ECLI:NL:RBAMS:2024:2306

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
C/13/748453 / KG ZA 24-252
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van huurwoning in kort geding met betwisting van huwelijk en onderhuur

In deze zaak vordert de man dat de vrouw zijn huurwoning verlaat en zich uitschrijft van het adres. De vrouw voert aan dat zij gehuwd zijn, maar dit is niet aannemelijk gemaakt. De man, die sinds 1988 de woning huurt, stelt dat hij zich bedreigd voelt door de vrouw, die in 2021 bij hem is ingetrokken. De vrouw heeft een melding gedaan bij het Buurtteam over de situatie en de man heeft de gemeente geïnformeerd over een onjuiste inschrijving van de vrouw. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat zij recht heeft op de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vorderingen in een bodemprocedure zouden worden toegewezen. De vrouw heeft niet kunnen aantonen dat zij gehuwd is met de man en haar beroep op onderhuur is niet aannemelijk. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man toe, met dwangsommen voor het verlaten van de woning en uitschrijving bij de gemeente. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/748453 / KG ZA 24-252 MDvH/MAH
Vonnis in kort geding van 26 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 28 maart 20234,
advocaat mr. M. Amrani te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.L.D. Thomas te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

Bij de zitting van 9 april 2024 waren partijen aanwezig met hun advocaten. Partijen werden ieder bijgestaan door een tolk. De man heeft de dagvaarding toegelicht en de vrouw heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en de man ook een pleitnota. Naar aanleiding van vragen van de voorzieningenrechter hebben beide partijen na de zitting nog nadere stukken, met toelichting, ingediend. Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De man (geboren [geboortedatum 1] 1950) huurt sinds mei 1988 een sociale huurwoning aan [adres] (de woning). Hij ontvangt een AOW-uitkering van momenteel € 654,64 per maand. De man is in Egypte geboren en heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De vrouw (geboren [geboortedatum 2] 1982) is in 2021 vanuit Spanje naar Nederland gekomen en met instemming van de man bij hem ingetrokken. Zij staat ingeschreven op het adres van de woning. De vrouw is in Marokko geboren en heeft de Spaanse nationaliteit.
2.3.
Op 23 februari 2023 heeft de vrouw bij het Buurtteam gemeld dat zij op zoek is naar een eigen woning elders in Nederland, omdat de man haar “het leven zuur” maakt.
2.4.
Op 28 november 2023 heeft de man aan de gemeente melding gedaan van een onjuiste inschrijving, te weten dat de vrouw niet meer woont op zijn adres. De gemeente heeft bericht de zaak te gaan onderzoeken.
2.5.
De advocaat van de man heeft de vrouw bij brief van 7 februari 2024 gesommeerd haar spullen uit de woning te halen en zich te laten uitschrijven van het adres van de woning. Daarop heeft de advocaat van de vrouw op 1 maart 2024 geantwoord dat partijen gehuwd zijn, dat de vrouw minstens evenveel recht heeft op de woning als de man en dat zij niet zal vertrekken.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de vrouw, op straffe van dwangsommen, de woning verlaat en zich uitschrijft van het adres. Daarbij vordert hij dat de vrouw wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, subsidiair tot bepaling van een extra lange termijn voor het verlaten van de woning, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een kort geding is een vordering tot het verlaten van een woning toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering eveneens toewijst en indien van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Dat laatste is door de man voldoende aannemelijk gemaakt. De man (73 jaar) stelt dat hij zich bedreigd en onveilig voelt in zijn eigen woning zolang de vrouw (41 jaar) daar verblijft, althans daar telkens onaangekondigd verschijnt. Ook stelt hij grote financiële problemen te hebben doordat hij wordt gekort op zijn AOW-uitkering zolang zij er staat ingeschreven. Hij heeft dat onderbouwd met stukken. Het door de gemeente aangekondigde onderzoek heeft kennelijk nog niet tot uitschrijving van de vrouw geleid. De vrouw heeft aangeboden maandelijks € 300,00 woonvergoeding te (blijven) betalen, maar dat is volgens de man niet toereikend en dat is door de vrouw niet betwist..
4.3.
Nu het spoedeisend belang is gegeven, komt de inhoudelijke beoordeling aan de orde.
4.4.
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat partijen zijn gehuwd in Egypte. De man betwist dat. Uit de (nadere) stukken en toelichting van partijen blijkt dat zij niet zijn gehuwd, maar dat wel van plan waren. Overigens lopen de verklaringen van partijen over wie wilde trouwen en waarom ook uiteen. De vrouw heeft een (niet beëdigde vertaling van een) door haar op 27 april 2022 in Marokko getekende volmacht aan een advocaat om namens haar op te treden met betrekking tot het huwelijk met de man overgelegd, maar geen huwelijksakte. Opmerkelijk genoeg heeft zij wel bewijs overgelegd van haar huwelijk met een andere man, namelijk (een niet beëdigde vertaling van) een akte van inschrijving waaruit blijkt dat zij op 24 oktober 2009 in Spanje is getrouwd met [naam] . Zij stelt dat zij van hem gescheiden is, maar heeft dat niet met stukken onderbouwd. Al met al heeft de vrouw niet aannemelijk gemaakt dat partijen echtgenoten zijn en dus ook niet dat zij op grond van artikel 7:266 Burgerlijk Wetboek van rechtswege medehuurder van de woning is geworden.
4.5.
Naar de voorzieningenrechter begrijpt, beroept de vrouw zich subsidiair op onderhuur. Volgens de man is daar geen sprake van. Partijen zijn het er over eens dat er wel een ‘relatie’ tussen hen heeft bestaan. Ook de vrouw ontkent dat niet, want zij stelt dat partijen getrouwd waren. Bij een ‘relatie’ past niet het idee van onderhuur (en bij het primaire standpunt van de vrouw – huwelijk – al helemaal niet). De vrouw heeft aan de man maandelijks een bedrag betaald (aanvankelijk € 600,00 maar vanaf december 2023 € 300,00, zo lijkt te volgen uit de door de vrouw overgelegde stukken). Dat kan echter ook – zoals de man stelt – een bijdrage in de kosten van levensonderhoud zijn (gelijk aan het bedrag dat hij door de samenwoning wordt gekort op zijn uitkering). Kortom: het is niet aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat partijen onderhuur zijn overeengekomen. Een dergelijke overeenkomst zou de vrouw overigens waarschijnlijk weinig baten. Als de woningcorporatie de onderhuur ontdekt en deze niet heeft toegestaan, is de kans groot dat de huurovereenkomst met de man zal worden beëindigd en dat de vrouw de woning na zes maanden zal moeten verlaten (artikel 7:269 BW).
4.6.
Voldoende aannemelijk is dus dat de vorderingen van de man in een bodemprocedure zouden worden toegewezen.
4.7.
Tenslotte valt ook een belangenafweging uit in het voordeel van de man. Hij is de (officiële) huurder van de woning en woont daar al 36 jaar. Dat hij er niet het grootste deel van het jaar verblijft, is niet vast komen te staan. Partijen hebben daarover tegenstrijdige schriftelijke verklaringen van buren (de man twee en de vrouw één) overgelegd. Ook is gesteld noch gebleken dat de woningcorporatie een onderzoek naar woonfraude is gestart.
4.8.
De vrouw stelt dat haar belang erin ligt dat zij moeilijk een andere woning in Amsterdam kan krijgen. De binding van de vrouw met Amsterdam/Nederland is echter niet uit de verf gekomen. Volgens de vrouw wonen haar kinderen van 22 en 13 jaar bij haar ex-man in Spanje. De vrouw heeft de Spaanse nationaliteit. Zij heeft in Amsterdam/Nederland geen vast werk. Overigens is het niet waarschijnlijk dat zij op straat komt te staan nu uit de verklaringen van beide partijen blijkt dat zij regelmatig dagen achtereen niet in de woning verblijft en dan kennelijk elders onderdak in Nederland heeft. Ook is niet duidelijk geworden waarom zij niet terug zou kunnen gaan naar Spanje.
4.9.
In ieder geval is verdere samenleving in de woning, gelet op de evident verstoorde verhoudingen tussen partijen, niet in het belang van beiden. Op grond van bovenstaande overwegingen moeten de belangen van de man prevaleren boven die van de vrouw.
4.10.
De conclusie is dat de vorderingen zullen worden toegewezen, waarbij de dwangsommen worden gemaximeerd zoals hieronder vermeld in d ebslissing. Daarbij komt een termijn van twee weken om vrijwillig aan de veroordelingen te voldoen redelijk voor.
4.11.
Gelet op de (voormalige) relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de vrouw om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te verlaten en er niet meer terug te keren, met medeneming van al haar goederen, op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.2.
veroordeelt de vrouw om zich binnen twee weken na betekening van dit vonnis bij de gemeente te laten uitschrijven van het adres [adres] , op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MAH