan de reclassering en intensieve forensische aanpak moeten worden bepaald.
De reclassering adviseert om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte schat de consequenties van zijn handelen namelijk slecht in, maakt impulsieve keuzes, wordt mogelijk negatief beïnvloed door zijn sociaal netwerk en beschikt niet over voldoende plannings- en organisatievaardigheden. Daarnaast lijkt betrokkene ontvankelijk voor sociale, emotionele en praktische (pedagogische) beïnvloeding door volwassenen.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over. Het is belangrijk dat verdachte op het rechte pad komt dan wel blijft en pedagogische beïnvloeding zou daarbij kunnen helpen. Daarnaast komt verdachte op de rechtbank jeugdig over in zijn doen en laten.
Strafoplegging
De rechtbank houdt, naast het hiervoor genoemde, rekening met de omstandigheid dat het feit al van enige tijd geleden is. Gezien de ernst van het feit vindt de rechtbank de straf zoals door de officier van justitie geëist passend en geboden, ook al heeft de officier van justitie hierbij ook het in zaak B ten laste gelegde meegewogen. De rechtbank legt aan verdachte op een jeugddetentie van 77 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, en een werkstraf van 120 uur. De rechtbank zal het contactverbod niet als bijzondere voorwaarde opnemen omdat de nut en noodzaak daarvan niet is gebleken.
Voorlopige hechtenis
Omdat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de aan hem opgelegde gevangenisstraf al in voorarrest heeft uitgezeten, heft de rechtbank het – geschorste -bevel tot voorlopige hechtenis op.

8.Benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 900,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, die zij heeft geleden als gevolg van het ten aanzien van zaak B ten laste gelegde.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het in zaak B ten laste gelegde niet is bewezen en aan verdachte ten aanzien van dat feit dan ook geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten aanzien van zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten aanzien van zaak A ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 77 (zevenenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 60 (zestig) dagen, van deze jeugddetentie niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich meldt wanneer hij daartoe wordt uitgenodigd bij Reclassering Nederland op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- meewerkt aan diagnostiek door een gedragsdeskundige van Inforsa of een vergelijkbare instantie om zicht te krijgen op eventuele psychische problematiek of beperkingen en de mogelijke samenhang met zijn (delict)gedrag. De reclassering kan in overleg met de Waag of een vergelijkbare instantie vaststellen of een behandeling of een justitiële interventie, zoals de training cognitieve vaardigheden, meer passend is.
- gedurende het reclasseringstoezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op zijn verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft betrokkene een aaneengesloten blok van 4 uur per dag buiten vrij te besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod, voor de duur van maximaal 6 maanden. Het huidige verblijfadres is [adres verdachte] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat betrokkene in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
- een opleiding volgt, voor de duur van die opleiding of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
- inzage geeft in zijn financiën en meewerkt aan schuldhulpverlening en/of budgettering, indien de reclassering dit nodig acht.
- meewerkt aan begeleiding vanuit Intensieve Forensische Aanpak (IFA, onderdeel van Levvel) of vergelijkbare instantie zoals Indaad, gericht op zijn praktische zaken, vrijetijdsbesteding, dagbesteding en het toewerken naar een positiever sociaal netwerk.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Nu verdachte het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.
Veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2024.