ECLI:NL:RBAMS:2024:2257

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
13-269864-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor medeplegen van gewoontewitwassen van meer dan twee miljoen euro

Op 22 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen van meer dan twee miljoen euro. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van dubbeltelling in de geldbedragen, omdat het ging om afzonderlijke transacties. De LOVS-oriëntatiepunten werden niet passend geacht, omdat deze gebaseerd zijn op het benadelingsbedrag van de fraude. De rechtbank concludeerde dat het financiële voordeel dat de verdachte had genoten beperkt was, ondanks zijn rol in het ontvangen en overdragen van grote geldbedragen.

De zaak kwam ter terechtzitting op 30 januari 2024, waar de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde eiste. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. N. Stegerhoek, pleitte voor vrijspraak, stellende dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van de telefoon waarop de bewijsstukken waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte de eigenaar en gebruiker van de telefoon was, en dat de bewijsstukken voldoende waren om de tenlastelegging te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen, waarbij hij samen met anderen handelde. De verdachte had gedurende een maand grote geldbedragen verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die in verhouding stond tot de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/269864-22
Datum uitspraak: 13 februari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.M. van der Veen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Stegerhoek, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich in de periode van 8 september 2022 tot en met 4 oktober 2022 in Amsterdam, Vlaardingen, Rotterdam, Den Haag, en/of Maassluis schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoonte witwassen van de volgende geldbedragen:
  • ongeveer 300.000,- euro op 8 september 2022;
  • ongeveer 2.600,- euro op 8 september 2022;
  • ongeveer 54.800 ,- euro op 8 september 2022;
  • ongeveer 13.100,- euro op 9 september 2022;
  • ongeveer 10.000,- euro op 9 september 2022;
  • ongeveer 240.000,- euro op 13 september 2022;
  • ongeveer 300.000,- euro op 14 september 2022;
  • ongeveer 150.000,- euro op 14 september 2022;
  • ongeveer 150.000,- euro op 14 september 2022;
  • ongeveer 150.000,- euro op 14 september 2022;
  • ongeveer 40.000,- euro op 14 september 2022;
  • ongeveer 400.000,- euro op 15 september 2022;
  • ongeveer 80.000,- euro op 23 september 2022;
  • ongeveer 98.000,- euro op 23 september 2022;
  • ongeveer 5.000,- euro op 27 september 2022, en:
  • ongeveer 102.000,- euro op 4 oktober 2022,
subsidiair tenlastegelegd als (eenvoudig) schuld witwassen van voornoemde bedragen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlage, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Verdachte kan worden aangemerkt als de eigenaar en de gebruiker van de telefoon waarop de berichten over de geldoverdrachten zijn aangetroffen. De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op de omstandigheid dat de telefoon bij de doorzoeking van de woning van verdachte is aangetroffen. Verdachte heeft bij de inbeslagname ook verklaard dat de telefoon van hem was. Uit berichten in de telefoon die zijn verstuurd via de app ‘Signal’ blijkt duidelijk waar en wanneer de afzonderlijke geldoverdrachten hebben plaatsgevonden. Uit het dossier kunnen verder verschillende witwastypologieën worden afgeleid. Op grond van het daardoor ontstane witwasvermoeden en het ontbreken van een verklaring van verdachte over de herkomst van het geld, kan worden aangenomen dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Uit de berichten blijkt daarnaast van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander, namelijk de gebruiker ‘ [naam 1] ’. De hoeveelheid van de transacties en de hoogte van het totale bedrag maken dat sprake is van gewoontewitwassen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker is geweest van de telefoon, zodat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden van de aan hem ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet alle ten laste gelegde geldbedragen bewezen kunnen worden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat ten aanzien van het eerste, vijfde, dertiende en veertiende gedachtestreepje uit de dagvaarding niet kan worden vastgesteld dat de getallen uit de berichten kunnen worden aangemerkt als geldbedragen, dan wel dat op basis van die getallen de hoogte van de respectievelijke geldbedragen niet kan worden vastgesteld.
Met betrekking tot het negende en tiende gedachtestreepje heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van doublering, zodat verdachte van deze gedachtestreepjes vrijgesproken dient te worden.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Identificatie van verdachte als ‘ [naam 2] ’
Bij het beantwoorden van de vraag of het ten laste gelegde feit bewezen kan worden, zijn de berichten in het procesdossier die via de applicatie ‘Signal’ verstuurd van belang. De rechtbank dient zich allereerst te buigen over de vraag of verdachte de gebruiker is geweest van de telefoon waarop de Signal-berichten zijn aangetroffen.
De politie treft de desbetreffende Samsung-telefoon aan bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] op 19 oktober 2022, waar verdachte blijkens de Basisregistratie Personen staat ingeschreven. Verdachte is op dat moment de enige persoon in de woning en de telefoon wordt in zijn nabijheid aangetroffen. Verdachte verklaart tegen de verbalisanten ter plaatse dat de telefoon aan hem toebehoort. Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte de eigenaar is geweest van de Samsung-telefoon.
De rechtbank gaat er, behoudens contra-indicaties, van uit dat de eigenaar van een telefoon ook de gebruiker is. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij niet de gebruiker van de telefoon is geweest. Verdachte heeft dit niet verder onderbouwd of toegelicht. Nu het dossier geen contra-indicaties bevat, stelt de rechtbank vast dat verdachte wel degelijk de gebruiker van de telefoon is geweest. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat op de telefoon een foto is aangetroffen waarop een dekbedovertrek is te zien, dat overeenkomt met een dekbedovertrek zoals aangetroffen tijdens de doorzoeking in de woning.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte de Samsung-telefoon in de ten laste gelegde periode in gebruik heeft gehad en onder de gebruikersnaam ‘ [naam 2] ’ via Signal berichten heeft verstuurd en ontvangen.
4.3.2
Ten laste gelegde geldbedragen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde geldbedragen voorhanden heeft gehad, heeft verworven en/of heeft overgedragen.
De rechtbank stelt voorop dat uit de context van de gesprekken kan worden afgeleid dat consequent wordt gesproken over geld, ondanks dat dit niet steeds expliciet wordt benoemd. De rechtbank overweegt daarnaast dat de geldbedragen in de berichten afwisselend verkort en volledig worden uitgeschreven. Dat het ook bij de verkort geschreven bedragen steeds om een veelvoud gaat, blijkt bijvoorbeeld uit de tellingen die tussen de overdrachten door worden gemaakt. Zo vraagt gebruiker ‘ [naam 1] ’ op 9 september 2022 aan verdachte om ‘10’ te geven aan ‘die [naam 3] ’. Verdachte vraagt of [naam 1] daar ‘die pakoe’ mee bedoeld, waarop [naam 1] bevestigend antwoordt. Op 13 september 2022 berekenen verdachte en [naam 1] hoeveel geld er in totaal zou moeten zijn. Verdachte stuurt vervolgens ‘Ja en min 10000’ ‘Aan die pakoe’. De rechtbank stelt vast dat hieruit blijkt dat ‘10’ een geldbedrag van € 10.000,- betreft. Bovendien blijkt ook uit de verstuurde foto’s van grote stapels bankbiljetten dat het steeds om een veelvoud van de verkort geschreven bedragen gaat. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de bedragen zoals vermeld in het eerste, vijfde, dertiende en veertiende gedachtestreepje op basis van de inhoud van berichten kan worden vastgesteld. De rechtbank verwerpt het verweer.
Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van dubbeltelling van de geldbedragen, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier blijkt dat verdachte op 14 september 2022 een geldbedrag van € 300.000,- heeft opgehaald in Den Haag. Verdachte heeft deze € 300.000,- dus verworven. Op diezelfde dag levert verdachte een geldbedrag van € 150.000,- af op de [adres 2] in Amsterdam en wordt een geldbedrag van € 150.000,- bij verdachte op de [adres 3] opgehaald. Deze laatste twee bedragen heeft verdachte aldus overgedragen. Nu verwerven en overdragen twee verschillende handelingen zijn en het gaat om los van elkaar staande transacties, concludeert de rechtbank dat van dubbeltelling geen sprake is.
4.3.3
Beoordelingskader witwassen
Voor de strafbaarheid van witwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat het betreffende voorwerp afkomstig is van enig misdrijf. Het dossier in deze zaak bevat onvoldoende aanknopingspunten voor een specifiek misdrijf waaruit de ten laste gelegde geldbedragen afkomstig zouden zijn. Voor de beoordeling of die geldbedragen “afkomstig uit enig misdrijf” zijn, zal de rechtbank het in de rechtspraak ontwikkelde beoordelingskader voor witwassen zonder gronddelict toepassen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
4.3.4
Toepassing van het beoordelingskader
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
De rechtbank vindt dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In elk van de bovengenoemde gevallen hebben de geldtransacties plaatsgevonden onder omstandigheden die voldoen aan een aantal zogenoemde witwastypologieën. Dit zijn algemeen objectieve kenmerken van witwassen die zijn verkregen in jarenlange onderzoeken van internationale opsporing en bestrijding van witwassen. Deze typologieën vormen een aanwijzing dat het om opbrengsten uit criminele activiteiten gaat.
Allereerst geldt dat het dossier door verdachte verstuurde afbeeldingen bevat waarop grote hoeveelheden contant geld in grote coupures te zien zijn. De geldbedragen op de afbeeldingen zijn gebundeld met elastieken. Dit vormt een witwasindicatie. In de gesprekken komt daarnaast naar voren dat gebruik wordt gemaakt van tokens. Tokens worden gebruikt als afgesproken codenummer/ kwitantie bij criminele geldoverdrachten. Verdachte wordt steeds met grote bedragen contant geld naar wisselende locaties gestuurd, waarbij de contante geldbedragen direct worden overgedragen. De overdracht van het geld vindt vaak plaats op openbare plekken, zoals op parkeerplaatsen. Ook dit zijn witwasindicaties die duiden op een criminele herkomst van de geldbedragen.
Het witwasvermoeden wordt daarnaast versterkt doordat de gegevens die bij de Belastingdienst bekend zijn over verdachte geen verklaring kunnen bieden voor de geldbedragen. Er zijn over het jaar 2022 geen inkomensgegevens van verdachte bekend en verdachte ontving destijds enkel zorgtoeslag. De transacties staan aldus niet in verhouding tot de (legale) inkomsten van verdachte.
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank gelet op al het voorgaande van oordeel dat een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat alle ten laste gelegde geldbedragen geheel of gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn en dat er sprake zou zijn van witwassen.
Geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geld
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een gerechtvaardigd witwasvermoeden, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de (legale) herkomst van het geld. Verdachte heeft zich tijdens zijn verhoren en op de zitting steeds beroepen op zijn zwijgrecht.
Verdachte heeft hiermee geen tegenwicht geboden aan de verdenking van witwassen. Gelet op het vastgestelde vermoeden van witwassen en het ontbreken van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van verdachte hierover, kan het niet anders zijn dan dat deze geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Opzet, gewoontewitwassen en medeplegen
Gelet op de manier waarop de communicatie van verdachte over de geldbedragen verliep en verdachte het geld afgaf, heeft verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijke opzet gehad op het overdragen van geldbedragen die van misdrijf afkomstig waren.
Uit de inhoud van de berichten blijkt daarnaast ook dat er een zodanig verband was tussen het witwassen van de verschillende geldbedragen, dat er niet meer kan worden gesproken over het bij herhaling begaan van het delict witwassen, maar dat er sprake was van gewoontewitwassen.
Het ten laste gelegde medeplegen kan daarbij worden bewezen, nu verdachte daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt gewerkt met een of meer anderen. Verdachte ontving blijkens de chatberichten voortdurend aanwijzingen omtrent de geldoverdrachten en vervulde een uitvoerende rol in het geheel.
4.3.5
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat uit de chatberichten in de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de ten laste gelegde geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad en/of heeft overgedragen. Verdachte heeft daarbij nauw en bewust samengewerkt met een of meer anderen. Gelet op de omvang, het aantal en de frequentie van de geldoverdrachten gedurende de ten laste gelegde periode, is volgens de rechtbank vast komen te staan dat verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
4.3.6
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
in de periode van 8 september 2022 tot en met 4 oktober 2022, te Amsterdam en Vlaardingen en Rotterdam en Den Haag en Maassluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, geldbedragen, te weten:
- een geldbedrag van 300.000,- euro, (op 8 september 2022) en
- een geldbedrag van 2.600,- euro, (op 8 september 2022) en
- een geldbedrag van 54.800 ,- euro, (op 8 september 2022) en
- een geldbedrag van 13.100,- euro, (op 9 september 2022) en
- een geldbedrag van 10.000,- euro, (op 9 september 2022) en
- een geldbedrag van 240.000,- euro, (op 13 september 2022) en
- een geldbedrag van 300.000,- euro, (op 14 september 2022) en
- een geldbedrag van 150.000,- euro, (op 14 september 2022) en
- een geldbedrag van 150.000,- euro, (op 14 september 2022) en
- een geldbedrag van 150.000,- euro, (op 14 september 2022) en
- een geldbedrag van 40.000,- euro, (op 14 september 2022) en
- een geldbedrag van 400.000,- euro, (op 15 september 2022) en
- een geldbedrag van 80.000,- euro, (op 23 september 2022) en
- een geldbedrag van 98.000,- euro, (op 23 september 2022) en
- een geldbedrag van 5.000,- euro, (op 27 september 2022) en
- een geldbedrag van 102.000,- euro, (op 4 oktober 2022),
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) wisten dat de geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij en of zijn mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de ondergeschikte rol van verdachte en het feit dat hij een
first offenderis. Onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam heeft de raadsman voorgesteld om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek op te leggen, waarvan veertien maanden voorwaardelijk en in combinatie met een taakstraf van de maximale duur.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander n ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen door het verwerven, voorhanden hebben en/of overdragen van grote geldbedragen, waarvan hij wist dat deze van enig misdrijf afkomstig waren. In een periode van ongeveer een maand heeft verdachte een bedrag van ruim twee miljoen euro witgewassen. Witwassen is een ernstig feit dat de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het maatschappelijk belang om dergelijk handelen tegen te gaan is dan ook groot en daarom is een forse strafrechtelijke reactie passend.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 november 2023. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de strafmaat ook het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt van 14 december 2023. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. Door de gereserveerde houding van verdachte is geen zicht gekregen op de cognitieve vaardigheden en het sociale netwerk van verdachte. De reclassering ziet daarom onvoldoende aanknopingspunten om met behulp van interventies gedragsverandering te bewerkstelligen.
De oriëntatiepunten voor strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn niet toegespitst op witwassen, maar zien op fraude in algemene zin. Deze oriëntatiepunten zijn gebaseerd op het benadelingsbedrag van de fraude. Als het bedrag dat verdachte heeft witgewassen wordt aangemerkt als het benadelingsbedrag, zou de LOVS in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden tot aan de maximum gevangenisstraf voorschrijven. De rechtbank is echter van oordeel dat een dergelijke straf niet passend is, nu in deze zaak slechts een relatief beperkte rol van verdachte is vastgesteld. Weliswaar was verdachte verantwoordelijk voor het in ontvangst nemen en overhandigen van grote geldbedragen, maar uit het dossier leidt de rechtbank af dat het financiële voordeel dat verdachte daarvan heeft genoten beperkt is geweest. Het lijkt erop dat verdachte in feite slechts een geldkoerier was. De rechtbank ziet om de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Gelet op het ondermijnende karakter van witwassen is de rechtbank wel van oordeel dat een forse strafrechtelijke reactie dient te volgen. Bij de bepaling van de duur van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

9.Beslag

Onder verdachte zijn vier telefoons en één simkaart in beslag genomen. De officier van justitie heeft teruggave van de telefoons aan verdachte gevorderd.
De rechtbank overweegt dat het bewezen verklaarde feit met behulp van de Samsung-telefoon is begaan, zodat deze telefoon wordt verbeurdverklaard. Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen goederen gelast de rechtbank de teruggave aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2022222700-6399702, Samsung).
Gelast de
teruggave aan de rechthebbendevan:
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2022222700-6399693, Apple Iphone);
  • 1 STK Simkaart van zaktelefoon (omschrijving: PL1300-2022222700-6399687);
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2022222700-6399707);
  • 1 STK Telefoontoestel (omschrijving: PL1300-2022222700-6399709).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. H.B.W. Beekman en J.W. van der Linden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Borova, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 februari 2024.
[…]