In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2024 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van zijn taakstraf. De veroordeelde had een taakstraf van 80 uren opgelegd gekregen, maar was in bezwaar gegaan tegen de beslissing van het openbaar ministerie om vervangende hechtenis toe te passen. De reclassering had aangegeven dat er een dreiging jegens de veroordeelde bestond, waardoor de taakstraf alleen op een locatie kon worden uitgevoerd die verder weg lag, wat leidde tot een dagelijkse reistijd van meer dan drie uur. De politierechter heeft de lange reistijd in overweging genomen en besloten dat het niet redelijk was om deze reistijd volledig voor rekening van de veroordeelde te laten komen. De politierechter verklaarde het bezwaar gegrond en stelde de veroordeelde in de gelegenheid om de taakstraf alsnog uit te voeren, met een aftrek van 10 uur van de nog te verrichten taakstraf vanwege de lange reistijd. De termijn voor het verrichten van de taakstraf werd met zes maanden verlengd.