ECLI:NL:RBAMS:2024:231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
81.328467.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een voorwaardelijke geldboete voor overtreding van de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het ontgassen van ladingtanks van een motortankschip. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het handelen in strijd met de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 21 april 2022, na het lossen van aardoliedestillaten, de ladingtanks van zijn schip heeft ontgast terwijl de voorafgaande lading benzine betrof en de tanks niet voor meer dan 95% waren gevuld. Dit ontgassen was verboden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, in overweging genomen, evenals de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.F. Bienfait. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, maar dat er geen bewijs was dat er nog restladingdampen van benzine waren ontgast. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.500,-, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte een first offender is en dat er geen transactie is aangeboden, wat heeft geleid tot een lagere straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.328467.22
Datum uitspraak: 18 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 december 2023. Verdachte was bij de behandeling aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. Bienfait, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van verdacht dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
handelen in strijd met de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006 doordat hij (binnenvaart)tankschip [naam] , ledig/of gelost van aardoliedestillaten, in de atmosfeer heeft laten ontgassen, terwijl de hieraan voorafgaande lading benzine betrof en de ladingtanks niet vrij waren van restladingdamp van die benzine;
subsidiair
handelen in strijd met subsectie 7.2.3.7.1.3 van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (hierna: ADN) door de ladingtanks van het motortankschip [naam] in de nabijheid van bruggen en of dichtbevolkte gebieden varend te ontgassen en dat hij hiermee artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft overtreden.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 21 april 2022 werd door het langs de vaarwegen Noordzeekanaal en Amsterdam-Rijnkanaal opgestelde eNosenetwerk, een verandering van de luchtsamenstelling gedetecteerd. Met behulp van het aan dit netwerk gekoppelde zogenaamde ‘Degassing Vessel Detective tool’, werd voor deze verandering van de luchtsamenstelling een daar toen langsvarend binnenvaart tankschip, dat later bleek te zijn motortankschip ‘ [naam] ’ als mogelijke veroorzaker aangemerkt. De waarnemingen zijn gemeld bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (hierna: Omgevingsdienst), die de melding doorgaf aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT). Hierop is door de ILT een inspectie uitgevoerd. Na dit onderzoek concludeerde de ILT dat de op 21 april 2022 door het eNosenetwerk geconstateerde veranderingen van luchtsamenstelling vermoedelijk kwam door een ontgassing van ladingtanks. Die ontgassing bleek in strijd met de in Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006 (hierna: Benzinerichtlijn) te zijn uitgevoerd dan wel in strijd met de in de bijlage van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren (hierna te noemen: ADN) gegeven voorwaarden te zijn uitgevoerd, te weten ontgassing in de nabijheid van dichtbevolkt gebied en bruggen.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
3.2.1.
Varend ontgassen van restanten benzine
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte op 21 april 2022 het motortankschip ‘ [naam] ’ varend heeft ontgast van restladingdampen van benzine. Ontgassen als de voorafgaande lading benzine betrof is verboden, tenzij de desbetreffende ladingtank bij de opvolgende belading voor meer dan 95% gevuld is met een andere stof dan benzine.
Gebleken is dat het tankschip op 21 april 2022 was gelost van Aardoliedestillaten (reis 7), dat de voorgaande reis (reis 6) een lading benzine betrof en dat de vulgraad van de tanks (reis 7) beneden de 95% lag. Hiermee heeft verdachte gehandeld in strijd met artikel 2 van de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks.
3.2.2.
Opzet
In het economisch strafrecht is sprake van kleurloos opzet. Dit houdt in dat de opzet van verdachte is gericht op de gedraging (het ontgassen) en niet gericht hoeft te zijn op de wederrechtelijkheid van die gedraging.
Er is sprake van opzet. Verdachte heeft, als verantwoordelijk schipper, opdracht gegeven om te ontgassen. Hierbij is niet van belang of verdachte opzet had op het ontgassen in strijd met de regels.
3.2.3.
Rechtmatigheid van gebruik van de gegevens van het eNosenetwerk
Gebruik AIS-gegevens [1] in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) [2] ?
AIS-gegevens kunnen worden gebruikt voor de opsporing van strafbare feiten en de AVG-regelgeving is geen belemmering voor het toezicht op en de handhaving van in verboden gebieden varend ontgassen. Het gebruik van de locatiegegevens die via AIS te verkrijgen zijn, maakt geen inbreuk op de privacy. Het gaat immers om vervoersbewegingen van het schip en niet om op de verdachte betrekking hebbende persoonsgegevens. Het AIS-systeem kan niet met een beroep op de privacy worden uitgeschakeld.
Bovendien is bij het verwerken van persoonsgegevens aan de AVG voldaan. De gegevens van het schip worden binnen het eNosenetwerk gepseudonimiseerd. Dit is een beveiligingsmaatregel om het moeilijker te maken gegevens tot personen te herleiden, maar het is ook een verwerking van persoonsgegevens, zodat de AVG van toepassing is. Voor het delen van de gegevens uit het eNosenetwerk door de Omgevingsdienst met de ILT is aan de criteria van de AVG voldaan. Zowel de Omgevingsdienst als de ILT mogen persoonsgegevens verwerken als dit noodzakelijk is voor de vervulling van hun taak voor het algemeen belang, zoals bepaald in artikel 6 lid 1 sub e van de AVG. Deze taken voor het algemeen belang zijn voor varend ontgassen wettelijk vastgelegd. De toezichthoudende bevoegdheid van de ILT is vastgelegd in de artikelen 34, 44 en 46 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De Omgevingsdienst heeft van de provincie Noord-Holland de taak gekregen om via het eNosenetwerk signaaltoezicht uit te voeren en bij serieuze aanwijzingen van varend ontgassen deze signalen door te zetten naar de gemandateerde handhavers, zijnde de ILT en/of de politie.
Beide organisaties zien toe op (varend) ontgassen in de atmosfeer waar dat niet is toegestaan. Er is geen andere, minder ingrijpende manier mogelijk om in de praktijk toezicht te houden.
3.2.4.
Bewijswaarde van de meetgegevens van de eNoses
De detectie door de eNoses vormt nog geen bewijs, maar is de start van nader onderzoek. De meetgegevens van de eNoses kunnen uiteindelijk wel onderdeel uitmaken van andere bewijsmiddelen. Een andere uitleg zou het systeem van de eNoses onbruikbaar maken voor toezicht en handhaving.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
3.3.1.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Verdachte heeft erkend dat hij op 21 april 2022 in toegestaan gebied heeft ontgast, terwijl zijn voorgaande lading benzine betrof en dat dit in strijd met de regels is. Verdachte moet echter worden vrijgesproken, omdat het bewijs onrechtmatig is verkregen en dat moet tot bewijsuitsluiting leiden.
3.3.2.
Het gebruik van de meetgegevens is onrechtmatig
a. Oneigenlijk gebruik van de eNosegegevens.
Het eNosenetwerk is ingesteld ter controle op het provinciale ontgassingsverbod, niet op het landelijk ontgassingsverbod, waardoor de gegevens zijn gebruikt voor doelen waarvoor zij niet zijn bedoeld.
b. Gebruik AIS-gegevens in strijd met de AVG
De ontgassing is gedetecteerd door het eNosenetwerk van Comon Invent, de leverancier van het eNosenetwerk. De meetgegevens van de eNoses worden door Comon Invent gekoppeld aan de door Comon Invent verzamelde AIS-gegevens om te kunnen bepalen welk schip heeft ontgast. Vervolgens kent Comon Invent dit schip een zogenaamd ‘gepseudonimiseerd’ CIID-nummer [3] toe en geeft deze informatie door aan de Omgevingsdienst.
AIS-gegevens zijn persoonsgegevens in de zin van de AVG. De AVG stelt bijzondere eisen aan het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens. Aan deze eisen is door Comon Invent niet voldaan. Zij is niet bevoegd de AIS-gegevens te verzamelen en te verwerken. Van pseudonimiseren van de privacygevoelige AIS-gegevens in de zin van de AVG is geen sprake, omdat het voor de ILT eenvoudig is aan het CIID nummer een schip en schipper te koppelen. Het verzamelen en verwerken van deze AIS-gegevens door Comon Invent is daarom in strijd met de AVG en daarmee in strijd met de RIS-richtlijn en dus onrechtmatig.
Ook de Omgevingsdienst handelt vervolgens in strijd met de AVG, omdat zij de van Comon Invent ontvangen gegevens zonder wettelijke grondslag en in strijd met de doelstelling van controle van de provinciale regelgeving zonder verzoek op eigen initiatief aan de ILT verstrekt.
Verder heeft de ILT na de melding van een mogelijk ontgassend schip, ontvangen van de Omgevingsdienst, in open bronnen op het internet (VesselFinder) gezocht naar de identiteit van het schip. Uit artikel 9 lid 1 van het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerking scheepvaart volgt echter dat de ILT schriftelijk een verzoek had moeten doen bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu om de AIS-gegevens te verkrijgen. De ILT heeft dus in strijd gehandeld met deze wettelijke regeling, die door de overheid juist is ingesteld vanwege het verplichte karakter van het gebruik van de AIS en de daarmee gegenereerde privacygevoelige gegevens.
Door als overheid bewust gebruik te maken van gegevens van Comon Invent die in strijd met de AVG zijn verkregen en verwerkt en door zelf in strijd te handelen met de AVG en het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerking scheepvaart, is sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Het gaat om een ernstige schending van de privacy door de overheid. Niet kan worden volstaan met de enkele constatering daarvan.
Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De meetgegevens van de eNoses zijn verkregen door onrechtmatig gebruik van de AIS-gegevens van ‘ [naam] ’. Daarom mogen deze gegevens en het daarop gebaseerde proces-verbaal niet voor het bewijs worden gebruikt. Zonder bewijs over de locaties waar ontgast zou zijn blijft er geen bewijs over en moet verdachte worden vrijgesproken.
3.3.3.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De verdediging heeft vrijspraak van dit feit bepleit. Verdachte heeft op een eerder traject, in toegestaan gebied, tussen 13.30 uur en 16.00 uur zijn ladingtanks ontgast. Hij is uit dit gebied weggevaren toen hij al ontgast was. Uit het gasmeetformulier blijkt dat de LEL-percentages 10% en lager betroffen. Op het moment dat hij bij de Weesperbrug aankwam, was het schip dus al ontgast.
Daar komt bij dat de meetgegevens van de eNoses slechts een indicatie zijn van een verandering in de luchtsamenstelling en de bewijswaarde is daarom beperkt. In het Convenant eNosenetwerk Noordzeekanaalgebied en Amsterdam-Rijnkanaal 2021-2026 staat ondubbelzinnig dat de verkregen informatie indicatief is en niet voldoende om als juridische bewijslast te dienen. Daarbij komt dat het oncontroleerbaar is of de metingen juist zijn. De eNoses zijn niet gekeurd en niet bekend is of zij voldoen aan wettelijke (of bij het ontbreken daarvan) in redelijkheid geldende kwaliteitsnormen (van het RIVM). De conclusie is dat de bewijswaarde van de eNosemetingen gering is en in dit geval onvoldoende.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Schending privacy door gebruik AIS-gegevens?
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of door onrechtmatig gebruik van AIS-gegevens sprake is van een schending van de privacyregelgeving zoals de verdediging heeft bepleit.
De eerste vraag is dan of de AIS-gegevens in deze zaak persoonsgegevens zijn. De AVG definieert persoonsgegevens als volgt:
alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
Met andere woorden: gegevens die herleidbaar zijn naar een natuurlijk persoon.
Door het AIS worden gegevens verzonden die betrekking hebben op het schip (waaronder het unieke MMSI-nummer, de naam van het schip en het ENI-nummer) alsmede de locatiegegevens van het schip. In het rapport Privacy en AIS in de binnenvaart [4] staat dat ‘veel van de binnenschepen in eigendom zijn van familiebedrijven’ en dat het schip voor veel binnenschippers tevens hun woning is. En ‘Vanwege het feit dat een binnenvaartschip zo nauw […] is verbonden met de schipper zelf, zijn bepaalde gegevens die via AIS worden verzonden in de binnenvaart persoonsgegevens’.
Door het College Bescherming Persoonsgegevens (tegenwoordig de Autoriteit Persoonsgegevens) is eerder al aangegeven dat locatiegegevens onder omstandigheden herleidbaar zijn tot individuele personen en dat dit met name geldt voor schippers met een eenmansbedrijf die werkzaam zijn in de binnenvaart. De locatiegegevens zijn ten aanzien van schippers met een eenmanszaak persoonsgegevens waarop de Wet bescherming persoonsgegevens (tegenwoordig de AVG) van toepassing is [5] . Niet gebleken is dat dit ook geldt voor overige binnenvaartschepen.
[bedrijfsnaam 1] B.V., exploitant van ‘ [naam] ’, is geen eenmansbedrijf, zodat de AIS-gegevens in onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank geen persoonsgegevens zijn in de zin van de AVG.
Nu de AIS-gegevens in deze zaak geen persoonsgegevens betreffen, is geen sprake van een schending van de privacy van verdachte bij het verzamelen en de verwerking daarvan door Comon Invent, de Omgevingsdienst en de ILT.
3.4.2.
Gebruik maken van de gegevens door de ILT
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ILT niet over de eNosegegevens had mogen beschikken en dat het gebruik daarvan dus onrechtmatig is, omdat het eNosenetwerk niet was bedoeld ter controle op het landelijk ontgassingsverbod. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit het Convenant eNosenetwerk Noordzeekanaalgebied en Amsterdam-Rijnkanaal 2021-2026 blijkt onder meer dat
  • de provincie Noord-Holland en de Port of Amsterdam (PoA) beheerder zijn van het eNose netwerk;
  • het eNose netwerk kan worden gebruikt als signalerings- en analysetool voor toezicht op varend ontgassen;
  • de Omgevingsdienst monitoringswerkzaamheden verricht in opdracht van de provincie Noord-Holland en de PoA.
In de werkafspraken, behorend bij het Convenant, is te lezen dat de Omgevingsdienst toezichthoudende taken uitvoert op varend ontgassen en uit dien hoofde inzage heeft in de gegevens van het eNosenetwerk. De Omgevingsdienst signaleert varend ontgassen en geeft dit door aan de toezichthoudende partij. Voorts staat in de werkafspraken dat het toezicht op ontgassende schepen niet behoort tot de taken van Divisie Havenmeester, maar is belegd bij de toezichthoudende instantie ILT.
Op grond van de artikelen 34 lid 1 en 44 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft de ILT zowel een toezichthoudende als een opsporende taak.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ILT op grond van zijn wettelijke taak als op grond van het Convenant gebruik mocht maken van de gegevens die hem zijn toegezonden door de Omgevingsdienst. Ook dit verweer wordt verworpen.
3.4.3.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het tenlastegelegde kan worden bewezen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 21 april 2022 de ladingtanks van zijn schip, het binnenvaarttankschip [naam] , heeft ontgast op het Noordzeekanaal, een locatie waar ontgassen was toegestaan. Dit betrof het ontgassen nadat het schip was gelost van aardoliedestillaat. Ook heeft hij verklaard dat zijn voorgaande lading benzine betrof. [6] In zijn verhoor bij de ILT heeft verdachte nog verklaard dat hij de opdracht tot ontgassen kreeg van een medewerker van [bedrijfsnaam 2] , de bevrachter. Hij wist dat als je leeg bent van UN 1203, benzine je niet mag ontgassen. Maar hem was ook gezegd dat, als er een vervolglading van een ander product over geladen is er wel ontgast mag worden. Niet gezegd is dat alle ladingtanks bij een vervolglading dan voor meer dan 95% geladen moesten zijn. [7]
Uit de door verdachte aan de ILT overgelegde documenten blijkt het volgende:
- Op 14 april 2022 is motortankschip ‘ [naam] ’ geladen met UN1203, Benzine, klasse 3; [8]
- Op 15 april 2022 is ‘ [naam] ’ gelost van deze lading [9]
- Op 17 april 2022 is ‘ [naam] ’ geladen met UN1268, Aardoliedestillaten, n.e.g. (benzinecomponent, alkylaat), kPa,3+(N2+F+CMR), II; [10]
- Op 21 april 2022 is ‘ [naam] ’ gelost van de lading Alkylate; [11]
- De voorgaande lading betrof Benzine UN 1203; [12] en
- Op 21 april 2022 wordt MTS [naam] tussen 13.30 uur en 16.00 uur ontgast op het Noordzeekanaal; [13]
Verbalisanten hebben vervolgens aan de hand van scheepsmeting na laden van reis 7 in combinatie met de tanktabellen van de ‘ [naam] ’ geconstateerd dat de ladingtanks 1 tot en met 5 en 7 tot en met 10 voor minder dan 95% gevuld waren. [14]
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 2 van de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006.
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte restladingdampen van benzine heeft ontgast. Het ontgassen betrof dampen van de geloste lading aardoliedestillaat, dat was verboden omdat de voorgaande lading benzine was. Het dossier bevat echter geen bewijs dat nog restladingdampen van benzine zijn ontgast.
3.4.5
Opzet
In het economisch strafrecht is er sprake van het zogenoemde kleurloos opzet. Dit houdt in dat de opzet van de verdachte niet gericht hoeft te zijn op het wederrechtelijke van zijn handelen, maar slechts op de handeling (i.c. het ontgassen) zelf.
In dat licht bezien is de rechtbank van oordeel dat sprake is van opzet.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3.4 en de voetnoten vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op
of omstreeks21 april 2022 te Amsterdam
en/of Weesp, althans in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland,
al dan nietopzettelijk,
handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen
en/of met vervoermiddelen,op het Noordzeekanaal
en/of IJ en/of Amsterdam-Rijnkanaal, zijnde een binnenwater
enals bedoeld in artikel 1 lid 1 van genoemde wet, die is aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel a van genoemde wet, door met een
vervoermiddel als bedoeld in artikel 1 onder 1 van genoemde wet en/of sectie 1.2.1 van het ADN (Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren), te weten een(binnenvaart)tankschip, genaamd [naam] ,
ledig en/ofgelost van Aardoliedestillaten, N.E.G., UN 1268, klasse 3, verpakkingsgroep II, terwijl de hieraan voorafgaande lading Benzine, UN 1203, klasse 3, verpakkingsgroep II,
en van die benzine afkomstige restladingdampbetrof,
in elk geval gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1 Wet vervoer gevaarlijke stoffen, te (laten) vervoeren en/ofin de atmosfeer te ontgassen,
terwijl de desbetreffende ladingtanks die aan boord van dat schip zijn toegelaten, niet vrij waren van restladingdamp van Benzine, UN 1203, klasse 3, verpakkingsgroep II, in elk geval gevaarlijke goederen en/of gassen (mede gelet op sub sectie 1.1.2.5 van het ADN)
zonder een of meer krachtens artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, in verband met de in de artikelen en 2 en 4 van de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006, gestelde regels in acht te nemen, mede gelet op het bepaalde in de subsectie 7.2.3.7.0 van het ADN, immers:
heeft hij, verdachte
, één of meerladingtanks als bedoeld in de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006, van dat (binnenvaart)tankschip in de atmosfeer ontgast,
van (onder meer) restladingdampen van benzine, als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de richtlijn nr. 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (PbEG L 365),
terwijl ten aanzien van het ontgassen niet werd voldaan aan de bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen gegeven voorschriften, doordat hij, verdachte, ladingtank(s) heeft ontgast
waardoor de restladingdampen van Benzine, UN 1203, klasse 3, verpakkingsgroep II niet in de ladingtank(s) opgeslagen bleven waarbij niet kon worden aangetoond dat:
- de drie aan het ontgassen voorafgaande ladingen, doch volgend op de lading Benzine, UN 1203, klasse 3, verpakkingsgroep II van de desbetreffende ladingtank(s) van dat (binnenvaart)tankschip niet bestonden uit benzine, en/of
- de desbetreffende ladingtank(s) bij de voorafgaande aan het ontgassen, na lossen van de lading Benzine, UN 1203, klasse 3, verpakkingsgroep II voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof dan benzine,
en/of
- de restladingdamp(en) van de voorgaande lading(en) verwerkt was/waren in een ontgassingsdampverwerkingsinstallatie en dat hierbij de dampconcentratie, gemeten op een representatief punt in de leiding die loopt van de ladingtank naar de ontgassingsdampverwerkingsinstallatie, bij standaardomstandigheden gedurende 30 minuten minder dan 3,5 g/m3 heeft bedragen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 3.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 45 dagen. De richtlijn voor Strafvordering Binnenvaart vermeldt voor ontgassen in strijd met voorschriften een geldboete van € 1.600, maar de officier van justitie weegt strafverzwarend mee dat benzinedampen zijn ontgast waarvoor een totaalverbod geldt.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat volgens de richtlijn Strafvordering Binnenvaart van het Openbaar Ministerie aan een first offender een transactie zou moeten worden aangeboden. Dit is bij verdachte niet gebeurd. Nu dit niet is gebeurd, dient aan verdachte een voorwaardelijke geldboete te worden opgelegd. Verdachte was zich er niet van bewust dat hij heeft ontgast in strijd met de Benzineregeling. De aanname van de officier van justitie dat benzinedampen zijn ontgast is onjuist en dat kan dus niet strafverzwarend werken.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het ontgassen van de ladingtanks van het motortankschip ‘ [naam] ’. Dit betrof dampen van de geloste lading aardoliedestillaat. Dit ontgassen was verboden omdat de voorafgaande lading benzine betrof en de ladingtanks van de lading aardoliedestillaat niet voor meer dan 95% waren gevuld. Hiermee is gehandeld in strijd met de Regeling benzinevervoer en met de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij van de bevrachter, die tevens heeft gezorgd voor het aan boord aanwezige handboek veiligheid, instructie heeft gekregen om na het lossen de ladingtanks te ontgassen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 september 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging ook gekeken naar de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Hierin staat een richtsnoer van aan first offenders aan te bieden transacties. Gebleken is dat aan verdachte, die een first offender is, geen transactie is aangeboden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete van € 1.500 op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de volgende artikelen:
artikel 14a, 14b, 14c, 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht,
artikel 1a (oud), 2 en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten,
artikel 4 Wet vervoer gevaarlijke stoffen en
artikel 2 Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder het kopje Bewezenverklaring (rubriek 4) is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 4 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, opzettelijk begaan.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 1.500,-(vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 25 dagen.
Bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.N.R. Narian en AM.M. van Leuven, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 januari 2024.
Bijlage
Tenlastelegging [verdachte] .
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
op of omstreeks 21 april 2022 te Amsterdam en/of Weesp, althans in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen, op het Noordzeekanaal en/of IJ en/of Amsterdam-Rijnkanaal, zijnde binnenwateren als bedoeld in artikel 1 lid 1 van genoemde wet, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel a van genoemde wet, door met een vervoermiddel als bedoeld in artikel 1 onder 1 van genoemde wet en/of sectie 1.2.1 van het ADN (Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren), te weten een (binnenvaart)tankschip, genaamd [naam] , ledig en/of gelost van Aardoliedestillaten, N.E.G., UN 1268, klasse 3, verpakkingsgroep II, terwijl de hieraan voorafgaande lading Benzine, UN 1203, klasse 3, verpakkingsgroep II, en van die benzine afkomstige restladingdamp betrof, in elk geval gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 1 Wet vervoer gevaarlijke stoffen, te (laten) vervoeren en/of in de atmosfeer te ontgassen, terwijl de desbetreffende ladingtanks die aan boord van dat schip zijn toegelaten, niet vrij waren van restladingdamp van Benzine, UN 1203, klasse 3, verpakkingsgroep II, in elk geval gevaarlijke goederen en/of gassen (mede gelet op sub sectie 1.1.2.5 van het ADN),
zonder een of meer krachtens artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, in verband met de in de artikelen en 2 en 4 van de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006, gestelde regels in acht te nemen, mede gelet op het bepaalde in de subsectie 7.2.3.7.0 van het ADN, immers:
heeft hij, verdachte, één of meer ladingtanks als bedoeld in de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006, van dat (binnenvaart)tankschip in de atmosfeer ontgast, van (onder meer) restladingdampen van benzine, als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de richtlijn nr. 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (PbEG L 365),
terwijl ten aanzien van het ontgassen niet werd voldaan aan de bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen gegeven voorschriften, doordat hij, verdachte, ladingtank(s) heeft ontgast waardoor de restladingdampen van Benzine, UN 1203, klasse 3, verpakkingsgroep II niet in de ladingtank(s) opgeslagen bleven waarbij niet kon worden aangetoond dat:
- de drie aan het ontgassen voorafgaande ladingen, doch volgend op de lading Benzine, UN 1203, klasse 3, verpakkingsgroep II van de desbetreffende ladingtank(s) van dat (binnenvaart)tankschip niet bestonden uit benzine, en/of
- de desbetreffende ladingtank(s) bij de voorafgaande aan het ontgassen, na lossen van de lading Benzine, UN 1203, klasse 3, verpakkingsgroep II voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof dan benzine, en/of
- de restladingdamp(en) van de voorgaande lading(en) verwerkt was/waren in een ontgassingsdampverwerkingsinstallatie en dat hierbij de dampconcentratie, gemeten op een representatief punt in de leiding die loopt van de ladingtank naar de ontgassingsdampverwerkingsinstallatie, bij standaardomstandigheden gedurende 30 minuten minder dan 3,5 g/m3 heeft bedragen;
(strafbaarstelling: artikelen 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten jo. artikel 4 Wet vervoer gevaarlijke stoffen, jo. artikel 2, eerste lid, Besluit vervoer gevaarlijke stoffen jo. artikel 4 Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006)
De hierboven voorkomende termen worden – voor zover van toepassing – gebruikt in de zin van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen, de Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN), richtlijn nr. 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (PbEG L 365) en de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006 en het Wetboek van Strafrecht.
(artikel 4 Wet vervoer gevaarlijke stoffen)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 april 2022 te Amsterdam en/of Weesp, althans in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht op het Amsterdam-Rijnkanaal, zijnde binnenwateren als bedoeld in artikel 1 lid 1 van genoemde wet, ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen, die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet, anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, door met een vervoermiddel als bedoeld in artikel 1 onder l van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en/of sectie 1.2.1 van het ADN (Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren), te weten een ledig en/of gelost (motortank)schip, genaamd [naam] , Aardoliedestillaten, N.E.G., UN 1268, klasse 3, verpakkingsgroep II, of resten daarvan, in elk geval gevaarlijke stoffen, te vervoeren, terwijl de laadruimten en/of de ladingtanks en/of houders en/of tanks die aan boord van dat schip zijn toegelaten niet vrij waren van die Aardoliedestillaten, N.E.G., UN 1268, klasse 3, verpakkingsgroep II, in elk geval gevaarlijke goederen en/of gassen zonder een of meer krachtens het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen in bijlage 1 (ADN) van de Regeling over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen gestelde regels in acht te nemen,
immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar in strijd met subsectie 1.4.1.1 van het ADN als vervoerder als bedoeld in artikel 1.2.1 van het ADN, in elk geval als betrokkene bij het vervoer van die Aardoliedestillaten, N.E.G., UN 1268, klasse 3, verpakkingsgroep II, of resten daarvan, in elk geval gevaarlijke goederen, niet overeenkomstig de aard en/of de omvang van de te voorziene gevaren maatregelen getroffen, om schadegevallen te verhinderen en/of, indien er schade optrad, de omvang niet zo beperkt mogelijk gehouden en/of de voor hen gelden bepalingen van het ADN in acht genomen, door
in strijd met subsectie 1.4.2.2.1 onder i, in het kader van subsectie 1.4.1 van het ADN, als vervoerder als bedoeld in subsectie 1.2.1 van het ADN, in voorkomend geval in het bijzonder, zich niet ervan heeft vergewist dat de tijdens het laden en/of vervoeren en/of lossen en/of overige behandeling van die Aardoliedestillaten, N.E.G., UN 1268, klasse 3, verpakkingsgroep II, of resten daarvan, in elk geval gevaarlijke goederen, in laadruimen of ladingtanks van dat motortankschip, de bijzondere voorschriften in acht werden genomen, immers
werd in strijd met subsectie 7.2.3.7.1.3 van het ADN varend onder bruggen (Weesperbrug) één of meer geloste en/of lege ladingtanks van dat motortankschip, waarin zich die gevaarlijke stoffen, zijnde gevaarlijke stoffen van de Klasse 3 genoemd in 3.2, Tabel C, Kolom 3b ADN, in elk geval andere dan de onder 7.2.3.7.1.1 genoemde gevaarlijke goederen hebben bevat, ontgast;
(strafbaarstelling: artikelen 1a onder 1e, 2 en 6 Wet op de economische delicten jo. artikel 5 Wet vervoer gevaarlijke stoffen, jo. subsecties 1.4.1, 1.4.2.2.1, 7.2.3.7.1.3.ADN)
De hierboven voorkomende termen worden – voor zover van toepassing – gebruikt in de zin van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, de Regeling over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen, de Europese overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN) en het Wetboek van Strafrecht.
(artikel 5 Wet vervoer gevaarlijke stoffen)

Voetnoten

1.AIS = Automatisch Identificatie Systeem
2.AVG: algemene verordening gegevensbescherming (Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG)
3.CIID staat voor Comon Invent IDentification.
4.Pag. 17 Rapport Privacy en AIS in de binnenvaart, 9 mei 2017, opgesteld door Considerati Legal partners in a digital world, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu
5.Brief van het College Bescherming Persoonsgegevens aan de minister van Infrastructuur en Milieu, d.d. 24 januari 2012, als voetnoot 43 vermeld in het rapport van Considerati, zoals vermeld in voetnoot 4.
6.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter zitting van 21 december 2023;
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 juli 2022, doorgenummerde pag. 83 e.v.;
8.Een geschrift, zijnde een cognossement-bill of lading, als bijlage 18 gevoegd bij proces-verbaal nummer 584419-2-ILT-2022-572, doorgenummerde pagina 77;
9.Een geschrift, zijnde een losverklaring tankvaart, als bijlage 20 gevoegd bij proces-verbaal nummer 584419-2-ILT-2022-572, doorgenummerde pagina 79;
10.Een geschrift, zijnde een transportdocument, als bijlage 11 gevoegd bij proces-verbaal nummer 584419-2-ILT-2022-572, doorgenummerde pagina 53;
11.Een geschrift, zijnde een losverklaring Tankvaart, als bijlage 15 gevoegd bij proces-verbaal nummer 584419-2-ILT-2022-572, doorgenummerde pagina 72;
12.Een geschrift, zijnde een controlelijst ADN, als bijlage 12 gevoegd bij proces-verbaal nummer 584419-2-ILT-2022-572, doorgenummerde pagina 56 e.v.;
13.Een geschrift, zijnde een gasmeetformulier, als bijlage 17 gevoegd bij proces-verbaal nummer 584419-2-ILT-2022-572, doorgenummerde pagina 75-76;
14.Proces-verbaal nummer 584419-2-ILT-2022-572, pagina 17/18 in combinatie met bijlage 13 pagina 70 en bijlage 21, pagina 80;