ECLI:NL:RBAMS:2024:2251

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
732223
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van € 80 miljoen en tegenvorderingen in het kader van dividenduitkering en leningsovereenkomst

In deze zaak vordert Centric Holding B.V. (hierna: Centric) dat [gedaagde] B.V. (hierna: [gedaagde]) wordt veroordeeld tot betaling van € 80 miljoen, met rente en kosten, op basis van een leningsovereenkomst. [gedaagde] heeft tegenvorderingen ingesteld, waarin zij stelt dat Centric gehouden is om € 30 miljoen aan dividend uit te keren. De rechtbank heeft de vorderingen van Centric toegewezen en de tegenvorderingen van [gedaagde] afgewezen. De procedure is gestart na een ingreep van het Openbaar Ministerie, waarbij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam maatregelen heeft genomen tegen [gedaagde] en Centric. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] de enige aandeelhouder van Centric is en dat er een cashpoolrelatie bestaat tussen hen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de leningsovereenkomst niet vernietigbaar is en dat Centric recht heeft op de gevorderde bedragen. De rechtbank heeft ook de proceskosten en beslagkosten toegewezen aan Centric. De uitspraak is gedaan op 24 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/732223 / HA ZA 23-357
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
CENTRIC HOLDING B.V.,
te Gouda,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Centric,
advocaat: mr. T.R.B. de Greve te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht-Airport (onttrokken).

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 13 september 2023
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties
- het tussenvonnis van 15 november 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 maart 2024 en de daarin genoemde processtukken
- de brief van 4 april 2024 van mr. De Greve met opmerkingen bij het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1
[gedaagde] is de persoonlijke houdstermaatschappij van de heer [naam 1] . [gedaagde] is aandeelhouder van onder meer Centric. Op verzoek van het Openbaar Ministerie heeft de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam sinds november 2022 ingegrepen bij diverse vennootschappen die aan [gedaagde] zijn gerelateerd, waaronder Centric. Bij wijze van onmiddellijke voorziening is [naam 1] geschorst als bestuurder van Centric en zijn de aandelen van [gedaagde] in Centric ten titel van beheer overgedragen aan een externe beheerder.
2.2
In deze procedure vordert Centric kort gezegd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 80 miljoen, met rente en kosten, uit hoofde van overeenkomst. De tegenvorderingen van [gedaagde] strekken ertoe dat zij niet gehouden is tot enige betaling aan Centric, maar dat Centric is gehouden om € 30 miljoen aan dividenduitkering te betalen aan [gedaagde] .
2.3
Bij de mondelinge behandeling is namens [gedaagde] niemand verschenen, hoewel zij hiervoor behoorlijk is opgeroepen.
2.4
De rechtbank wijst de vorderingen van Centric toe en wijst de tegenvorderingen van [gedaagde] af.

3.De feiten

3.1
[gedaagde] is de enig aandeelhouder van Centric. Centric staat aan het hoofd van de Centric groep, een internationaal opererende onderneming die IT-diensten levert aan een groot aantal publieke en semipublieke organisaties.
3.2
[gedaagde] houdt ongeveer 99% van de aandelen in [bedrijf] N.V. (hierna: [bedrijf] ). Dit beursfonds is enig aandeelhouder van Strukton Groep N.V. en van de Antea groep.
3.3
Sinds september 2018 bestaat een cashpoolrelatie tussen [gedaagde] , Centric en de dochtervennootschappen van Centric. De afspraken zijn op 14 september 2018 neergelegd in een schriftelijke overeenkomst (hierna: de Faciliteitenovereenkomst). De Faciliteitenovereenkomst is aangegaan tussen enerzijds de Rabobank en anderzijds Centric, [gedaagde] en de in de overeenkomst genoemde groepsvennootschappen. Op grond van deze overeenkomst stelt de Rabobank een aantal kredietfaciliteiten beschikbaar aan de deelnemers in de cashpool.
3.4
Iedere deelnemer in de cashpool is hoofdelijk aansprakelijk voor de Rabobankschuld van iedere andere deelnemer, zo bepaalt artikel 10 van de Faciliteitenovereenkomst. Gelet op de voortdurende debetstand van [gedaagde] komt dit in de praktijk erop neer dat Centric kan worden aangesproken voor schulden van [gedaagde] .
3.5
De debetstand van [gedaagde] onder de cashpool bedraagt begin 2020 € 120 miljoen. De deelnemers besluiten dat zij de cashpool wensen te beëindigen omdat zij menen dat zij te afhankelijk van elkaar zijn geworden. Hiertoe maken de deelnemers en de Rabobank (dus: de partijen bij de Faciliteitenovereenkomst) afspraken, die zij in april en mei 2020 vastleggen in een schriftelijke overeenkomst (hierna: de Wijzigingsovereenkomst).
3.6
De Wijzigingsovereenkomst bepaalt onder meer:
“1. Aan Artikel 8 “Saldocompensatie” van de [Faciliteiten]Overeenkomst wordt (…) nieuw ingevoegd:
“5. Met betrekking tot de Maximale Debetstand op rekeningnummer (…) van [gedaagde] B.V. geldt het volgende:
deze Maximale Debetstand zal per 1 mei 2022 met EUR 10.000.000 worden verlaagd naar EUR 30.000.000, vervolgens per 1 mei 2023 met EUR 15.000.000 worden verlaagd naar EUR 15.000.000 en zal vervolgens uiterlijk 1 mei 2024 wederom met EUR 15.000.000 worden verlaagd naar EUR 0. Op dat moment zal rekeningnummer (…) van [gedaagde] B.V. uit de Saldo- en Rentecompensatie worden verwijderd en zal [gedaagde] B.V. uittreden uit de [Faciliteiten]Overeenkomst.”
2. Aan Artikel 27 “Diversen” wordt (…) nieuw ingevoegd:
“5. Uiterlijk per 1 mei 2020 zal de rekeningcourantverhouding van Centric Holding N.V. aan [gedaagde] B.V. met EUR 80.000.000 zijn verlaagd en zal een bedrag van EUR 80.000.000 zijn overgemaakt op rekeningnummer (…) van [gedaagde] B.V.. De Maximale Debetstand op rekeningnummer (…) van [gedaagde] B.V. wordt daarna verlaagd naar EUR 40.000.000.“
3.7
Uit de notulen van het bestuursoverleg van Centric van 6 maart 2020 blijkt dat zij zich ten doel stelt om de cashpoolrelatie geheel af te bouwen en dat zij besluit om € 80 miljoen dividend uit te keren aan [gedaagde] . Deze dividenduitkering vindt plaats op 29 april 2020. In lijn met artikel 2 van de Wijzigingsovereenkomst verlaagt dit de rekeningcourantverhouding van Centric aan [gedaagde] met € 80 miljoen.
3.8
Op 13 mei 2020 vergadert de Groepsraad van Strukton in aanwezigheid van [naam 1] . Tijdens die bijeenkomst wordt gesproken over de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Die subsidieregeling, onderdeel van de overheidssteunmaatregelen tijdens de coronapandemie, heeft ten doel om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten bij een bepaalde acute terugval in de omzet. In de notulen van deze bijeenkomst van de Groepsraad valt te lezen:

4 Corona update
(…)
Het is duidelijk dat als gevolg van de aanvraag van de NOW regeling (…)
Door PwC en CMS is bevestigd dat als we het hebben over concernniveau dat het gaat om [bedrijf] . Er zijn aanvullende voorwaarden op concernniveau – OW dus – zij mag geen dividend uitkeren aan [gedaagde] (…).”
3.9
De NOW vereist kort gezegd dat het groepshoofd of de moedermaatschappij verklaart dat over 2020 geen dividenden of bonussen zullen worden uitgekeerd. Bij de aanvraag moeten stukken worden meegestuurd waaruit blijkt dat voldaan is aan die voorwaarden, voorzien van een verklaring van een accountant. Op 14 mei 2020 geeft [bedrijf] een groepshoofdverklaring af in verband met de NOW-subsidies.
3.1
Op 25 mei 2020 vergadert de RvC van [bedrijf] in aanwezigheid van [naam 1] . Ook daar wordt over de NOW-regeling gesproken. De notulen vermelden:

03. Covid-19 (now-regeling)
Strukton groep heeft voor enkele vennootschappen onder Strukton Civiel een tegemoetkoming vanuit het noodfonds coronacrisis (NOW 1.0) aangevraagd. (…) Aan de vennootschappen die een beroep doen op de regeling worden beperkingen opgelegd ten aanzien van uitkering van bonussen. Er gelden ook beperkingen voor het hoogste concernonderdeel waaronder deze vennootschappen vallen. Het groepshoofd verklaart voorafgaand aan de aanvraag over 2020 geen dividenden aan aandeelhouders (…) uit te keren (…).
Onder concern wordt hier verstaan – getoetst door zowel CMS als PWC – het beursfonds [bedrijf] . Op dit niveau is de verklaring dan ook afgegeven. (…)”
3.11
In 2021 verandert Strukton van externe accountant, van PwC naar Mazars. Mazars stelt zich op het standpunt dat niet [bedrijf] maar [gedaagde] als groepshoofd in de zin van de NOW-regeling dient te worden aangemerkt. Dit vormt de aanleiding voor een memo van CMS aan Strukton Civiel B.V. van 20 december 2021. CMS schrijft dat ook indien [gedaagde] als groepshoofd dient te worden aangemerkt, de dividenduitkering van € 80 miljoen door Centric aan [gedaagde] “geen schending heeft opgeleverd (van de ratio) van het NOW-dividendverbod.” Deze conclusie herhaalt CMS in een memo van 31 december 2021.
3.12
Op 16 februari 2022 vergadert de RvC van Strukton in aanwezigheid van [naam 1] . In de notulen valt te lezen:

5. Cijfers Strukton Groep
(…)
b. Update accountant
- Controle NOW1
NOW-controle loopt nog. Er loopt een discussie met de accountant m.b.t. het dividendverbod in de NOW-regeling. Bij het begin van de regeling was het uitgangspunt dat [bedrijf] groepshoofd is. Mazars stelt zich nu op het standpunt dat [gedaagde] ( [gedaagde] ) gezien moet worden als groepshoofd. Het dividendverbod geldt voor alle vennootschappen die onder de groep [gedaagde] vallen. Dat zijn dus ook Centric en [bedrijf] . In 2020 heeft een dividenduitkering plaatsgevonden vanuit Centric naar [gedaagde] . In principe zijn alle gelden binnen de groep van [gedaagde] gebleven. We kijken naar de mogelijkheden om dit te repareren (terugbetaling of anders omzetten in tijdelijke lening).”
3.13
Op 24 februari 2022 stuurt RSM (de externe accountant van Centric) aan Mazars en aan de heer [naam 2] (CFO van Centric) een e-mail met als onderwerp “Impact dividendverbod Centric Holding BV aan [gedaagde] BV in het kader van de NOW aanvragen door Strukton”. RSM verneemt van Mazars graag onder meer het volgende:
“- In het kader van de beoordeling van de volwaardigheid van de vordering van Centric Holding BV op [gedaagde] BV dienen wij nader inzicht te hebben in de terugbetalingsmogelijkheden door [gedaagde] BV. Graag ontvangen wij van jullie een nadere onderbouwing hiervan. Inzicht in de huidige financiële positie van [gedaagde] BV is hierbij van belang.”
3.14
Op 15 maart 2022 stuurt mr. Le Blanc van Norton Rose (het advocatenkantoor dat Strukton hierin bijstaat) een e-mail aan onder meer de heer [naam 3] (General Counsel van Centric) en de heer [naam 4] (Director Corporate Reporting & Analysis van Strukton Groep N.V.). In deze e-mail reageert hij op een aantal (controle)vragen van Centric. Mr. Le Blanc schrijft:
“Dank voor de email. Ik heb inmiddels ook overleg gehad met [naam 4] van Strukton Finance over dit dossier. (…)
Zoals je reeds opmerkte, zullen de oude dividendbesluiten niet worden teruggedraaid. De herstelmogelijkheid zal bestaan uit het doen van een agiostorting door de betreffende aandeelhouder aan de uitkerende entiteit. In specifieke gevallen, zal het wellicht niet mogelijk zijn om het gehele bedrag van het dividend terug te storten. Voor die situaties zal de stortingsplicht worden omgezet in een lening (overigens niet achtergesteld).
(…)
c) Valt het verstrekken van een achtergestelde lening aan te merken als een transactie op zakelijke voorwaarden en in hoeverre lopen jij [ [naam 2] , CFO van Centric, rb] en [naam 5] , CEO van Centric, rb] daarmee een risico op bestuurdersaansprakelijkheid?
Zoals vermeld, is er geen sprake van het verstrekken van een achtergestelde lening. De herstelmogelijkheid zal bestaan uit het doen van een agiostorting door de betreffende aandeelhouder aan de uitkerende entiteit. Alleen in specifieke gevallen (waarin het niet mogelijk is om het bedrag van het dividend terug te storten) zal de stortingsplicht worden omgezet in een lening. Voor wat betreft de discussie omtrent het vennootschappelijk belang: Als hiermee tevens het groepsbelang wordt meegewogen (en dus het verkrijgen/behouden van de NOW subsidie), lijkt aan een dergelijke aansprakelijkheid op het eerste gezicht niet te worden toegekomen.
(…)”
3.15
Op 22 maart 2022 zendt mr. Le Blanc aan onder meer [naam 3] een e-mail met conceptovereenkomsten voor de agiostortingen en leningen, zoals aangepast naar aanleiding van opmerkingen van Mazars. [naam 4] bevestigt in een aansluitende e-mail dat Mazars het conceptueel met Strukton eens is dat op deze manier de eerdere dividenden ongedaan worden gemaakt voor toepassing van de NOW.
3.16
Op 23 maart 2022 schrijft [naam 2] van Centric aan [naam 4] van Strukton dat hij nog twee vragen heeft:
“• Nemen jullie een gebeurtenis na balansdatum op in de jaarrekening? Mijn voorkeur zou zijn om dit niet te doen, daar loopt nu een discussie over met RSM. Hoe zit Mazars hierin? Wat zou de strekking dan zijn?
• Wanneer kan de achtergestelde lening en agio storting weer worden omgezet in dividend?”
3.17
Diezelfde dag antwoordt [naam 4] :
“Zoals zojuist besproken:
• Ik verwacht dat wij dit wel zullen doen gezien het gaat om materiële non-adjusting subsequent events voor de jaarrekening, maar voor ons is die gevoeligheid er niet zo omdat wij ook NOW-aanvragende partij zijn. (…)
• Strukton maakt in 2022 geen aanspraak meer op NOW-steun. Daarnaast is er vanaf het tweede kwartaal (vanaf 1 april 2022) geen nieuwe NOW-steunperiode en die wordt ook niet verwacht. Derhalve kan er vanaf 1 april 2022 weer een dividenduitkering plaatsvinden,
mitsdeze betrekking heeft op (interim)dividend 2022. 2020 en 2021 zijn nog steeds ‘besmet’ door het dividendverbod.”
3.18
Op 29 maart 2022 sluiten [gedaagde] en Centric twee overeenkomsten. Deze documenten hebben de opschriften “Share premium contribution agreement” en “Intra-Group Loan Agreement”.
3.19
In de Share premium contribution agreement (hierna: de Agio-overeenkomst) wordt [naam 1] Investment aangeduid als “Parent” en Centric als “Company”. De considerans bevat:
“(A) (…)
(B) On 29-04-2020 the Company made a dividend payment to the Parent for an amount EUR 80.000.000,- (the
Dividend Payment). However, based on the Temporary emergency bridging measure for sustained employment (…,
NOW) applicable to the Strukton group, such payment was not allowed.
(C) for the purpose of reversing the Dividend Payments and in order to bring the Company in the same capital position as prior to the Dividend Payments having been made (and as such comply with the regulations of the NOW as applicable to the Strukton group), it is now envisaged that the Parent contributes an amount of EUR 80.000.000,- in cash on the shares in the capital of the Company by way of a share premium contribution (
agiostorting) (the
Contribution), on the terms and conditions set out in this share premium contribution agreement (as amended from time to time in accordance with its terms, the
Agreement).”
Artikel 1 van de Agio-overeenkomst bepaalt:

1 Contribution
1.1
With effect as of the date of this Agreement (the
Effective Date), the Parent shall make the Contribution, which Contribution the Company hereby accepts.
1.2
Since the Parent is entitled to a loan from the Company (the
Loan) on or about the date of this Agreement and the Company is entitled to the Contribution on the basis of this Agreement (which amounts are equal in size), Parties agree that there will not be an actual flow of funds between the Parent and the Company.
1.3
As per the Effective Date and subject to receipt of the Contribution by the Company, the Company shall record the Contribution as share premium on all issued and outstanding shares in the Company and hence increase the share premium reserve (
agio reserve) of the Company with that amount.”
3.2
In de Intra-Group Loan Agreement (hierna: de Leningsovereenkomst) wordt Centric aangeduid als “Lender” en [gedaagde] als “Borrower”. De considerans bevat:
“(A) (…)
(B) On 29-04-2020 the Lender made a dividend payment to the Borrower for an amount EUR 80.000.000,- (the
Dividend Payment). However, based on the Temporary emergency bridging measure for sustained employment (…,
NOW) applicable to the Lender, such payment was not allowed;]
(C) for the purpose of reversing the Dividend payments and in order to bring the Lender in the same capital position as prior to the Dividend payment having been made (and as such comply with the regulations of the NOW as applicable to the Strukton group and the Lender), on or about the date of this Agreement, the Lender received a capital contribution for an amount of EUR 80.000.000,- from the Borrower, which amount the Lender now wishes to lend to the Borrower pursuant to this Agreement.”
De Leningsovereenkomst bepaalt onder meer:

2 The Loan
2.1
The Lender will lend and amount of EUR 80.000.000,- (the
Loan) to the Borrower. The Lender’s obligation to do so is subject to the terms of this Agreement.
2.2
The purpose of the Loan is reversing the Dividend Payment.

3.Drawdown

3.1
The Loan will be available for drawdown from the date of the Agreement.
3.2
Since the Lender is entitled to a contribution in cash (the
Contribution) on its shares from the Borrower on or about the date of this Agreement and the Borrower is entitled to the Loan on the basis of this Agreement (which amounts are equal in size), the Borrower and the Lender agree that there will not be an actual flow of funds between them.

4.Repayment

4.1
The Borrower will repay the Loan to the Lender on 1 April 2023 at the latest (the
Repayment Date.).

5.Prepayment

(…)

6.Interest

6.1
The Borrower will pay interest on the Loan at the rate of 1% (one percent) per annum.
6.2
Interest will accrue from day to day on the aggregate outstanding balance of the Loan. It will be calculated on the basis of actual days elapsed and a 360 day year and the interest will be interest will be compounded and added to the Loan (and as such paid on the Repayment Date).”
3.21
Op 28 april 2022 neemt [gedaagde] een aandeelhoudersbesluit op grond waarvan Centric aan [gedaagde] een dividend uitkeert van € 10 miljoen. Dit verlaagt de rekeningcourantverhouding van Centric aan [gedaagde] met € 10 miljoen, in lijn met artikel 1 van de Wijzigingsovereenkomst.
3.22
Op 24 oktober 2022 verzoekt de advocaat-generaal bij het ressortsparket Amsterdam, onderdeel van het Openbaar Ministerie, aan de Ondernemingskamer om een onderzoek te bevelen bij Centric en om onmiddellijke voorzieningen te treffen.
3.23
Op 3 november 2022 behandelt de Ondernemingskamer het enquêteverzoek ter zitting. Aan het einde van de zitting oordeelt de Ondernemingskamer dat er gegronde reden is om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken in Centric. Bij wijze van voorziening schorst de Ondernemingskamer [naam 1] met onmiddellijke ingang als bestuurder van Centric en benoemt de Ondernemingskamer twee nader aan te wijzen personen tot uitvoerend respectievelijk niet-uitvoerend bestuurder van Centric. Ook bepaalt de Ondernemingskamer dat de door [gedaagde] gehouden aandelen in Centric met uitzondering van één aandeel met onmiddellijke ingang ten titel van beheer zijn overgedragen aan een nader aan te wijzen persoon.
3.24
Op 10 november 2022 wijst de Ondernemingskamer mr. P.N. Wakkie aan als uitvoerend bestuurder van Centric, mr. W.L. Meijer als niet-uitvoerend bestuurder van Centric en mr. M.W.E. Evers als beheerder van aandelen.
3.25
Bij beschikking van 27 januari 2023 beveelt de Ondernemingskamer een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Centric, Centric Netherlands Holding B.V. en Centric Netherlands B.V. over de periode vanaf 1 januari 2018 tot 3 november 2022. De Ondernemingskamer bepaalt verder dat ook het laatste door [naam 1] Investment gehouden aandeel in Centric ten titel van beheer wordt overgedragen aan de beheerder, nu dat met het oog op de toestand van Centric noodzakelijk is.
3.26
Bij brief van 20 februari 2023 verzoekt Centric aan [gedaagde] om schriftelijk te bevestigen dat zij aan haar betalingsverlichtingen jegens Centric zal voldoen. [gedaagde] maakt bij brief van 14 maart 2023 aan Centric kenbaar “dat hiervan geen sprake kan zijn omdat de overeenkomst van geldlening nietig is op basis van dwaling, misleiding en bedrog”.
3.27
Op 30 maart 2023 verleent de voorzieningenrechter te Den Haag verlof aan Centric om conservatoir verhaalsbeslag ten laste van [gedaagde] te leggen op de door haar gehouden aandelen op naam in Centric. Namens Centric legt de deurwaarder dit beslag op 4 april 2023.

4.Het geschil

in conventie
4.1
Centric vordert - samengevat - het volgende, uitvoerbaar bij voorraad:
i. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
primair
a. € 80.000.000;
met primair
b. de contractuele vergoeding van 1% over het onder a. genoemde bedrag over de periode van 29 maart 2022 t/m 1 april 2023, te berekenen zoals beschreven in artikel 6.2 van de Leningsovereenkomst;
c. de wettelijke rente over deze bedragen onder a. en b. met ingang van 2 april 2023 tot de dag van algehele voldoening, althans de contractuele vergoeding zoals beschreven in artikel 6.2 van de Leningsovereenkomst;
althans subsidiair, voor zover de vorderingen onder b. en c. niet volledig worden toegewezen
d. de wettelijke rente over het onder a. genoemde bedrag vanaf 29 maart 2022 tot de dag van algehele voldoening;
ii. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, inclusief nakosten, steeds te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
iii. veroordeling van [gedaagde] in de beslagkosten zoals gespecificeerd in productie 4 van Centric, steeds te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf het moment van beslaglegging althans vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
4.2
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Centric, althans dat de rechtbank een zodanige beslissing neemt als zij in goede justitie nodig acht, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Centric in de werkelijke kosten van deze procedure, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
4.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4
[gedaagde] vordert - samengevat - het volgende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i.
primair
a. veroordeling van Centric tot nakoming van de tussen partijen bestaande afspraak dat de omzetting van de aan [gedaagde] uitgekeerde dividenduitkering in een lening zal worden teruggedraaid binnen twee weken na betekening van het vonnis, althans een door de rechtbank te bepalen termijn;
subsidiair
b. een verklaring voor recht dat de tussen Centric en [gedaagde] geldende afspraken onder de Leningsovereenkomst zijn vernietigd, althans vernietiging van deze afspraken wegens dwaling;
meer subsidiair
c. een verklaring voor recht dat [gedaagde] zich met vrucht heeft beroepen op verrekening van haar vordering uit hoofde van de dividenduitkering van € 80 miljoen (en voor zover nodig: haar vorderingen uit hoofde van de toegezegde dividenduitkeringen van respectievelijk € 15 miljoen en € 15 miljoen) op Centric, met de vorderingen van Centric op [gedaagde] van € 80 miljoen uit hoofde van de Leningsovereenkomst;
ii. veroordeling van Centric tot nakoming van de in de Wijzigingsovereenkomst op p. 4 onder (I) opgenomen afspraak tot het doen van twee dividenduitkeringen van respectievelijk € 15 miljoen en € 15 miljoen aan [gedaagde] (behoudens eventuele verrekening op grond van de vordering onder i, sub c. hiervoor), waarvan de eerste (reeds verschuldigde) uitkering/betaling dient te worden voldaan binnen twee weken na betekening van het vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn;
iii. Centric te verbieden om in te trekken de dividendbesluiten/betalingen die reeds zijn genomen ter uitvoering van de cashpoolafspraken tussen partijen (die volgen uit de Wijzigingsovereenkomst, p. 4 onder (I));
iv. een verklaring voor recht dat, indien Centric zich toch schuldig maakt aan het verbod zoals gevorderd onder iii. hiervoor, het besluit tot intrekking geen effect sorteert wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid;
v. veroordeling van Centric in de proceskosten.
4.5
Centric voert verweer. Centric concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten.
4.6
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
5.1
De rechtbank ziet aanleiding voor een gezamenlijke behandeling van de vorderingen in conventie en in reconventie, gelet op de verwevenheid tussen die vorderingen.
5.2
De rechtbank bespreekt eerst het formele verweer van Centric dat [gedaagde] niet ontvankelijk is in haar vorderingen in reconventie. Vervolgens – na verwerping van dat verweer – volgt een inhoudelijke bespreking van de vorderingen over en weer, aan de hand van de volgende onderwerpen:
- De inhoud van de Leningsovereenkomst (onder 5.6-5.10)
- Is de Leningsovereenkomst vernietigbaar? (onder 5.11-5.18)
- Staat de Faciliteitenovereenkomst in de weg aan toewijzing van de vordering van Centric? (onder 5.19-5.21)
- Heeft [gedaagde] (tegen)vorderingen op Centric? (onder 5.22-5.26)
- Is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Centric nakoming van de Leningsovereenkomst verlangt? (onder 5.27-5.29)
- Contractuele en wettelijke rente (onder 5.30-5.32)
- Uitvoerbaarheid bij voorraad (onder 5.33-5.38)
- Beslagkosten en proceskosten in conventie (onder 5.39-5.42)
- Proceskosten in reconventie (onder 5.43).
[gedaagde] kan worden ontvangen in haar vorderingen in reconventie
5.3
Het meest ver strekkende verweer van Centric in reconventie komt erop neer dat [gedaagde] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij procesafspraken schendt en handelt in strijd met de artikelen 20 en 21 Rv.
5.4
Dit verweer slaagt niet. In het vonnis in incident heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] ’ incidentele vordering tot vrijwaring in strijd is met de tussen partijen op 6 juni 2023 gemaakte afspraak om geen incident te starten. De tekst van de afspraken biedt echter onvoldoende aanknopingspunten dat [gedaagde] niet alleen geen incidenten zou opwerpen, maar ook geen tegenvorderingen zou instellen. De bewoordingen uit de e-mail van 5 juli 2023 van de advocaat van Centric aan de toenmalige advocaat van [gedaagde] dat “er niets anders (geen incidenten en/of andere proceshandeling) wordt verricht; dus uitsluitend indiening van een conclusie van antwoord” zijn hiertoe onvoldoende. Ook indien hierbij wordt betrokken het voor [gedaagde] kenbare belang van Centric bij voortvarend voortprocederen (artikel 20 Rv). De procesafspraken dwingen niet tot de ver strekkende conclusie dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van haar recht om vorderingen in reconventie in te stellen. Reeds daarom rechtvaardigt het gegeven dat [gedaagde] naliet de correspondentie over de procesafspraken over te leggen niet de conclusie dat [gedaagde] vanwege een schending van de waarheidsplicht (artikel 21 Rv) niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Centric heeft nog aangevoerd dat [gedaagde] , in strijd met de waarheidsplicht, heeft verklaard dat zij voorafgaand aan de overeenkomsten niet bekend was met de inhoud van alle adviezen van CMS, PwC en Mazars en heeft nagelaten de notulen van de vergaderingen waarin deze adviezen zijn besproken in het geding te brengen. Wat hier verder ook van zij, ook dit rechtvaardigt niet de gevolgtrekking van niet-ontvankelijkverklaring.
5.5
[gedaagde] kan dus worden ontvangen in haar vorderingen in reconventie.
De inhoud van de Leningsovereenkomst
5.6
De vorderingen van Centric zijn primair gebaseerd op de Leningsovereenkomst. Partijen zijn het erover eens dat die overeenkomst nauw samenhangt met de Agio-overeenkomst.
5.7
De aanleiding voor het sluiten van deze twee overeenkomsten is tussen partijen niet in geschil en komt neer op het volgende. In maart 2022 wilde [gedaagde] haar vermogenspositie terugbrengen naar het moment voorafgaand aan de dividenduitkering van 29 april 2020. Dit was vereist om een aantal Strukton-vennootschappen (waaronder Strukton Civiel B.V.) aanspraak te kunnen laten maken op NOW-subsidie, althans [gedaagde] verkeerde ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten in de veronderstelling dat dit vereist was en de accountant weigerde anders de benodigde verklaring af te geven. Met de Agio-overeenkomst werd de vermogenspositie van [gedaagde] bijgesteld. [gedaagde] beschikte op 29 maart 2022 echter niet over voldoende liquiditeiten om € 80 miljoen agio te storten. Daarom sloten partijen op dezelfde dag de Leningsovereenkomst. Tot zover zitten partijen op één lijn.
5.8
[gedaagde] stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat voorafgaand aan de terugbetaaldatum (1 april 2023) de agiostorting opnieuw zou worden omgezet in een door Centric aan [gedaagde] uit te keren dividend. [gedaagde] spreekt van een “papieren constructie”. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat de twee overeenkomsten volgens [gedaagde] méér omvatten dan er op papier staat, namelijk ook de verplichting van Centric om uiterlijk 1 april 2023 opnieuw een bedrag van € 80 miljoen aan dividend uit te keren aan haar aandeelhouder, [gedaagde] .
5.9
De rechtbank verwerpt dit betoog. Hoewel vast staat dat in aanloop naar het sluiten van de overeenkomsten tussen partijen aan de orde is gekomen vanaf welk moment alsnog een dividenduitkering zou kunnen plaatsvinden (te weten: over een tijdvak waarin de dividenduitkering geen invloed meer zou kunnen hebben op het eventuele recht op NOW-subsidie van Strukton) blijkt niet dat Centric zich heeft verplicht om uiterlijk 1 april 2023 een bedrag van € 80 miljoen aan dividend aan [gedaagde] uit te keren. In ieder geval kan een dergelijke verplichting niet worden afgeleid uit de onder de feiten opgenomen e-mailcorrespondentie van Centric en [gedaagde] heeft daartoe geen andere concrete aanknopingspunten gegeven. Dit laat onverlet dat uit de genoemde e-mailcorrespondentie de indruk ontstaat dat partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten wel de verwachting hadden dat Centric binnen een jaar opnieuw zou overgaan tot een dividenduitkering van € 80 miljoen. Dat is echter onvoldoende om een verplichting van Centric op te baseren. Daar waar [gedaagde] stelt dat Centric aan haar heeft verklaard dat de Agio-overeenkomst opnieuw zou worden omgezet in dividend, miskent [gedaagde] dat een vennootschap een dergelijke verbintenis naar haar aard niet onvoorwaardelijk op zich kan nemen. Centric heeft terecht gewezen op de vennootschapsrechtelijke kapitaalbescherming. De agiostoring is verwerkt in de boekhouding van Centric, zoals ook blijkt uit de door haar overgelegde jaarrekeningen, en is wereldkundig gemaakt. Uit de jaarrekening(en) van Centric blijkt niet van een verplichting tot het doen van toekomstige dividenduitkeringen ter grootte van € 80 miljoen. Bij deze stand van zaken kan Centric niet worden verplicht om opnieuw een bedrag van € 80 miljoen aan dividend uit te keren.
5.1
De tussenconclusie is dat de inhoud van de overeenkomsten strookt met de tekst van de aktes. Dat betekent dat [gedaagde] in beginsel gehouden is om op grond van de Leningsovereenkomst uiterlijk op 1 april 2023 een bedrag van € 80 miljoen, met rente, aan Centric te betalen.
Is de Leningsovereenkomst vernietigbaar?
5.11
[gedaagde] beroept zich op de vernietiging althans vernietigbaarheid van de Leningsovereenkomst. Volgens haar is de Leningsovereenkomst tot stand gekomen onder invloed van dwaling, door bedrog en/of door misbruik van omstandigheden (hierna: de wilsgebreken).
5.12
Ten eerste legt [gedaagde] aan de wilsgebreken ten grondslag dat zij bij het sluiten van de overeenkomsten in de veronderstelling verkeerde dat het standpunt van Mazars onomstreden was, dus dat de dividenduitkeringen van 29 april 2020 dienden te worden teruggedraaid. [gedaagde] voert hiertoe aan dat zij en ook haar bestuurder [naam 1] , voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten niet in kennis zijn gesteld van de aanvullende memo’s van CMS (van 20 en 31 december 2021).
5.13
Dit standpunt vindt zijn weerlegging in de feiten. Uit de door Centric overgelegde stukken blijkt dat [naam 1] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten wist dat enerzijds PwC en CMS en anderzijds Mazars van elkaar afwijkende standpunten innamen ten aanzien van de vraag wie voor doeleinden van de NOW-regeling als groepshoofd diende te worden aangemerkt. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten verkeerde [gedaagde] in de veronderstelling dat voor NOW-doeleinden vereist was dat haar vermogenspositie werd teruggebracht naar het moment voorafgaand aan de dividenduitkering van 29 april 2020. Dat was in lijn met het standpunt van Mazars, dat [gedaagde] voor NOW-doeleinden als groepshoofd aanmerkte (hetgeen de aanleiding vormde voor het sluiten van de overeenkomsten, zie onder 5.7 hiervoor). Op dat moment was [naam 1] eveneens ermee bekend dat PwC en CMS een hiervan afwijkende positie innamen. Dat bleek uit de notulen van de vergadering van de RvC van Strukton van 16 februari 2022, in combinatie met de notulen van de vergadering van de Groepsraad van Strukton van 13 mei 2020 en de notulen van de vergadering van de RvC van [bedrijf] van 25 mei 2020. Ook als [gedaagde] niet in kennis zou zijn gesteld van de aanvullende memo’s van CMS van 20 en 31 december 2021, blijft staan dat [naam 1] - en daarmee: [gedaagde] - ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten ermee bekend was dat de adviseurs van elkaar afwijkende standpunten innamen met betrekking tot de vraag welke entiteit voor doeleinden van de NOW-regeling als groepshoofd diende te worden aangemerkt.
5.14
Ten tweede legt [gedaagde] aan de wilsgebreken ten grondslag dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het ging om een tijdelijke overbrugging van de NOW-regeling. [gedaagde] stelt dat haar steeds is voorgehouden dat het “terugdraaien” van de dividenduitkering van € 80 miljoen een tijdelijke maatregel is, in de zin dat na afloop van het dividendverbod onder de NOW de agiostorting opnieuw in dividend zou worden omgezet.
5.15
Ook dit beroep slaagt niet. Zelfs indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de door [gedaagde] gestelde feiten, kunnen zij niet leiden tot vernietigbaarheid van de Leningsovereenkomst wegens dwaling. Zoals hiervoor onder 5.9 is overwogen, kon een dergelijke onvoorwaardelijke en rechtens afdwingbare verbintenis niet bestaan. Wel heeft de rechtbank de indruk dat ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten [gedaagde] , en wellicht ook Centric, in de veronderstelling verkeerde dat Centric binnen een jaar opnieuw zou overgaan tot een dividenduitkering van € 80 miljoen. Het is geenszins uitgesloten dat deze verwachtingen aansloten bij de op dat moment bestaande feiten en omstandigheden. Sinds het aangaan van de Leningsovereenkomst hebben zich echter diverse ingrijpende omstandigheden voorgedaan, waaronder het treffen van onmiddellijke voorzieningen door de Ondernemingskamer. Vervolgens is de door [gedaagde] aan haar dwalingsberoep ten grondslag gelegde verwachting niet uitgekomen. Een teleurgestelde toekomstverwachting rechtvaardigt geen vernietiging van de overeenkomst. Het betreft, bezien vanaf het moment van het aangaan van de overeenkomsten, een “uitsluitend toekomstige omstandigheid” in de zin van artikel 6:228 lid 2 BW. Dergelijke omstandigheden kunnen niet leiden tot vernietiging wegens dwaling.
5.16
Bij deze stand van zaken kan de rechtbank onbesproken laten of een eventueel onjuiste voorstelling van zaken rondom een “papieren constructie” om overheidssubsidie veilig te stellen, niet ook om andere redenen in de weg staat aan een geslaagd beroep op dwaling.
5.17
Het beroep op bedrog en op misbruik van omstandigheden ontbeert een deugdelijke feitelijke grondslag, in het licht van de vaststellingen en overwegingen onder 5.9 hiervoor.
5.18
De tussenconclusie is dat het beroep van [gedaagde] op de wilsgebreken niet slaagt en dat de Leningsovereenkomst niet vernietigd of vernietigbaar is. [gedaagde] is dus aan de overeenkomst gebonden.
Staat de Faciliteitenovereenkomst in de weg aan toewijzing van de vordering van Centric?
5.19
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat Centric niet inningsbevoegd is, dat de vordering niet opeisbaar is en dat Centric uitdrukkelijk afstand van haar vorderingen heeft gedaan.
5.2
Aan deze verweren legt [gedaagde] ten grondslag dat de vordering van Centric is achtergesteld en bij voorbaat aan de Rabobank is verpand. Voor zover de vordering uit de Leningsovereenkomst niet zou moeten worden aangemerkt als achtergestelde vordering met pandrecht, heeft Centric uitdrukkelijk afstand van haar vorderingen gedaan. [gedaagde] baseert deze stellingen op artikel 10.4 en 10.6 van de Faciliteitenovereenkomst.
5.21
Deze verweren slagen niet. De contractuele regeling waarop [gedaagde] zich beroept heeft alleen betrekking op “Regresvorderingen” zoals gedefinieerd in artikel 10.4 onder a van de Faciliteitenovereenkomst. Dat zijn “alle regresvorderingen uit hoofde van of in samenhang met de [Faciliteiten]Overeenkomst van een Debiteur op enige andere Debiteur”. De vordering van Centric op [gedaagde] is echter gebaseerd op de Leningsovereenkomst en is geen Regresvordering in de zin van de Faciliteitenovereenkomst. De in artikel 10.4 en 10.6 opgenomen regeling is dus niet van toepassing.
Heeft [gedaagde] (tegen)vorderingen op Centric?
5.22
[gedaagde] stelt dat zij diverse vorderingen op Centric heeft. Centric betwist dit. De rechtbank zal de vorderingen in reconventie afwijzen. Dat betekent dat ook het verrekeningsverweer van [gedaagde] faalt, want dat is gegrond op dezelfde gepretendeerde vorderingen.
5.23
[gedaagde] baseert haar vorderingen onder meer op “de tussen partijen bestaande afspraak dat de omzetting van de aan [gedaagde] uitgekeerde dividenduitkering in een lening zal worden teruggedraaid” en vernietiging of vernietigbaarheid van de afspraken onder de Leningsovereenkomst. Dit kan [gedaagde] niet baten (zie onder 5.11 en 5.18).
5.24
Verder beroept [gedaagde] zich op de afspraak dat Centric twee dividenduitkeringen van elk € 15 miljoen moet doen. Deze afspraak is volgens [gedaagde] neergelegd in artikel 1 van de Wijzigingsovereenkomst.
5.25
De rechtbank oordeelt dat deze afspraak niet bestaat. Zoals hiervoor is overwogen, is het niet mogelijk dat Centric een dergelijke verbintenis onvoorwaardelijk op zich zou nemen (zie onder 5.9). De gestelde verplichtingen van Centric jegens [gedaagde] kunnen daarom ook niet kunnen worden afgeleid uit de wijze waarop partijen in 2020 en 2022 aan hun verplichtingen jegens de Rabobank hebben voldaan (de dividenduitkeringen door Centric van € 80 miljoen respectievelijk € 10 miljoen, zie onder 3.7 en 3.21). Voor zover partijen ten tijde van het aangaan van de Wijzigingsovereenkomst in april en mei 2020 ervan uitgingen dat [gedaagde] ’ roodstand bij de Rabobank door middel van dividenduitkeringen van Centric zou worden aangezuiverd, leidt dit evenmin tot de gestelde afspraak. Ook overigens kan uit artikel 1 van de Wijzigingsovereenkomst die afspraak niet worden afgeleid. De Wijzigingsovereenkomst is aangegaan tussen enerzijds de Rabobank en anderzijds de deelnemers aan de cashpool. Artikel 1 schept geen verplichtingen tussen deelnemers aan de cashpool onderling, zoals [gedaagde] en Centric.
5.26
Dit betekent dat de vorderingen in reconventie van [gedaagde] zoals weergegeven onder 4.4 hiervoor, worden afgewezen. Het komt erop neer, samengevat, dat de vorderingen onder i.a, i.c en ii. uitgaan van niet-bestaande afspraken en dat de vordering onder i.b is gestoeld op wilsgebreken die de rechtbank niet aanwezig acht. Bij haar vorderingen onder iii. en iv. mist [gedaagde] belang, nu Centric geen dividendbesluiten/betalingen heeft verricht ter uitvoering van de cashpoolafspraken.
Is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Centric nakoming van de Leningsovereenkomst verlangt?
5.27
In het kader van de toewijsbaarheid van de vordering van Centric heeft [gedaagde] zich tot slot op het standpunt gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Centric nakoming van de Leningsovereenkomst verlangt.
5.28
[gedaagde] voert hiertoe aan dat Centric weet dat [gedaagde] niet in staat is om het bedrag van € 80 miljoen te betalen, dat zij onvoldoende verhaal biedt en dat enkel de aandelen van [gedaagde] in Centric en [bedrijf] als verhaalsobjecten kunnen dienen. Die vermogensbestandsdelen zijn niet liquide, mede als gevolg van het ingrijpen door de Ondernemingskamer. Met deze procedure kan Centric alleen ten doel hebben dat haar aandeelhouder [gedaagde] failliet wordt verklaard, aldus [gedaagde] .
5.29
De rechtbank ziet in deze omstandigheden geen aanleiding om Centric haar vordering te ontzeggen. [gedaagde] heeft meer dan twee jaar geleden de verplichting op zich genomen om uiterlijk op 1 april 2023 een bedrag van € 80 miljoen aan Centric te betalen en sinds die datum is inmiddels meer dan een jaar verstreken. Centric heeft aangevoerd dat [gedaagde] alle pogingen tot overleg heeft afgeslagen of simpelweg niet is komen opdagen en de rechtbank constateert dat sommige overgelegde e-mails dit beeld bevestigen. Bij deze stand van zaken is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat [gedaagde] wordt gehouden aan haar betalingsverplichting.
Contractuele en wettelijke rente
5.3
Centric vordert betaling van contractuele en wettelijke rente. Over de periode van 29 maart 2022 t/m 1 april 2023 gaat het Centric om de contractuele vergoeding van 1% over het bedrag van € 80 miljoen, te berekenen zoals beschreven in artikel 6.2 van de Leningsovereenkomst. Over de periode vanaf 2 april 2023 vordert Centric de wettelijke rente over zowel het bedrag van € 80 miljoen als over de contractuele vergoeding.
5.31
Ten aanzien van de contractuele rente heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering toewijzen als gegrond op artikel 6.1 van de Leningsovereenkomst. Nu het verschuldigde bedrag aan contractuele rente ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding reeds te berekenen was, had het op de weg van Centric gelegen om betaling van een concreet bedrag te vorderen. Dat zou een mogelijk executiegeschil kunnen voorkomen. De rechtbank constateert echter dat de berekeningswijze uit artikel 6.2 van de Leningsovereenkomst voor meerdere uitleg vatbaar is en nu hierover geen partijdebat heeft plaatsgevonden kan de rechtbank niet zelf vaststellen welk bedrag aan contractuele rente [gedaagde] aan Centric verschuldigd is.
5.32
Wat betreft de wettelijke rente heeft [gedaagde] zich erop beroepen dat Centric in schuldeisersverzuim verkeert, doordat Centric haar verplichting om “de agio-overeenkomst d.d. 29 maart 2022 opnieuw om te zetten in een dividend c.q. de terugbetaling van de geldleningsovereenkomst niet te vorderen” niet nakomt. De rechtbank is van oordeel dat die afspraak niet is komen vast te staan (zie onder 5.9) zodat van verzuim aan de zijde van Centric geen sprake is. Uiterlijk op 1 april 2023 diende [gedaagde] haar verplichtingen onder de Leningsovereenkomst na te komen. Op dat moment diende zij zowel de hoofdsom van € 80 miljoen als de contractuele rente aan Centric te betalen. [gedaagde] heeft dit nagelaten en verkeert zodoende sinds 2 april 2023 in verzuim. De gevorderde wettelijke rente zal daarom vanaf dat moment worden toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.33
Centric vordert dat de rechtbank de veroordelingen van [gedaagde] uitvoerbaar bij voorraad verklaart.
5.34
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Indien Centric een uit te spreken veroordeling zal executeren, komt [gedaagde] in een financiële noodtoestand te verkeren. Dat haar liquiditeitspositie terugbetaling op dit moment niet toestaat, is ook bij Centric bekend. Hierbij komt dat sprake is van een restitutierisico. Subsidiair verzoekt [gedaagde] om aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat Centric zekerheid stelt. Wordt in hoogste instantie uiteindelijk beslist in het voordeel van [gedaagde] , dan zal zij gelet op het restitutierisico worden geconfronteerd met een onverhaalbare vordering op Centric. De in redelijkheid te respecteren belangen van [gedaagde] dienen te prevaleren, aldus [gedaagde] .
5.35
De rechtbank zal de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zonder hieraan de voorwaarde van zekerheidstelling te verbinden. In dit geval weegt het belang van Centric zwaarder dan het belang van [gedaagde] .
5.36
De rechtbank ziet in dit geval in het restitutierisico onvoldoende aanleiding om af te zien van uitvoerbaarheid bij voorraad. Dat risico valt in zoverre te nuanceren dat het hier gaat om een binnenlandse intraconcernvordering. Op dit moment is [gedaagde] de enig aandeelhouder van Centric, ook al zijn haar aandelen in Centric ten titel van beheer overgedragen. Wel acht de rechtbank het zonder meer aannemelijk dat bij executie van dit vonnis [gedaagde] in de door haar gestelde financiële noodtoestand komt te verkeren, gelet op haar gebrek aan liquide vermogensbestanddelen en het feit dat dividenduitkeringen van Centric de enige althans voornaamste inkomstenbron is van [gedaagde] . Haar financiële noodtoestand is hier echter niet zozeer een gevolg van uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar van het bestaan van een zeer omvangrijke en opeisbare vordering van Centric op [gedaagde] . [gedaagde] verkeert al ruim een jaar in verzuim en uit niets blijkt dat zij binnen afzienbare tijd alsnog in staat zal zijn om aan de vordering te voldoen. Centric heeft daarentegen evident belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad, waarbij de rechtbank mede betrekt het belang van Centric om de blik op de toekomst te kunnen richten.
5.37
Om dezelfde redenen verbindt de rechtbank geen voorwaarde tot zekerheidstelling aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, ook omdat zekerheidstelling door Centric geen geschikt instrument is om een financiële noodtoestand bij [gedaagde] af te wenden.
5.38
De rechtbank wijkt in dit geval dus niet af van het uitgangspunt dat een veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar moet zijn en zonder voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer gelegd kan worden.
Beslagkosten en proceskosten in conventie
5.39
Centric vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. [gedaagde] meent dat deze vordering dient te worden afgewezen omdat Centric in haar beslagrekest de rechter niet volledig heeft ingelicht.
5.4
De rechtbank is het in zoverre met [gedaagde] eens dat het beslagrekest summier is, maar ziet daarin geen aanleiding om Centric haar vordering inzake de beslagkosten te ontzeggen. De voorzieningenrechter is niet op het verkeerde been gezet. De vordering tot betaling van de beslagkosten is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 456,04 voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 voor griffierecht en € 614,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × € 614,00), totaal € 1.746,04.
5.41
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Centric worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
7.843,00
- salaris advocaat
8.714,00
(2 punten × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
16.844,44
5.42
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten in reconventie
5.43
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Centric worden begroot op:
- salaris advocaat
4.357,00
(2 punten × factor 0,5 × € 4.357,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
4.535,00

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1
veroordeelt [gedaagde] om aan Centric te betalen een bedrag van € 80.000.000, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 2 april 2023,
6.2
veroordeelt [gedaagde] om aan Centric te betalen de contractuele vergoeding van 1% per jaar over een bedrag van € 80.000.000 over de periode van 29 maart 2022 t/m 1 april 2023, te berekenen zoals omschreven in artikel 6.2 van de Leningsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het aldus te berekenen bedrag, met ingang van 2 april 2023,
6.3
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.746,04, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis,
6.4
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 16.844,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.6
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.7
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
6.8
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.535, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, en
6.9
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Bockwinkel, mr. R.H.C. van Harmelen en
mr. F.L. Bolkestein, rechters, bijgestaan door mr. K. Janssens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.