ECLI:NL:RBAMS:2024:2282

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
AMS 22/2078
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2024, met zaaknummer AMS 22/2078, wordt de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres beoordeeld. Eiseres, afkomstig uit Wschowa, Polen, had zich op 1 mei 2020 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, beëindigde de uitkering per 28 juni 2021, omdat eiseres meer dan 65% van haar eerdere loon zou kunnen verdienen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen in november 2022 en februari 2024, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de rapportages van de verzekeringsartsen niet aan de vereisten van zorgvuldigheid voldoen, en dat de conclusie van de verzekeringsarts niet logisch voortvloeit uit de beschikbare gegevens. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te Wschowa (Polen), eiseres

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Meeuwsen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de vraag of verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) per 28 juni 2021 (de datum in geding) terecht heeft beëindigd.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en M. Kosieka, tolk. Verder was aanwezig de dochter van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het aanvullend beroepschrift van eiseres van 11 november 2022. Verweerder heeft vervolgens besloten om eiseres op te roepen voor een medisch spreekuur met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarna tussen partijen verschillende stukken zijn uitgewisseld.
Eiseres heeft aan de rechtbank aangegeven behoefte te hebben aan een (nadere) zitting. Die zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2024, via een digitale verbinding. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Ook was aanwezig A. Werpachowska, tolk in de Poolse taal.

De procedure tot nu toe

1. Eiseres is voor het laatst werkzaam geweest als [functie] voor gemiddeld 40 uur per week. Op 1 mei 2020 heeft eiseres zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet. Aan eiseres is een ZW-uitkering toegekend. Eiseres is vanwege een medisch onderzoek in verband met de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling opgeroepen voor een spreekuur.
2. Met het besluit van 27 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres per 20 mei 2021 voor 12,53% arbeidsongeschikt geacht. De ZW-uitkering van eiseres stopt op 28 juni 2021, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts van
20 mei 2021 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 20 mei 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 mei 2021.
3. Met het besluit van 14 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 januari 2022 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 januari 2022 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de belastbaarheid van eiseres aan te passen en heeft eiseres meer beperkt geacht. Dit is neergelegd in de gewijzigde FML van 24 januari 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht één van de eerder geselecteerde functie hierdoor niet meer passend en heeft deze laten vervallen. In plaats van deze functie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een van de overige functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage opnieuw berekend. Eiseres wordt gewijzigd voor 18,35% arbeidsongeschikt geacht. Aangezien eiseres nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, is volgens verweerder haar ZW-uitkering terecht beëindigd.
4. Eiseres heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat zij meer beperkt is dan verweerder heeft aangenomen. Na de zitting bij de rechtbank op 24 november 2022 is eiseres op
30 maart 2023 op het medisch spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 4 april 2023 een rapport uitgebracht en daarin beschreven aanleiding te zien de belastbaarheid van eiseres aan te passen. Eiseres is meer beperkt geacht, conform een gewijzigde FML van 4 april 2023. Op 18 april 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nader rapport uitgebracht en daarin geconcludeerd dat de gewijzigde FML geen knelpunten geeft en dat alle functies geschikt zijn. Verweerder heeft onder verwijzing naar deze rapporten geen aanleiding gezien haar eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
5. Op 22 mei 2023 heeft eiseres aanvullende gronden van beroep aangevoerd. Hier is nog op gereageerd met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
2 juni 2023 en 13 juni 2023 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 juli 2023.

Het oordeel van de rechtbank

6. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verweerder de ZW-uitkering van eiseres terecht per 28 juni 2021 heeft beëindigd, omdat eiseres op dat moment meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Eiseres heeft op de zitting verteld dat haar situatie verder is verslechterd. Zoals op de zitting is de besproken oordeelt de rechtbank niet over een eventuele verslechtering na 28 juni 2021, maar alleen over de situatie zoals die was op de dag dat de uitkering werd stopgezet.
7. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
8. Of de rapporten aan deze vereisten voldoen, zal de rechtbank hierna beoordelen, aan de hand van de gronden van eiseres. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in de beroepsfase aanleiding heeft gezien eiseres alsnog voor een medisch spreekuur uit te nodigen, waarna zij door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer beperkt is geacht. Dit betekent dat sprake is geweest van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in de bezwaarfase. Reeds hierom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. De gevolgen hiervan worden besproken aan het einde van deze uitspraak.
Beperkingen voor wat betreft hand- en vingerwerk
9. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet meer beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van hand- en vingerwerk, zoals bijvoorbeeld tastzin en het maken van schroefbewegingen. Uit de beschikbare medische informatie blijkt namelijk dat sprake is van gevoelloosheid van de gehele hand na de nacht. Ook blijkt dat de gevoelloosheid van de vingers tijdens het onderzoek toeneemt. Het is te eenvoudig voor verweerder om te zeggen dat de klachten na datum in geding zijn ontstaan. Eiseres is niet eerder door een verzekeringsarts gezien, terwijl de datum dat de klachten zijn vastgelegd zeer kort volgt op de datum in geding. Het gaat niet om een eenmalige constatering. Had verweerder direct een goed en volledig onderzoek verricht, dan zouden deze klachten eerder door eiseres zijn benoemd en aangevoerd tijdens het medisch spreekuur. Dat zij in 2021 niet is onderzocht, dient derhalve voor rekening en risico van verweerder te komen, aldus eiseres.
10. De rechtbank volgt eiseres hierin. In het rapport van 4 april 2023 schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder ‘anamnese’ dat de hand- en vingerklachten ontstonden
in de zomer van 2021, maar dat eiseres niet precies de maand kan noemen. Onder ‘beschouwing’ schrijft de verzekeringsarts bezwaar- en beroep dat geen sprake is van een beperking in hand- en vingergebruik op datum in geding. Daarnaast is er per heden wel een andere diagnose die de klachten kan verklaren (carpaal tunnel syndroom), echter kan niet bevestigd worden dat deze klachten ook actueel waren ten tijde van de datum in geding, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank kan dit niet volgen. De datum in geding van 28 juni 2021 valt namelijk in de zomer, dat is de periode die eiseres noemt dat zij klachten ervaarde. Bovendien wijst eiseres er terecht op dat de neuroloog op 14 juli 2021 heeft opgetekend dat eiseres heeft aangegeven sinds vele maanden constant gevoelloosheid van de vingers IV en V te ervaren en gevoelloosheid van de hele hand na de nacht. Eiseres heeft deze klachten dus rond de datum in geding gemeld. De conclusie van de verzekeringsarts in bezwaar en beroep vindt de rechtbank daarom niet logisch voortvloeien uit de andere gegevens die ten grondslag liggen aan de rapportage. Voor zover ten tijde van het fysieke spreekuur in 2023 niet meer vastgesteld kon worden dat eiseres al op de datum in geding beperkt was door deze klachten (als gevolg van carpaal tunnel syndroom), dient dat voor risico van verweerder te komen, omdat het spreekuur al eerder had moeten plaatsvinden. Op dit punt wordt het bestreden besluit onvoldoende gedragen door de bevindingen van de verzekeringsarts in bezwaar en beroep. Ook hierom is het beroep van eiseres gegrond.
Beperkingen voor wat betreft lopen
11. Eiseres heeft ook aangevoerd dat zij met haar klachten niet een kwartier achtereen kan lopen. Daarnaast is zij ook meer beperkt ten aanzien van lopen tijdens het werk. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres het verschil in aangenomen beperkingen voor wat betreft lopen (beperkt) en lopen tijdens werk (licht beperkt) opmerkelijk genoemd.
12. De rechtbank constateert dat in de FML van 4 april 2023 staat dat eiseres beperkt is in het lopen, ze kan ongeveer een kwartier achtereen lopen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres als licht beperkt beoordeeld voor wat betreft het lopen tijdens het werk, zij kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag (ongeveer 4 uur) lopen. De rechtbank ziet geen aanleiding een nadere toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te vragen over dit – pas op de zitting ingenomen – standpunt van eiseres. In het rapport van 4 april 2023 zegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep: “Wat betreft de beperking ten aanzien van 4 uur lopen op een dag, dient dit samen met staan als maximaal gezien te worden over de gehele dag. Hierbij is betrokkene niet meer dan 15 minuten per keer belastbaar voor lopen. Gezien beweging wel noodzakelijk blijft om verergering van klachten (en stijfheid) te voorkomen, kan ik mij vinden in deze beperking en zal dit niet worden aangepast.” Hieruit volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aandacht heeft gehad voor de beperkingen van eiseres voor wat betreft het lopen en de gemaakte keuzes daarin op een voor de rechtbank navolgbare wijze heeft toegelicht. De rechtbank vindt het daarbij niet onbegrijpelijk dat dit twee verschillende categorieën betreft. Bij lopen gaat het over achtereen lopen. Bij lopen op het werk kan de rechtbank zich voorstellen dat het lopen is verdeeld over de hele werkdag. Dat kunnen dus steeds korte stukjes zijn.
13. Dat verweerder eiseres overigens meer beperkt had moeten achten op dynamische handelingen is niet met medische gegevens onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom geen grond voor twijfel aan het medisch oordeel hierover van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen van eiseres voldoende meegenomen in de FML.
Psychische klachten en urenbeperking
14. Eiseres heeft aangevoerd dat haar depressieve klachten en angststoornissen door verweerder zijn onderschat. Sprake is van geïntensiveerde depressie- en angststoornissen met een permanent karakter. Er is geen urenbeperking aangenomen terwijl eiseres onder behandeling is en een slaapstoornis heeft. Eiseres heeft moeite om haar bed en haar huis uit te komen.
15. De rechtbank constateert dat de psychische klachten van eiseres tijdens het medisch spreekuur van 30 maart 2023 zijn besproken. Uit het rapport van 4 april 2023 blijkt dat de aangegeven klachten, ervaren belemmeringen en diagnoses bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend zijn en ook al zijn meegewogen in eerdere beoordelingen. Dat eiseres meer beperkt had moeten worden geacht is niet met medische gegevens onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen van eiseres daarom voldoende meegenomen in de FML.
16. Voor zover in beroep is aangevoerd dat een urenbeperking zou zijn geïndiceerd volgt de rechtbank dit niet. In de FML zijn meerdere beperkingen opgenomen op basis waarvan de energetische belasting van eiseres wordt beperkt. Daarmee zijn de diagnoses van eiseres vertaald in de FML. Verder schrijft de verzekeringsarts in bezwaar en beroep in de rapportage van 4 april 2023 dat er geen aanleiding is voor een aanvullende urenbeperking, omdat niet gebleken is dat eiseres hele of halve dagen behandeling onderging op de datum in geding. De rechtbank vindt dat navolgbaar.
De geschiktheid van de geselecteerde functies
17. Op de zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat als de rechtbank tot het oordeel komt dat verweerder de medische situatie correct heeft beoordeeld, de functies niet geschikt zijn. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal eerst moeten worden onderzocht of de FML in stand kan blijven, zodat de rechtbank over de arbeidskundige gronden nog geen oordeel kan geven.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond, om de redenen zoals genoemd in overwegingen 8 en 10 van deze uitspraak. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat een nadere motivering door verweerder nodig is. De rechtbank bepaalt daarom [1] dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn gaat pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist. [2]
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Proceskosten
20. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. [3] Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 24 november 2022, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een (informele) bestuurlijke lus en 0,5 punt voor het verschijnen op deze, nadere zitting) met een waarde per punt van € 875,- met een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.625,-.
21. Ook komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 30 maart 2023, nu deze kosten in de beroepsfase zijn gemaakt. Verweerder gaat op grond van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 [4] uit van reis- en verblijfkosten tot ten hoogste € 37,50 per dag, met inbegrip van overnachting, een vliegticket voor de heenreis van € 112,63 en een ticket voor de bus voor de terugreis van € 107,24. Rekening houdend met een koers van € 0,22 per Poolse złoty wordt € 257,37 toegekend. Verweerder verzet zich niet tegen vergoeding van deze kosten en eiseres heeft deze berekening niet betwist, zodat de rechtbank deze berekening zal volgen. De door de dochter van eiseres gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 juni 2023 concludeert dat er geen medische noodzaak voor reisbegeleiding is en eiseres niet heeft onderbouwd dat die noodzaak op dat moment wel aanwezig was.
22. Voor wat betreft de door eiseres geclaimde kosten die zij redelijkerwijs heeft moeten maken voor de zitting van 24 november 2022, overweegt de rechtbank als volgt. Over deze verblijfkosten heeft eiseres geen stukken overgelegd. Omdat het bestreden besluit naar Polen is gestuurd gaat de rechtbank ervan uit dat zij ook op dat moment daar haar woonplaats had. Verder volgt uit de schorsingsbeslissing dat eiseres is verschenen op de zitting van
24 november 2022. De rechtbank stelt de reis- en verblijfkosten daarom schattenderwijs vast op dezelfde hoogde als de reis- en verblijfskosten ten behoeve van het medische onderzoek: € 257,37. De rechtbank acht deze kosten redelijk en zij komen dus voor vergoeding in aanmerking.
23. Ook de kosten die eiseres heeft gemaakt voor de naar de zitting meegebrachte tolk komen voor vergoeding in aanmerking. [5] Nu deze kosten niet zijn onderbouwd, gaat de rechtbank uit van het laagste tarief van € 59,53 per uur. [6] De tolk is ingeschakeld voor zowel deze zitting als voor de zitting van 24 november 2022. De rechtbank gaat voor wat betreft de duur van deze zittingen uit van in totaal 90 minuten. Toegekend wordt een bedrag van € 89,30.
24. Eiseres heeft tot slot vergoeding gevraagd van de kosten van € 2.964,50 van de door haar ingeschakelde intermediair Appol Advies. Uit de specificatie van Appol Advies blijkt dat kosten uit de bezwaarfase zijn gedeclareerd. Deze komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat ze niet in de beroepsfase zijn gemaakt. Vanaf 17 maart 2022 bestrijken de kosten wel de beroepsfase. Het gaat dan volgens de specificatie om diverse werkzaamheden, zoals vertaalwerkzaamheden, uitleg geven aan eiseres en contact en afspraken faciliteren tussen eiseres en haar gemachtigde. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. In artikel 1 van het Bpb staat een opsomming van de kosten waarop een kostenveroordeling betrekking kan hebben. Deze opsomming is limitatief. Kosten die zijn berekend voor uitleg en het leggen van contacten vallen niet onder de limitatieve opsomming van artikel 1 van het Bpb. De rechtbank laat daar of de vertalingswerkzaamheden van Appol als te vergoeden verschotten [7] kunnen worden vergoed. De rechtbank kan namelijk uit de specificatie niet afleiden hoeveel specifiek aan vertalingswerkzaamheden in rekening is gebracht. Alleen al daarom komen deze gestelde werkzaamheden niet voor vergoeding in aanmerking.
25. Het totaalbedrag van de te vergoeden proceskosten bedraagt daarmee
€ 3.229,04.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband het beroep heeft gemaakt tot een bedrag van € 3.229,04.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. den Toom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 8:106 van de Awb.
3.Op grond van artikel 8:75 van de Awb.
4.Zie artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d.
5.Zie artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bpb.
6.Zie artikel 4 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
7.Zie artikel 1, aanhef en onder f, van het Bpb.