ECLI:NL:RBAMS:2024:2252

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
10633419 \ CV EXPL 23-10367
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geschil over ict-diensten en bewijsvoering van digitale handtekening

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 19 april 2024, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde], die een eenmansbedrijf runt onder de naam [handelsnaam]. De eisers vorderen schadevergoeding van € 5.392,52, vermeerderd met rente en kosten, omdat zij stellen dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen voor de ict-diensten die gedaagde zou leveren. Gedaagde betwist dit en stelt dat er wel een digitale overeenkomst is gesloten, ondertekend via SignRequest. De rechtbank oordeelt dat de elektronische handtekening van gedaagde niet voldoet aan de vereisten van artikel 3:15a BW, waardoor deze niet dezelfde bewijskracht heeft als een handgeschreven handtekening. De rechtbank concludeert dat er geen aanbod en aanvaarding is geweest van de diensten zoals gedaagde heeft gesteld, en dat de werkzaamheden die gedaagde zou uitvoeren niet zijn uitgevoerd. De vorderingen van eisers worden toegewezen, en gedaagde wordt veroordeeld tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen en tot het vergoeden van bijkomende kosten. De vorderingen van gedaagde in reconventie worden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10633419 \ CV EXPL 23-10367
Vonnis van 19 april 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verweersters in reconventie,
hierna samen te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] ,
gemachtigde: DAS,
tegen
[gedaagde] (H.O.D.N. [handelsnaam] ),
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P.A.J. Raaijmaakers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 juli 2023, met producties
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties
- het tussenvonnis van 3 november 2023
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens vermeerdering van conventionele eis, met producties
- de akte van de zijde van [eiser 1] en [eiser 2]
- de mondelinge behandeling van 22 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een eenmansbedrijf onder de naam [handelsnaam] en [handelsnaam] . Hij is inwonend bij zijn ouders en drijft de onderneming vanuit het ouderlijk huis.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn consumenten.
2.2.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben op enig moment [gedaagde] benaderd met de vraag hen te helpen met een aantal ict-gerelateerde vragen. [gedaagde] is op 1 augustus 2022 bij [eiser 1] en [eiser 2] thuis geweest om over de te verlenen diensten te praten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen na vermeerdering van eis - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.392,52, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Zij leggen hieraan het volgende ten grondslag. Er is volgens [eiser 1] en [eiser 2] nooit een schriftelijke overeenkomst getekend. De werkzaamheden waarvoor zij (mondeling) wel opdracht hebben gegeven, zijn niet, althans niet deugdelijk uitgevoerd. [gedaagde] heeft in strijd met de afspraken werk uitgevoerd waarvoor [eiser 1] en [eiser 2] geen opdracht hebben gegeven en waardoor zij schade hebben geleden. Daarom vorderen [eiser 1] en [eiser 2] terug wat zij aan [gedaagde] hebben betaald, naast vergoeding van kosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en vordert in reconventie een verklaring voor recht dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen die is ondertekend via de digitale ondertekeningsmethode SignRequest. De overeenkomst is aangegaan voor twee jaar en loopt door tot 1 augustus 2024. [gedaagde] heeft recht op betaling van een maandelijks bedrag van € 235,- inclusief btw voor de uitgevoerde werkzaamheden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

Juridisch kader
4.1.
Op grond van de hoofdregel draagt de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast daarvan. [eiser 1] en [eiser 2] beroepen zich op de rechtsgevolgen van een vordering uit onverschuldigde betaling. [gedaagde] verweert zich tegen die vordering met een beroep op het bestaan van een digitaal ondertekende overeenkomst als rechtsgrond voor de betaling. Dat een overeenkomst zoals [gedaagde] zegt is gesloten en ondertekend wordt betwist door [eiser 1] en [eiser 2] . [gedaagde] dient daarom zijn standpunt te onderbouwen en zo nodig te bewijzen.
4.2.
Voor dat bewijs is in beginsel voldoende dat [gedaagde] een onderhandse akte overlegt: een ondertekend document, bedoeld om tot bewijs van de gemaakte afspraken te dienen. [gedaagde] stelt dat sprake is van een elektronische onderhandse akte. Om dezelfde bewijskracht te hebben als een onderhandse schriftelijke (papieren) akte, geldt voor een elektronische onderhandse akte dat deze rechtsgeldig ondertekend moet zijn.
4.3.
[gedaagde] voert aan dat hij [eiser 1] op 1 augustus 2022 persoonlijk thuis heeft bezocht en met haar afspraken heeft gemaakt over diverse door hem uit te voeren ict-diensten. Die afspraken zijn in een digitaal document vastgelegd. [gedaagde] heeft van dit document de volgende afdruk overgelegd:
Dit document zou [eiser 1] ter plekke digitaal hebben ondertekend. [gedaagde] heeft afschriften van het ondertekeningslog en certificaten overgelegd als productie 3 bij dagvaarding. [eiser 1] betwist de gestelde afspraken en ontkent een (digitale) handtekening te hebben geplaatst.
4.4.
In dit kader zijn van belang de verordening van de EU nr. 910/2014 (hierna: de eidas-verordening en artikel 3:15a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In artikel 3:15a BW wordt een onderscheid gemaakt tussen drie soorten digitale handtekeningen:
- een elektronische
gekwalificeerdehandtekening als bedoeld in artikel 3, onderdeel 12 van de eidas-verordening;
- een
geavanceerdeelektronische handtekening als bedoeld in onderdeel 11 van artikel 3 van de eidas-verordening, en
- een
andereelektronische handtekening als bedoeld in onderdeel 10, van artikel 3 van de eidas-verordening.
4.5.
Op grond van artikel 3:15a BW heeft een gekwalificeerde elektronische handtekening dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven ‘natte’ handtekening. Een geavanceerde elektronische handtekening en een andere elektronische handtekening hebben ook dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening, als voor deze elektronische handtekeningen een methode voor ondertekening is gebruikt die voldoende betrouwbaar is. Of een methode voldoende betrouwbaar is, is afhankelijk van het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt en van alle overige omstandigheden van het geval, zo volgt uit artikel 3:15a BW.
Duiding elektronische handtekening van belang voor bewijskracht
4.6.
Omdat de digitale handtekening onder de overeenkomst betwist wordt, zal eerst vastgesteld moeten worden hoe de handtekening, gezet via het programma SignRequest, geduid moet worden. Dit is namelijk van belang voor de bewijskracht van de handtekening. Als de handtekening kan worden aangemerkt als een elektronische gekwalificeerde handtekening, heeft deze op grond van artikel 3:15a BW dezelfde dwingende bewijskracht als een handgeschreven handtekening en is [eiser 1] in beginsel gebonden aan de overeenkomst. Als de handtekening aangemerkt moet worden als een geavanceerde elektronische handtekening of als een andere elektronische handtekening als hierboven bedoeld, is de vervolgvraag of de methode die is gebruikt voor ondertekening, voldoende betrouwbaar is. Pas als dat komt vast te staan, heeft de handtekening dezelfde dwingende bewijskracht als een handgeschreven handtekening.
Geen gekwalificeerde elektronische handtekening
4.7.
De gekwalificeerde elektronische handtekening moet volgens artikel 3 lid 12 eidas-verordening aan de volgende drie cumulatieve eisen voldoen:
1. Het moet gaan om een geavanceerde elektronische handtekening en dus moet aan de eisen van artikel 26 eidas-verordening zijn voldaan;
2. de elektronische handtekening moet zijn gezet met een ‘gekwalificeerd middel voor het aanmaken van een elektronische handtekening';
3. de handtekening moet gebaseerd zijn op een gekwalificeerd certificaat, aangemaakt door een Europees erkende vertrouwensdienstverlener (Hof van Justitie van de EU, 22 oktober 2022, ECLI:EU:C:2022:815 (Ekofrukt), rechtsoverweging 43).
4.8.
Door [gedaagde] is niet onderbouwd gesteld noch gebleken dat de elektronische handtekening voldoet aan de eisen van artikel 26 eidas-verordening. Ook is niet gesteld of gebleken dat het gebruikte programma een gekwalificeerd middel is in de zin van artikel 3 van de eidas-verordening, of dat de handtekening gebaseerd is op een gekwalificeerd certificaat in de zin van artikel 3 sub 15 van de eidas-verordening. De handtekening kan dan ook niet worden aangemerkt als een gekwalificeerde elektronische handtekening.
Gehanteerde methode onvoldoende betrouwbaar
4.9.
Daarom zal op grond van artikel 3:15a BW gekeken moeten worden of de methode die volgens [gedaagde] is gebruikt voor ondertekening voldoende betrouwbaar is. Hierbij moet rekening gehouden worden met het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt en met alle overige omstandigheden van het geval. Ook de aard van de overeenkomst is van belang.
4.10.
De overeenkomst is volgens [gedaagde] door [eiser 1] bij haar thuis, in het bijzijn van [gedaagde] , ondertekend met de computermuis. Het digitaal ondertekenen van het document vond plaats via het programma SignRequest. Volgens [gedaagde] is dit een beveiligd programma waarin het achteraf aanbrengen van wijzigingen niet mogelijk is. Dit onderbouwt hij met certificaten, waarin staat beschreven dat het document niet gewijzigd is sinds de handtekeningen zijn gezet. [eiser 1] en [eiser 2] voeren hier tegen aan dat uit navraag bij SignRequest blijkt dat het secure hash algoritme niet matcht met het bijgevoegde bestand. Ook verklaart SignRequest dat volgens de ondertekeningslog het e-mailadres van [eiser 1] niet geverifieerd is door SignRequest, wat dient te gebeuren voordat een document definitief wordt. Dit standpunt wordt met een e-mailbericht van een medewerker van SignRequest bevestigd.
4.11.
De kantonrechter stelt vast dat uit de ondertekeningslog blijkt dat de door SignRequest gehanteerde methode van e-mailverificatie niet is voltooid. SignRequest constateert dit zelf ook en verklaart dat een dergelijke verificatie dient plaats te vinden voordat een document definitief wordt. Nog daargelaten dat het de vraag is of het proces rondom de elektronische handtekening voltooid is, is daarmee van enige vorm van verificatie niet gebleken.
4.12.
Artikel 26 van de eidas-verordening vereist voor een geavanceerde elektronische handtekening onder meer dat deze op unieke wijze aan de ondertekenaar is verbonden en dat zij tot stand komt ‘met gegevens voor het aanmaken van elektronische handtekeningen die de ondertekenaar, met een hoog vertrouwensniveau, onder zijn uitsluitende controle kan gebruiken’. Daarvan is in het onderhavige proces niet gebleken, omdat enige vorm van verificatie achterwege is gebleven. Daarmee is in ieder geval geen sprake van een geavanceerde elektronische handtekening.
4.13.
Hoewel geen enkele ondertekeningsmethode bestand zal zijn tegen alle mogelijke vormen van misbruik, levert de gebruikte methode onvoldoende onderbouwing voor ondertekening door [eiser 1] op. De enkele stelling van [gedaagde] dat in de overeenkomst het bankrekeningnummer van [eiser 1] is opgenomen en dat hij over dat gegeven niet kon beschikken, is onvoldoende om vast te stellen dat [eiser 1] daadwerkelijk degene was die het document ondertekende. Gegevens zoals een bankrekeningnummer zijn immers misschien lastig, maar niet onmogelijk om te achterhalen zonder medewerking van de eigenaar. Ook staat vast dat [gedaagde] de laptop van [eiser 1] op de dag van de gestelde afspraken heeft meegenomen om onderhoud te plegen, en hij mogelijk langs deze weg de benodigde gegevens kan hebben verkregen. Daar komt bij dat het doel waarvoor de elektronische handtekening in dit geval werd gebruikt het aangaan van een overeenkomst was waarbij [eiser 1] als consument een aanzienlijke betaalverplichting voor een lange periode van 24 maanden zou zijn aangegaan.
4.14.
Gelet op het bovenstaande is [gedaagde] er niet in geslaagd voldoende te onderbouwen dat van een digitaal ondertekende overeenkomst sprake is. De door [gedaagde] gestelde gevolgde methode van ondertekening kan niet als voldoende betrouwbaar worden aangemerkt. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Overeenkomst tot stand gekomen?
4.15.
Vervolgens is aan de orde of sprake is van een (mondelinge) overeenkomst op basis waarvan [eiser 1] en [eiser 2] verplicht zijn diensten van [gedaagde] af te nemen en zijn facturen te voldoen.
4.16.
[gedaagde] voert aan dat [eiser 1] hem op 1 augustus 2022 opdracht heeft gegeven voor onderhoud van pc en laptop, omzetten hosting van de website [website] naar het bedrijf van [gedaagde] , verhuizing van de domeinnaam, het bestellen en activeren van een glasvezelaansluiting FTTH (
fibre to the home)voor hun woning in [woonplaats] , het verbeteren van het wifi signaal aldaar, alles voor de duur van 24 maanden. Voor deze diensten is in totaal € 135,00 inclusief btw per maand afgesproken. Later is daar de opdracht tot vervanging van de DSL verbinding in [plaats] bijgekomen ad € 80,00 exclusief btw per maand. [gedaagde] stelt dat de afspraken blijken uit het digitale document dat thuis samen met [eiser 1] is opgesteld, zie hiervoor onder 4.3.
4.17.
[eiser 1] stelt dat zij dit document pas voor het eerst heeft gezien in oktober 2022 nadat de problemen waren ontstaan en dat de inhoud nooit concreet met haar of [eiser 2] is besproken, laat staan door hen is geaccordeerd.
4.18.
De kantonrechter overweegt als volgt. De diensten die in het document (zie 4.3.) staan zijn summier omschreven. Voor niet deskundige consumenten zoals [eiser 1] en [eiser 2] , is – behalve de prijs en duur van het contract – op basis van dit document alleen niet concreet en duidelijk welke diensten precies worden afgenomen. [gedaagde] stelt dat hij thuis bij [eiser 1] mondeling heeft toegelicht wat de diensten zouden gaan inhouden. [eiser 1] en [eiser 2] hebben dit betwist. Duidelijk is dat [eiser 1] en [eiser 2] in grote mate afhankelijk waren van de deskundigheid van [gedaagde] op ict gebied. Juist daarom hadden ze hem ingeschakeld. [gedaagde] had dit moeten begrijpen. Het had op zijn weg gelegen niet alleen concreet te onderbouwen wat er precies mondeling is besproken op 1 augustus, maar ook om dit in begrijpelijke taal vast te leggen, althans voldoende te controleren dat [eiser 1] en [eiser 2] begrepen wat de opdracht precies zou gaan inhouden, en welke gevolgen dit in de praktijk zou hebben. Uit hetgeen ter zitting is besproken en de inhoud van het dossier blijkt dit alles niet. Integendeel: met name uit de WhatsApp berichten blijkt dat [eiser 1] en [eiser 2] de gang van zaken zeer onduidelijk vonden en zich overvallen voelden door de onverwachte aanpassing van accounts en niet gewenste veranderingen op het gebied van internet, tv, telefoon en website.
4.19.
Dit leidt tot de volgende conclusie. Voor de totstandkoming van een overeenkomst is aanbod en aanvaarding vereist. Dat [eiser 1] en [eiser 2] het aanbod van [gedaagde] om de gestelde diensten uit te voeren hebben aanvaard is onvoldoende onderbouwd gesteld noch gebleken. Dit leidt ertoe dat geen overeenkomst tot stand is gekomen met de inhoud zoals door [gedaagde] bepleit. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
4.20.
Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Mocht worden geoordeeld dat wél een overeenkomst tot stand is gekomen, dan dient deze te worden vernietigd. Essentiële informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder a BW is niet door [gedaagde] verstrekt. Ook heeft [gedaagde] zich schuldig gemaakt aan een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193d BW. [gedaagde] heeft immers nagelaten [eiser 1] en [eiser 2] volledig te informeren en hen daarmee niet de gelegenheid geboden een voldoende afgewogen besluit te nemen over het verstrekken van de opdracht. Daarnaast is sprake van een misleidende omissie omdat essentiële informatie die een gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen over een transactie is weggelaten.
Wel opgedragen werkzaamheden zijn niet uitgevoerd
4.21.
[eiser 1] en [eiser 2] voeren aan dat aan [gedaagde] opdracht is gegeven voor:
hulp bij onderhoud pc, laptop en website voor € 35,- per maand;
verbeteren wifi-ontvangst in de woning in [woonplaats] ;
voorbereiden netwerk woning in [woonplaats] op komst glasvezel;
verbeteren internetsnelheid buitenhuis [plaats] ;
goedkoper mobiel telefoonabonnement helpen regelen.
[eiser 1] en [eiser 2] voeren aan dat [gedaagde] deze werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. Concreet zeggen zij daarover:
ad 1
. onderhoud pc, laptop en website: alleen in het begin is er onderhoud uitgevoerd aan pc en laptop. Het onderhoud van de website heeft nooit plaatsgevonden. De domeinnaam van de website [website] is zonder toestemming of medeweten van [eiser 1] op naam van [gedaagde] geregistreerd, en de hosting is buiten de wil van [eiser 1] bij zijn bedrijf ondergebracht. [gedaagde] wil niet meewerken aan het terugdraaien van deze ongewenste aanpassingen
ad 2. en 3.
diensten woning [woonplaats]: [gedaagde] heeft zonder medeweten van [eiser 1] het Ziggo particuliere pakket webdiensten op naam van [eiser 1] omgezet naar Ziggo zakelijk op naam van Stichting [website] . [eiser 1] is betrokken bij deze stichting, maar is geen bestuurder, en wilde helemaal geen omzetting. Daarnaast is zonder medeweten een CanalDigital abonnement afgesloten op naam van [gedaagde] . Ook is de Ziggo internetverbinding zonder toestemming of medeweten omgezet naar KPN en is het vaste telefoonnummer omgezet naar een andere provider. [eiser 1] heeft veel tijd en moeite moeten stoppen in het terugdraaien van deze ongewenste aanpassingen. Het vaste telefoonnummer kon niet worden behouden.
ad 4.
buitenhuis [plaats]: [gedaagde] heeft zonder toestemming een KPN 4G DSL internetabonnement afgesloten waarbij het bedrijf van [gedaagde] als tussenpersoon is opgetreden.
4.22.
[eiser 1] en [eiser 2] zeggen al met al maandelijks € 215,00 aan [gedaagde] betaald te hebben voor diensten waar zij niet om hebben gevraagd, dan wel die niet zijn uitgevoerd. In totaal heeft [gedaagde] tot de maand mei 2023 € 2.835,00 voor niet geleverde diensten geïncasseerd. Dit bedrag is onverschuldigd betaald, aldus [eiser 1] en [eiser 2] . [eiser 1] en [eiser 2] hebben daarnaast kosten moeten maken om de ongewenste acties van [gedaagde] terug te draaien. Aan Ziggo is ten behoeve van herstel van het abonnement € 452,52 betaald. Ook is een bedrag van € 170,00 aan prepaid kosten gemaakt.
4.23.
[gedaagde] ontkent de gang van zaken zoals door [eiser 1] en [eiser 2] geschetst, maar is niet concreet ingegaan op hun uitgebreid toegelichte stellingen. Dit had wel van hem mogen worden verwacht. [gedaagde] heeft ook geen concrete specificatie van in rekening gebrachte werkzaamheden, materialen en uren verstrekt. De overgelegde facturen met summiere omschrijving zijn daartoe onvoldoende. [eiser 1] en [eiser 2] zijn daardoor niet in staat te controleren of, en zo ja welke, werkzaamheden zijn verricht.
Het gevolg hiervan is dat bij gebrek aan onderbouwde betwisting het ervoor wordt gehouden dat de opgedragen diensten niet zijn uitgevoerd en de facturen onverschuldigd zijn betaald. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld een bedrag van
€ 4.770,00 terug te betalen aan onverschuldigd betaalde maandelijkse termijnen.
4.24.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben onbetwist aangevoerd dat [gedaagde] niet bereid was mee te werken aan het terugdraaien van de ongewenste diensten. Dit levert onrechtmatig handelen van [gedaagde] op. De schade van € 452,52 en € 170,00 die [eiser 1] en [eiser 2] hierdoor hebben geleden, dient hij te vergoeden.
4.25.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om aan [eiser 1] en [eiser 2] te betalen een bedrag van in totaal € 5.392,52.
4.26.
De gevorderde wettelijke rente over voornoemde bedragen zal worden toegewezen als hierna te melden, omdat [gedaagde] in verzuim is met het betalen van deze bedragen.
4.27.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten stelt de kantonrechter vast dat [eiser 1] en [eiser 2] voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Overige vorderingen en dwangsommen
4.28.
De vorderingen tot het door [gedaagde] uitvoeren van, het overzetten danwel terugzetten van zowel het internet in [plaats] als de hosting en domeinnaam van de website [website] naar een door [eiser 1] en [eiser 2] te kiezen eigen provider zullen worden toegewezen. De aan deze veroordeling gekoppelde gevorderde dwangsommen zullen ook worden toegewezen. Weliswaar heeft [gedaagde] gesteld een rechterlijke uitspraak te zullen respecteren, maar gelet op de aard van dit geschil en het gegeven dat [gedaagde] geen gehoor heeft gegeven aan de eerdere hiertoe strekkende verzoeken van [eiser 1] en [eiser 2] , is niet buiten twijfel dat [gedaagde] zich aan deze veroordeling zal houden. De gevorderde dwangsom is gemaximeerd en gelet op de hoogte ervan ziet de kantonrechter geen aanleiding deze te matigen.
Vorderingen [gedaagde] in reconventie worden afgewezen
4.29.
Gelet op het voorgaande worden de vorderingen van [gedaagde] in reconventie afgewezen.
Proceskosten
4.30.
Omdat [gedaagde] in conventie en in reconventie grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten in reconventie zullen op nihil worden gesteld, omdat het partijdebat in reconventie grotendeels samen is gevallen met dat in conventie. De proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
133,76
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.038,76
4.31.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser 1] en [eiser 2] te betalen een bedrag van € 5.392,52, vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 3.457,52 vanaf 20 juli 2023 en over de vermeerdering van € 1.935,00 vanaf 22 februari 2024 totdat het bedrag volledig is betaald,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 569,61,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na vandaag medewerking te verlenen aan, danwel het uitvoeren van, het overzetten danwel terugzetten van het internet in het Buitenhuis [plaats] naar een door [eiser 1] en [eiser 2] te kiezen provider,
en bepaalt dat als [gedaagde] niet voldoet aan deze veroordeling hij een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per week, tot een maximum van € 8.000,00,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na vandaag medewerking te verlenen aan, danwel het uitvoeren van, het overzetten danwel terugzetten van hosting en domeinnaam van de website [website] naar een door [eiser 1] en [eiser 2] te kiezen bedrijf,
5.5.
bepaalt dat als [gedaagde] niet voldoet aan de veroordeling onder 5.4., [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per week, tot een maximum van € 8.000,00,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.038,76, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.10.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot vandaag begroot op nihil,
in conventie en in reconventie
5.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D.C. Vink.
57327