ECLI:NL:RBAMS:2024:229

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
81.031437.23 en 81.031422.23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van ontgassing van gevaarlijke stoffen in verboden gebieden

Op 18 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van het in strijd handelen met de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006. De zaak betreft twee incidenten waarbij het (binnenvaart)tankschip '[tankschip]' op 7 april 2022 en 21 april 2023 zou hebben ontgast in de nabijheid van bruggen en dichtbevolkte gebieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de locatiegegevens van het Automatisch Identificatie Systeem (AIS) in deze zaak geen persoonsgegevens zijn in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), waardoor er geen schending van privacy plaatsvond bij het verzamelen en verwerken van deze gegevens door de betrokken instanties. De rechtbank oordeelde dat de geconstateerde veranderingen in de luchtsamenstelling door het eNosenetwerk niet voldoende bewijs opleveren voor de beschuldigingen, omdat er geen andere ondersteunende bewijsmiddelen waren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als de vervoerder en dat de gedragingen van de schippers niet aan de rechtspersoon [verdachte] kunnen worden toegerekend. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 81.031437.23 (zaak A) en 81.031422.23 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 18 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,(hierna: [verdachte] )
gevestigd op het adres [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 december 2023. De vertegenwoordiger van verdachte, [vertegenwoordiger van verdachte] , was bij de behandeling aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.S. de Weijer, en van wat de vertegenwoordiger van [verdachte] en de raadsman van [verdachte] , mr. J. Barensen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

[verdachte] wordt er – kort gezegd – van verdacht dat zij
Zaak A:
zich op 7 april 2022 heeft schuldig gemaakt aan het in strijd met subsectie 7.2.3.7.1.3 van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (hierna: ADN) varend ontgassen van de ladingtanks van het (binnenvaart)tankschip [tankschip] in de nabijheid van bruggen en of dichtbevolkte gebieden, te weten op het IJ en/of het Amsterdam-Rijnkanaal en dat zij hiermee artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft overtreden;
Zaak B
zich op 21 april 2023 heeft schuldig gemaakt aan handelen in strijd met de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006 doordat zij (binnenvaart)tankschip [tankschip] , ledig/of gelost van aardoliedestillaten, in de atmosfeer heeft laten ontgassen, terwijl de hieraan voorafgaande lading benzine betrof en de ladingtanks niet vrij waren van restladingdamp van die benzine, dan wel dat de ladingtanks niet voor 95% waren gevuld met aardoliedestillaat;
subsidiair
handelen in strijd met subsectie 7.2.3.7.1.3 van het ADN door de ladingtanks van het (binnenvaart)tankschip [tankschip] varend te ontgassen in de nabijheid van bruggen en of dichtbevolkte gebieden.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1.
Inleiding
3.1.1.
Zaak A:
Op 7 april 2022 werd door het langs de vaarwegen het IJ en het Amsterdam-Rijnkanaal opgestelde eNosenetwerk een verandering van de luchtsamenstelling waargenomen. Met behulp van het aan dit netwerk gekoppelde zogenoemde ‘Degassing Vessel Detective tool’, werd voor deze verandering van de luchtsamenstelling het daar toen langsvarende schip, dat later bleek te zijn (binnenvaart)tankschip ‘ [tankschip] ’ (hierna: ‘ [tankschip] ’), als mogelijke veroorzaker aangemerkt. De waarnemingen zijn gemeld bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (hierna: Omgevingsdienst), die de melding doorgaf aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT). Hierop is door de ILT nader onderzoek uitgevoerd en de ILT concludeerde dat de op 7 april 2022 door eNoses geconstateerde veranderingen van luchtsamenstelling vermoedelijk kwam door een ontgassing van ladingtanks. Die ontgassing bleek in strijd met de in de bijlage van het ADN gegeven voorwaarden te zijn uitgevoerd, te weten in de nabijheid van dichtbevolkt gebied en bruggen.
3.1.2.
Zaak B:
Op 21 april 2022 werd door het langs de vaarwegen Noordzeekanaal en Amsterdam-Rijnkanaal opgestelde eNosenetwerk, een verandering van de luchtsamenstelling gedetecteerd. Met behulp van het aan dit netwerk gekoppelde zogenaamde ‘Degassing Vessel Detective tool’, werd voor deze verandering van de luchtsamenstelling een daar toen langsvarend binnenvaart tankschip, dat later ‘ [tankschip] ’ bleek te zijn, als mogelijke veroorzaker aangemerkt. De waarnemingen zijn gemeld bij de Omgevingsdienst, die de melding doorgaf aan de ILT. Hierop is door de ILT een inspectie uitgevoerd. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de op 21 april 2022 door het eNose netwerk geconstateerde veranderingen van luchtsamenstelling vermoedelijk een ontgassing van ladingtanks betrof die vermoedelijk in strijd met de in Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006 (hierna: Benzinerichtlijn) dan wel in strijd met de in de bijlage van het ADN gegeven voorwaarden bleek te zijn uitgevoerd, te weten ontgassing in de nabijheid van dichtbevolkt gebied en bruggen.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
3.2.1.
Feiten bewezen
Zaak A
De officier van justitie vindt bewezen dat ‘ [tankschip] ’ op 7 april 2022 heeft ontgast in gebieden waar dit verboden was. Hierbij ging het om restanten van een lading Kerosine (UN1863, brandstof voor straalvliegtuigen). Hij vindt dit feit bewezen op grond van het proces-verbaal van bevindingen, de eNoserapportage van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (hierna: de Omgevingsdienst), het vaartijdenboek, de documenten met betrekking tot de lading en de verklaring van de schipper [schipper 2] .
Zaak B
De officier van justitie vindt ook bewezen dat ‘ [tankschip] ’ op 21 april 2022 varend heeft ontgast van restladingdampen van benzine. Ontgassen als de voorafgaande lading benzine betrof is verboden, tenzij de desbetreffende ladingtank bij de opvolgende belading voor meer dan 95% gevuld is met een andere stof dan benzine. Gebleken is dat het tankschip op 21 april 2022 was gelost van Aardoliedestillaten (reis 7), dat de voorgaande reis (reis 6) een lading benzine betrof en dat de vulgraad van de tanks (reis 7) beneden de 95% lag. Hiermee is gehandeld in strijd met artikel 2 van de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks.
3.2.2.
Vervoerder
Het begrip vervoerder moet breed worden uitgelegd. Het ADN definieert vervoerder als ‘de onderneming die het vervoer met of zonder vervoersovereenkomst uitvoert’. Uit de artikelen 2 en 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen valt op te maken dat deze bepalingen zich richten tot ‘eenieder die feitelijk bij het vervoer van gevaarlijke stoffen betrokken is’. Dat er op deze manier meerdere (rechts)personen als vervoerder zijn aan te merken van hetzelfde transport, betekent niet dat een van hen daardoor wordt uitgesloten van de verantwoordelijkheden die daarmee samenhangen. Ieder blijft voor zich verantwoordelijk.
De vervoerder voert het vervoer uit, samen met de schipper en de eventueel andere deelnemende ondernemingen. In deze zaken betekent dit dat [verdachte] het vervoer samen uitvoerde met de schippers [schipper 1] en [schipper 2] .
3.2.3.
Toerekening aan de rechtspersoon
De feiten kunnen aan de rechtspersoon [verdachte] worden toegerekend. De gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon:
  • De schippers waren via een personeelsmanagementovereenkomst met [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ), werkzaam voor [verdachte] ;
  • [verdachte] is verantwoordelijk voor de levering van het motortankschip én de daarbij behorende bemanning;
  • De gedragingen (het ontgassen van tanks) vallen binnen de normale bedrijfsvoering.
Het is binnen de branche een feit van algemene bekendheid dat er varend wordt ontgast. [verdachte] kan niet volhouden dat zij niet wist of kon weten dat er ontgast zou gaan worden.
- [verdachte] heeft, al dan niet via [bedrijf 1] , beschikkingsmacht over de gedragingen. Ingevolge randnummer 1.4.1 van de bijlage van het ADN moet zij zich ‘ervan vergewissen dat tijdens het laden, vervoeren, lossen en overige behandeling van gevaarlijke goederen in laadruimen of ladingtanks de bijzondere voorschriften in acht worden genomen’. Ook kan worden gesteld dat ‘de verdachte erover vermocht beschikken of deze werkzaamheden al dan niet zouden plaatsvinden’. En dat de verdachte ‘als vervoerder de verantwoordelijkheid heeft ervoor te zorgen dat de veiligheidsvoorschriften ook daadwerkelijk op de juiste wijze worden toegepast’. Deze verantwoordelijkheid, die strafrechtelijk gesanctioneerd is, kan niet met civielrechtelijke overeenkomsten worden afgewenteld.
3.2.4.
Opzet
Door de verantwoordelijkheid voor het personeel van ‘ [tankschip] ’ af te schuiven op [bedrijf 1] en de bevrachter, miskent [verdachte] haar eigen verantwoordelijkheid op grond van het ADN. Het opzet ligt daarmee besloten in de bedrijfsvoering. [verdachte] houdt hierdoor zelf onvoldoende toezicht op de gedragingen van haar medewerkers. De opzet van de schippers kan ook aan [verdachte] worden toegerekend.
3.2.5.
Rechtmatigheid van gebruik van de gegevens van het eNose netwerk
Gebruik AIS-gegevens [1] in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) [2] ?
AIS-gegevens kunnen worden gebruikt voor de opsporing van strafbare feiten en de AVG-regelgeving is geen belemmering voor het toezicht op en de handhaving van in verboden gebieden varend ontgassen. Het gebruik van de locatiegegevens die via AIS te verkrijgen zijn, maakt geen inbreuk op de privacy. Het gaat immers om vervoersbewegingen van het schip en niet om op de schipper betrekking hebbende persoonsgegevens. Het AIS-systeem kan niet met een beroep op de privacy worden uitgeschakeld.
Bovendien is bij het verwerken van persoonsgegevens aan de AVG voldaan. De gegevens van het schip worden binnen het eNosenetwerk gepseudonimiseerd. Dit is een beveiligingsmaatregel om het moeilijker te maken gegevens tot personen te herleiden, maar het is ook een verwerking van persoonsgegevens, zodat de AVG van toepassing is. Voor het delen van de gegevens uit het eNosenetwerk door de Omgevingsdienst met de ILT is aan de criteria van de AVG voldaan. Zowel de Omgevingsdienst als de ILT mogen persoonsgegevens verwerken als dit noodzakelijk is voor de vervulling van hun taak voor het algemeen belang, zoals bepaald in artikel 6 lid 1 sub e van de AVG. Deze taken voor het algemeen belang zijn voor varend ontgassen wettelijk vastgelegd. De toezichthoudende bevoegdheid van de ILT is vastgelegd in de artikelen 34, 44 en 46 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De Omgevingsdienst heeft van de provincie Noord-Holland de taak gekregen om via het eNosenetwerk signaaltoezicht uit te voeren en bij serieuze aanwijzingen van varend ontgassen deze signalen door te zetten naar de gemandateerde handhavers, zijnde de ILT en/of de politie.
Beide organisaties zien toe op (varend) ontgassen in de atmosfeer waar dat niet is toegestaan. Er is geen andere, minder ingrijpende manier mogelijk om in de praktijk toezicht te houden.
3.2.6.
Bewijswaarde van de meetgegevens van de eNoses
De detectie door de eNoses vormt nog geen bewijs, maar is de start van nader onderzoek. De meetgegevens van de eNoses kunnen uiteindelijk wel onderdeel uitmaken van andere bewijsmiddelen. Een andere uitleg zou het systeem van de eNoses onbruikbaar maken voor toezicht en handhaving.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
3.3.1.
Ten aanzien van de feiten
De verdediging stelt ten
aanzien van zaak Adat als de metingen van de eNoses worden weggedacht, er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van de overtreding van het ontgassingsverbod te komen. Daarbij komt dat de schipper heeft ontkend in verboden gebied te hebben ontgast en uit het dossier blijkt dat slechts twee van de zeven eNoses in de nabijheid van dichtbevolkte gebieden of bruggen staan. Gelet ook op de weersomstandigheden (harde wind) kan niet worden uitgesloten dat de eNoses niet hebben gefunctioneerd zoals dat onder normale omstandigheden zou zijn gebeurd.
In zaak B primair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank voor de vraag of er een verboden ontgassing heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde merkt de verdediging op dat [schipper 1] heeft ontkend dat hij heeft ontgast bij bruggen of in dichtbevolkt gebied. Bovendien had [schipper 1] eerder ontgast op het Noordzeekanaal en kon hij bij de Weesperbrug niet meer ontgassen omdat hij al ‘leeg’ was. Er is dan ook onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
3.3.2.
Kan [verdachte] worden aangemerkt als de vervoerder?
[verdachte] is niet de (feitelijke) vervoerder. [verdachte] stelt een schip ter beschikking en verdient daarmee geld. Het schip wordt bestuurd door personeel van [bedrijf 1] waarmee zij een managementovereenkomst heeft afgesloten. Het schip vervoert lading voor een ander bedrijf en de logistiek omtrent dat vervoer wordt geregeld door wéér een ander bedrijf, [bedrijf 2] . Nu [verdachte] slechts een schip ter beschikking stelt waarvoor derden de bemanning en de lading verzorgen kan niet worden bewezen dat [verdachte] de vervoerder is.
3.3.3.
Kunnen de gedragingen aan [verdachte] worden toegerekend?
De bemanning van het schip is in dienst van [bedrijf 1] . De verantwoordelijkheid voor de bemanning ligt bij [bedrijf 1] . [bedrijf 2] is de bevrachter, [bedrijf 2] heeft een veiligheidshandboek opgesteld dat aan boord van ‘ [tankschip] ’ ligt. [bedrijf 2] heeft ook de opdrachten tot ontgassen gegeven. [verdachte] heeft deze opdrachten niet gegeven. [verdachte] heeft geen weet van het ontgassen en ook niet van welk traject er wordt bevaren. Uit het dossier blijkt niet dat
a. a) door de schippers bij het uitvoeren van de ontgassing is gehandeld ‘ten behoeve van [verdachte] ’;
b) (illegaal) ontgassen in de normale bedrijfsvoering van [verdachte] past;
c) het (illegale) ontgassen aan [verdachte] dienstig is geweest;
d) [verdachte] er feitelijk over beschikte of/dat de verboden gedraging zou plaatsvinden. Ook kan niet worden gezegd dat [verdachte] de gedragingen aanvaardde; er is geen wetenschap, er liggen andersluidende ontgassingsbepalingen op de schepen.
Geen van de bestaande criteria voor toerekening van de gedragingen aan de rechtspersoon zijn vervuld, zodat de gedragingen van de schippers niet aan [verdachte] kunnen worden toegerekend. [verdachte] dient daarom te worden vrijgesproken.
3.3.4.
Opzet
Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan is er geen sprake van opzet. [verdachte] had geen wetenschap van de gedragingen, noch kon zij vermoeden dat deze gedragingen zouden plaatsvinden. Opzet kan daarom niet, ook niet in voorwaardelijke zin, bewezen worden.
De verdediging heeft zich ook aangesloten bij de verweren aangedragen door mr. Bienfait in de zaak tegen [medeverdachte] . Deze verweren houden samengevat het volgende in.
3.3.5.
De bewijskracht van de meetgegevens van de eNoses is onvoldoende (ten aanzien van zaak A en zaak B subsidiair)
De meetgegevens van de eNoses zijn slechts een indicatie van een verandering in de luchtsamenstelling en de bewijswaarde is daarom beperkt. In het Convenant eNosenetwerk Noordzeekanaalgebied en Amsterdam-Rijnkanaal 2021-2026 staat ondubbelzinnig dat de verkregen informatie indicatief is en niet voldoende om als juridische bewijslast te dienen. Daarbij komt dat het oncontroleerbaar is of de metingen juist zijn. De eNoses zijn niet gekeurd en niet bekend is of zij voldoen aan wettelijke (of bij het ontbreken daarvan) in redelijkheid geldende kwaliteitsnormen (van het RIVM). De conclusie is dat de bewijswaarde van de eNosemetingen gering is en in dit geval onvoldoende. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken.
3.3.6.
Het gebruik van de meetgegevens is onrechtmatig
a. Oneigenlijk gebruik van de eNose gegevens.
Het eNosenetwerk is ingesteld ter controle op het provinciale ontgassingsverbod, niet op het landelijk ontgassingsverbod, waardoor de gegevens zijn gebruikt voor doelen waarvoor zij niet zijn bedoeld.
b. Gebruik AIS-gegevens in strijd met de AVG
Daarnaast worden de meetgegevens van de eNoses door [milieuadviseur] , de leverancier van het eNosenetwerk, gekoppeld aan de door [milieuadviseur] verzamelde AIS-gegevens om te kunnen bepalen welk schip heeft ontgast. Vervolgens kent [milieuadviseur] dit schip een zogenaamd ‘gepseudonimiseerd’ CIID-nummer [3] toe en geeft deze informatie door aan de Omgevingsdienst.
AIS-gegevens zijn persoonsgegevens in de zin van de AVG. De AVG stelt bijzondere eisen aan het verzamelen en het verwerken van persoonsgegevens. Aan deze eisen is door [milieuadviseur] niet voldaan. Zij is niet bevoegd de AIS-gegevens te verzamelen en te verwerken. Van pseudonimiseren van de privacygevoelige AIS-gegevens in de zin van de AVG is geen sprake, omdat het voor de ILT eenvoudig is aan het CIID nummer een schip en schipper te koppelen. Het verzamelen en de verwerking van deze AIS-gegevens door [milieuadviseur] is daarom in strijd met de AVG en daarmee in strijd met de RIS-richtlijn en dus onrechtmatig.
Ook de Omgevingsdienst handelt vervolgens in strijd met de AVG, omdat zij de van [milieuadviseur] ontvangen gegevens zonder wettelijke grondslag en in strijd met de doelstelling van controle van de provinciale regelgeving zonder verzoek op eigen initiatief aan de ILT verstrekt.
Verder heeft de ILT na de melding van een mogelijk ontgassend schip, ontvangen van de Omgevingsdienst, in open bronnen op het internet (VesselFinder) gezocht naar de identiteit van het schip. Uit artikel 9 lid 1 van het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerking scheepvaart volgt echter dat de ILT schriftelijk een verzoek had moeten doen bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu om de AIS-gegevens te verkrijgen. De ILT heeft dus in strijd gehandeld met deze wettelijke regeling, die door de overheid juist is ingesteld vanwege het verplichte karakter van het gebruik van de AIS en de daarmee gegenereerde privacygevoelige gegevens.
Door als overheid bewust gebruik te maken van gegevens van [milieuadviseur] die in strijd met de AVG zijn verkregen en verwerkt en door zelf in strijd te handelen met de AVG en het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerking scheepvaart, is sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Het gaat om een ernstige schending van de privacy door de overheid. Niet kan worden volstaan met de enkele constatering daarvan.
Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De meetgegevens van de eNoses zijn verkregen door onrechtmatig gebruik van de AIS-gegevens van ‘ [tankschip] ’. Daarom mogen deze gegevens en het daarop gebaseerde proces-verbaal niet voor het bewijs worden gebruikt. Zonder bewijs over de locaties waar ontgast zou zijn blijft er geen bewijs over en moet verdachte worden vrijgesproken.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Schending privacy door gebruik AIS-gegevens?
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of door onrechtmatig gebruik van AIS-gegevens sprake is van een schending van de privacyregelgeving zoals de verdediging heeft bepleit.
De eerste vraag is dan of de AIS-gegevens in deze zaak persoonsgegevens zijn. De AVG definieert persoonsgegevens als volgt:
alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
Met andere woorden: gegevens die herleidbaar zijn naar een natuurlijk persoon.
Door het AIS worden gegevens verzonden die betrekking hebben op het schip (waaronder het unieke MMSI-nummer, de naam van het schip en het ENI-nummer) alsmede de locatiegegevens van het schip. In het rapport Privacy en AIS in de binnenvaart [4] staat dat ‘veel van de binnenschepen in eigendom zijn van familiebedrijven’ en dat het schip voor veel binnenschippers tevens hun woning is. En ‘Vanwege het feit dat een binnenvaartschip zo nauw […] is verbonden met de schipper zelf, zijn bepaalde gegevens die via AIS worden verzonden in de binnenvaart persoonsgegevens’.
Door het College Bescherming Persoonsgegevens (tegenwoordig de Autoriteit Persoonsgegevens) is in 2012 al aangegeven dat locatiegegevens onder omstandigheden herleidbaar zijn tot individuele personen en dat dit met name geldt voor schippers met een eenmansbedrijf die werkzaam zijn in de binnenvaart. De locatiegegevens zijn ten aanzien van schippers met een eenmanszaak persoonsgegevens waarop de Wet bescherming persoonsgegevens (tegenwoordig de AVG) van toepassing is [5] . Niet gebleken is dat dit ook geldt voor overige binnenvaartschepen.
[verdachte] , exploitant van ‘ [tankschip] ’, is geen eenmansbedrijf, zodat de AIS-gegevens in onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank geen persoonsgegevens zijn in de zin van de AVG.
Nu de AIS-gegevens in deze zaak geen persoonsgegevens betreffen, is geen sprake van een schending van de privacy bij het verzamelen en de verwerking daarvan door [milieuadviseur] , de Omgevingsdienst en de ILT.
3.4.2.
Gebruik maken van de eNosegegevens door de ILT
De verdediging heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de ILT niet over de eNosegegevens had mogen beschikken en dat het gebruik daarvan dus onrechtmatig is, omdat het eNosenetwerk niet was bedoeld ter controle op het landelijk ontgassingsverbod. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit het Convenant eNosenetwerk Noordzeekanaalgebied en Amsterdam-Rijnkanaal 2021-2026 blijkt onder meer dat
  • de provincie Noord-Holland en de Port of Amsterdam (PoA) beheerder zijn van het eNose netwerk;
  • het eNose netwerk kan worden gebruikt als signalerings- en analysetool voor toezicht op varend ontgassen;
  • de Omgevingsdienst monitoringswerkzaamheden verricht in opdracht van de provincie Noord-Holland en de PoA.
In de werkafspraken, behorend bij het Convenant, is te lezen dat de Omgevingsdienst toezichthoudende taken uitvoert op varend ontgassen en uit dien hoofde inzage heeft in de gegevens van het eNosenetwerk. De Omgevingsdienst signaleert varend ontgassen en geeft dit door aan de toezichthoudende partij. Ook staat in de werkafspraken dat het toezicht op ontgassende schepen niet behoort tot de taken van Divisie Havenmeester, maar is belegd bij de toezichthoudende instantie ILT.
Op grond van de artikelen 34 lid 1 en 44 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft de ILT zowel een toezichthoudende als een opsporende taak.
De rechtbank is van oordeel dat de ILT zowel op grond van zijn wettelijke taak als op grond van het Convenant gebruik mocht maken van de gegevens die hem zijn toegezonden door de Omgevingsdienst. Ook dit verweer wordt verworpen.
3.4.3.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag of de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen en als dat zo is of deze feiten aan [verdachte] kunnen worden toegerekend.
Varend ontgassen
De eNoses van [milieuadviseur] detecteren de afwijking van de luchtsamenstelling (anomalieën) ten opzichte van de gangbare luchtsamenstelling. Het platform van [milieuadviseur] is toegankelijk voor de Omgevingsdienst. Deze krijgt een melding van de afwijkingen en stuurt dit door aan de ILT. Op basis van de melding dat sprake is van een afwijking doet de ILT onderzoek op het schip dat is aangemerkt als het ontgassende vaartuig, in dit geval binnenvaarttankschip ‘ [tankschip] ’. Op 13 mei 2022 heeft de ILT ‘ [tankschip] ’ geïnspecteerd en heeft diverse documenten gevorderd bij de schipper, waaronder de vervoersdocumentatie van de op 7 april 2022 vervoerde en geloste stof en de meetresultaten van de mogelijke ontgassing op 7 april 2022 (zaak A) en de vervoersdocumentatie ten aanzien van de vervoerde en op 21 april 2022 geloste stof, de aan deze reis drie voorgaande ladingen en de meetresultaten van de mogelijke ontgassing op 21 april 2022 (zaak B primair en subsidiair).
Zaak A, varend ontgassen op 7 april 2022
Uit de vervoersdocumenten en de gasmeetresultaten van de reis van 7 april 2022 blijkt dat ‘ [tankschip] ’ de stof UN1863, brandstof voor straalvliegtuigen, heeft vervoerd en gelost en dat op 7 april tussen 19.30 uur en 22.00 uur de ladingtanks zijn ontgast. De toenmalige schipper, [schipper 2] , heeft erkend dat hij die dag de ladingtanks heeft ontgast, maar ontkent dat dit is gebeurd in dichtbevolkt gebied dan wel bij bruggen.
Uit het gasmeetformulier blijkt niet op welke locatie(s) is ontgast en of dit gebeurde in dichtbevolkte gebieden dan wel bij bruggen. Een aanwijzing voor ontgassing in verboden gebied is dat daar door eNoses anomalieën zijn geconstateerd. De vraag is of dat voldoende bewijs oplevert dat daar door verdachte is ontgast.
In het Convenant eNosenetwerk Noordzeekanaalgebied en Amsterdam-Rijnkanaal 2021-2026 staat: “Het doel van het gebruik van de gegevens is het opsporen van geurbronnen. Het systeem is niet geschikt voor handhavingsdoeleinden. De informatie die wordt verkregen met een eNose is indicatief en daarmee niet voldoende om als juridische bewijslast te dienen. Het systeem levert wel informatie op, die tot toezicht en handhaving kan leiden.”
Met de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat de door de eNoses geconstateerde anomalieën alleen – zonder steun in andere bewijsmiddelen en tegenover de ontkenning van verdachte – onvoldoende zijn voor het bewijs dat in verboden gebied is ontgast. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het tenlastegelegde niet is bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Zaak B primair, handelen in strijd met de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006
[schipper 1] heeft in zijn verhoor op 8 juli 2022 verklaard dat hij op 21 april 2022 de verantwoordelijk schipper op ‘ [tankschip] ’ was, dat de lading op 21 april 2022 bestond uit een partij UN1268, Aardoliedestillaat N.E.G. (benzinecomponent, alkyaat), dat de daarvoor vervoerde lading UN1203, benzine betrof. Ook verklaarde hij dat hij van [bedrijf 2] , de bevrachter, opdracht had gekregen om na lossen de ladingtanks te ontgassen en dat hij dit heeft gedaan door rondjes te varen op het Noordzeekanaal in Amsterdam. Hij wist dat als je leeg bent van UN 1203, benzine, je niet mag ontgassen. Dit is hem verteld door een medewerker van [bedrijf 2] . Ook was hem gezegd dat als er een vervolglading van een ander product geladen is, er wel ontgast mag worden. Hem is niet verteld dat alle ladingtanks bij een vervolglading dan voor meer dan 95% geladen moesten zijn. [6]
Uit de overgelegde documenten is gebleken dat de lading van 21 april 2022 UN1268, Aardoliedestillaten, n.e.g. (benzinecomponent, alkylaat), kPa,3+(N2+F+CMR), II betrof [7] , dat de voorgaande lading UN1203, benzine betrof [8] , en dat de ‘ [tankschip] ’ op 21 april 2022 heeft ontgast op het Noordzeekanaal. [9]
Verbalisanten hebben vervolgens aan de hand van scheepsmeting na laden van reis 7 in combinatie met de tanktabellen van ‘ [tankschip] ’ geconstateerd dat de ladingtanks 1 tot en met 5 en 7 tot en met 10 voor minder dan 95% gevuld waren. [10]
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat is gehandeld in strijd met artikel 2 van de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006.
Is [verdachte] vervoerder?
[verdachte] zet anderen in voor het bevrachten, laden, beveiligen en bemannen van ‘ [tankschip] ’. Dit blijkt uit het volgende.
  • [verdachte] heeft via [bedrijf 3] een bareboat overeenkomst met betrekking tot ‘ [tankschip] ’ afgesloten met [bedrijf 4] . Hierbij huurt [bedrijf 3] het schip, waarbij zij zelf de schipper en bemanning verzorgt.
  • [verdachte] heeft met [bedrijf 1] een managementovereenkomst, waarbij [bedrijf 1] het personeelsmanagement verricht voor ‘ [tankschip] ’. [bedrijf 1] draagt ‘voor eigen risico’ zorg voor de bemanning.
  • Ten slotte heeft [verdachte] een samenwerkingsovereenkomst met [bedrijf 2] , waarbij [bedrijf 2] als bevrachtingskantoor bemiddelt bij de totstandkoming van bevrachtingsovereenkomsten. Deze overeenkomsten verbinden de eigenaar (lees: [verdachte] ) en de ladingsbelanghebbende.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] kan worden aangemerkt als vervoerder; zij sluit overeenkomsten met de leveranciers van de te vervoeren stoffen, waarbij [bedrijf 2] bemiddelt.
Kan dit handelen aan [verdachte] worden toegerekend?
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon mocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
‘ [tankschip] ’ is een binnenvaarttankschip dat gevaarlijke stoffen vervoert. De opdracht om ‘ [tankschip] ’ te bevrachten is afkomstig van [verdachte] , die hiervoor [bedrijf 2] inschakelt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen hoort daarmee tot de gedragingen die hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon.
Voor het bemannen van het schip heeft [verdachte] [bedrijf 1] ingehuurd. De bemanning was daarmee indirect werkzaam voor [verdachte] . Het handelen van het personeel op de ‘ [tankschip] ’ is daarmee ook dienstig aan de rechtspersoon.
Het ontgassen van ladingtanks past in de normale bedrijfsvoering. Gebleken is dat ontgassen gangbaar is en niet is verboden, mits aan de voorwaarden van de wet- en regelgeving (Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het ADN) is voldaan.
Dit ontgassen is het bedrijf ook dienstig geweest. Door in de atmosfeer te ontgassen worden tijd en kosten bespaard doordat niet hoeft te worden ontgast in een ontvangstinstallatie.
Ten slotte dient te vraag te worden beantwoord of de rechtspersoon erover mocht beschikken of de gedraging zou plaatsvinden en of zij deze gedraging placht te aanvaarden. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
De opdracht tot het varend ontgassen is afkomstig van [bedrijf 2] . [schipper 1] heeft verklaard dat hij van [bedrijf 2] de opdracht heeft gekregen om na het lossen de ladingtanks te ontgassen. Het veiligheidshandboek aan boord van ‘ [tankschip] ’ is afkomstig van [bedrijf 2] . En uit de verklaring van [middellijk bestuurder] , middellijk bestuurder van [verdachte] , blijkt dat de tankvaart een nieuwe activiteit is en dat zij daarom [bedrijf 2] , die ‘gepokt en gemazeld is in de tankvaart’ hebben benaderd om hen te ontzorgen en een en ander goed te regelen.
[vertegenwoordiger van verdachte] , eveneens middellijk bestuurder van [verdachte] verklaart dat het veiligheidshandboek en de instructies met betrekking tot de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks zijn opgesteld door [bedrijf 2] .
Door het inschakelen van een ervaren professionele partij als [bedrijf 2] mocht [verdachte] erop vertrouwen dat het met het vervoer van gevaarlijke stoffen in orde was en heeft zij voldoende zorg betracht die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de verboden gedraging.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gedraging van de schipper, te weten het handelen in strijd met de Benzineregeling, niet aan [verdachte] kan worden toegerekend en zal [verdachte] hiervan vrijspreken.
Zaak B subsidiair, Varend ontgassen op 21 april 2022
In zaak B subsidiair wordt [verdachte] verweten dat zij in strijd met het ADN de ladingtanks van ‘ [tankschip] ’ heeft ontgast onder de Weesperbrug dan wel in dichtbevolkt gebied bij Weesp.
De Omgevingsdienst stelt in haar rapport dat de eNoses langs het Amsterdam-Rijnkanaal bij de Weesperbrug dan wel bij Weesp veranderingen van de luchtsamenstelling hebben gedetecteerd, wat duidt op ontgassing van een vaartuig. Dit mogelijk ontgassende vaartuig is geïdentificeerd als ‘ [tankschip] ’.
[schipper 1] heeft verklaard dat hij de ladingtanks heeft ontgast op het Noordzeekanaal, een locatie waar dat is toegestaan. Dit blijkt ook uit het proces-verbaal van de ILT. [schipper 1] heeft ontkend te hebben ontgast op locaties waar dat niet is toegestaan. Het gasmeetformulier van 21 april 2022 laat zien dat op 21 april 2022 tussen 13.30 uur en 16.00 uur is ontgast op het Noordzeekanaal. Uit het gasmeetformulier blijkt niet van latere ontgassingen op locaties waar dit niet was toegestaan. Een aanwijzing voor ontgassing in verboden gebied is dat daar door eNoses anomalieën zijn geconstateerd. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de door de eNoses geconstateerde anomalieën alleen – zonder steun in andere bewijsmiddelen en tegenover de ontkenning van verdachte die bovendien steun vindt in ander bewijs – onvoldoende zijn voor het bewijs dat in verboden gebied is ontgast. [verdachte] wordt ook hiervan vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt [verdachte]daarvan
vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.N.R. Narain en A.M.M. van Leuven, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 januari 2024.
[...]

Voetnoten

1.AIS = Automatisch Identificatie Systeem
2.AVG: algemene verordening gegevensbescherming (Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG)
3.[milieuadviseur] staat voor [milieuadviseur] .
4.Pag. 17 Rapport Privacy en AIS in de binnenvaart, 9 mei 2017, opgesteld door Considerati Legal partners in a digital world, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu
5.Brief van het College Bescherming Persoonsgegevens aan de minister van Infrastructuur en Milieu, d.d. 24 januari 2012, als voetnoot 43 vermeld in het rapport van Considerati, zoals vermeld in voetnoot 4.
6.Proces-verbaal verhoor [schipper 1] d.d. 8 juli 2022, doorgenummerde pag. 83 e.v.
7.Een geschrift, zijnde een transportdocument, als bijlage 11 gevoegd bij proces-verbaal nummer 584419-2-ILT-2022-572, doorgenummerde pagina 53;
8.Een geschrift, zijnde een controlelijst ADN, als bijlage 12 gevoegd bij proces-verbaal nummer 584419-2-ILT-2022-572, doorgenummerde pagina 56 e.v.;
9.Een geschrift, zijnde een gasmeetformulier, als bijlage 17 gevoegd bij proces-verbaal nummer 584419-2-ILT-2022-572, doorgenummerde pagina 75-76;
10.Proces-verbaal nummer 584419-2-ILT-2022-572, pagina 17/18 in combinatie met bijlage 13 pagina 70 en bijlage 21, pagina 80;