In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 25 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres, een 60-jarige vrouw met een geschiedenis van gezondheidsklachten, heeft in het verleden een WAO-uitkering ontvangen en heeft zich in 2007 ziek gemeld wegens psychische klachten. Ondanks meerdere beoordelingen in het kader van de WIA, is steeds vastgesteld dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank behandelt het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag van 28 maart 2020. Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft de aanvraag afgewezen op basis van een rapportage van een arts en verzekeringsarts, die concludeerden dat eiseres slechts 15,77% arbeidsongeschikt is.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. Na een hoger beroep is de Centrale Raad van Beroep tot de conclusie gekomen dat verweerder een nieuwe beslissing moest nemen. Uiteindelijk heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot het huidige beroep. De rechtbank constateert dat eiseres haar beroepsgronden niet heeft onderbouwd, ondanks een verzoek van de griffier om dit te doen. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen op de zitting, en de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.