ECLI:NL:RBAMS:2024:2259

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
C/13/748979 / KG ZA 24-288
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving middelbare school en hoofdverblijfplaats van minderjarige

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderde de vader vervangende toestemming om zijn minderjarige kind in te schrijven op het Leidsche Rijn College in Utrecht. De moeder voerde verweer en had een tegenvordering ingesteld om de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar in Amsterdam te laten bepalen. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over hun kind, dat in 2012 is geboren. De vader en moeder hebben in het verleden afspraken gemaakt over de zorgregeling en de schoolkeuze van hun kind, maar zijn het nu niet eens over de middelbare school waar het kind na de basisschool naartoe moet gaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het in het belang van het kind is om ingeschreven te worden op het Leidsche Rijn College, gezien de sociale omgeving van het kind en de praktische situatie. De vordering van de vader is toegewezen, terwijl de tegenvorderingen van de moeder zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/748979 / KG ZA 24-288 EAM/MAH
Vonnis in kort geding van 18 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie bij dagvaarding van 9 april 2024,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.E. Tiebie te Heerhugowaard,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. T.A. Bouman te Bussum.
Partijen zullen hierna de vader en de moeder worden genoemd.

1.De procedure

Bij de zitting van 16 april 2024 waren partijen aanwezig met hun advocaten. De man heeft de dagvaarding toegelicht en de vrouw haar tegenvordering (eis in reconventie). Partijen hebben over en weer verweer gevoerd, mede aan de hand van tevoren ingediende conclusies van antwoord. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en de vrouw ook een pleitnota. vonnis is (nader) bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn getrouwd geweest. Zij zijn de ouders van en hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012.
2.2.
De vader woont in [woonplaats 1] , de moeder in [woonplaats 2] . [minderjarige] zit in groep 8 van een basisschool in Utrecht.
2.3.
Nadat [minderjarige] bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van
6 februari 2013 aan de moeder was toevertrouwd en zijn hoofdverblijfplaats bij beschikking van 23 april 2014 bij de moeder was bepaald, is zijn hoofdverblijfplaats bij beschikking van 27 september 2018 bij de vader vastgesteld. Sinds die laatste beschikking hield de zorgregeling in dat [minderjarige] ieder weekend bij de moeder verbleef. Sinds 2017 was [minderjarige] bij vader ingeschreven en ging hij in Utrecht naar de basisschool.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 30 januari 2020 is de zorgregeling gewijzigd en verblijft [minderjarige] per vier weken drie weekenden bij de moeder en één weekend bij de vader, waarbij [minderjarige] dan ter compensatie in de week vóór dit ‘vader-weekend’ en de week na dit weekend bij de moeder verblijft van woensdag uit school tot donderdag naar school.
2.5.
De advocaat van de vader heeft de moeder bij e-mail van 26 maart 2024 gesommeerd om toestemming te verlenen voor inschrijving van [minderjarige] op het Leidsche Rijn College in Utrecht. Per e-mail van dezelfde dag heeft de advocaat van de moeder geantwoord dat zij de toestemming niet zal verlenen, omdat partijen hebben afgesproken dat [minderjarige] de middelbare school in Amsterdam zal doorlopen en omdat de vader haar niet heeft gekend in de keuze voor een middelbare school.
2.6.
De moeder is op 10 april 2024 een bodemprocedure gestart bij de rechtbank Midden-Nederland. Daarin verzoekt zij de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te bepalen bij de moeder in Amsterdam, vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op een middelbare school in Amsterdam en wijziging van de zorgregeling.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vader vordert vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op het Leidsche Rijn College in Utrecht.
3.2.
De moeder voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De moeder vordert, samengevat:
I. wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , zo dat deze bij de moeder zal zijn;
II. vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op een middelbare school in Amsterdam.
4.2.
De vader voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
De vader stelt dat [minderjarige] , evenals een aantal van zijn vrienden, naar het Leidsche Rijn College wil. Volgens de moeder hebben de ouders echter mondeling afgesproken – en is het ook de wens van [minderjarige] –dat hij in Amsterdam naar de middelbare school gaat en bij de moeder hoofdverblijf heeft vanaf zijn 12e jaar.
5.2.
De inschrijftermijn voor het Leidsche Rijn College verloopt op 23 april 2024. Voor die tijd is er geen beslissing in de bodemprocedure te verwachten. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
5.3.
Het gaat hier om een geschil omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag. Op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek neemt de rechter een beslissing die in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het, gelet op de nu bekende omstandigheden, in het belang van [minderjarige] wenselijk is dat hij wordt ingeschreven op het Leidsche Rijn College in Utrecht. Dat wordt als volgt toegelicht.
5.5.
Het is jammer dat partijen het niet eens kunnen worden over de plaats waar [minderjarige] naar de middelbare school zal gaan, terwijl dit bij uitstek een beslissing is die door de ouders gezamenlijk moet worden genomen. Uiteraard speelt een eventuele wens van een kind een rol bij die beslissing, maar die is niet doorslaggevend. Door zich te beroepen op de vermeende keuze van het kind legt een ouder een veel te zware last op de schouders van het kind. Ook een 12-jarige kan de consequenties van een schoolkeuze nog niet geheel overzien. En zeker als – zoals hier – de ouders een tegenovergestelde opvatting hebben over de vermeende wens van het kind, kan het kind behoorlijk in de knel raken.
5.6.
Partijen hebben over diverse feiten een tegengestelde visie. Zo betwist de vader dat afgesproken is dat [minderjarige] in Amsterdam naar de middelbare school gaat en dan bij de moeder gaat wonen. Daarnaast stelt de vader dat de moeder mee is geweest naar open dagen van middelbare scholen in Utrecht, maar ontkent zij dit.
5.7.
Positief is dat de ouders erin zijn geslaagd al jaren een soort co-ouderschapsregeling uit te voeren waarbij [minderjarige] bijna evenveel tijd bij de moeder doorbrengt als bij de vader (ongeveer 3:4). Feit is echter dat [minderjarige] de laatste zes à zeven jaar zijn hoofdverblijf bij de vader in Utrecht heeft gehad en daar naar de basisschool is gegaan. Aannemelijk is dat hij voornamelijk daar, althans voor het grootste deel, zijn sociale leven heeft. Een middelbare school in Utrecht sluit het beste aan bij deze feitelijke situatie. Niet aannemelijk is geworden dat het Leidsche Rijn College geen passende school is. Het is een VMBO/HAVO/VWO-school en [minderjarige] heeft een VWO/gymnasium-advies. Verder is het voor [minderjarige] prettig dat een aantal van zijn Utrechtse vrienden ook naar die school gaat en dat hij daar een plaatsingsgarantie heeft. Dat geeft [minderjarige] zekerheid en die kan hij waarschijnlijk goed gebruiken (gelet op de spannende overgang van basis- naar middelbare school en in het bijzonder op de meningsverschillen tussen zijn ouders waarin hij kennelijk wordt betrokken). Tenslotte is van belang dat de moeder erkent dat zij nog niet actief op zoek is gegaan naar een middelbare school in Amsterdam. In haar tegenvordering is dan ook niet een bepaalde school vermeld, zodat die vordering alleen al moet worden afgewezen omdat deze te onbepaald is. Overigens heeft de loting voor de middelbare scholen in Amsterdam inmiddels al plaatsgevonden en is er hoogstens in een tweede ronde eind mei 2024 nog kans op een overgebleven plek op een (minderpopulaire en in ieder geval nu nog niet bekende) school.
5.8.
Nu er in dit kort geding geen vervangende toestemming komt voor een school in Amsterdam, is ook verplaatsing van [minderjarige] hoofdverblijfplaats naar - althans toevertrouwing aan - moeder nu niet aan de orde.
5.9.
De conclusie is dat vervangende toestemming zal worden verleend voor inschrijving van [minderjarige] op het Leidsche Rijn College in Utrecht en dat de tegenvorderingen van de moeder zullen worden afgewezen.
5.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten zowel in conventie als in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
verleent de vader vervangende toestemming (die in de plaats komt van de toestemming van de moeder) om [minderjarige] in te schrijven op het Leidsche Rijn College in Utrecht,
6.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E A Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MAH