ECLI:NL:RBAMS:2024:2248

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
13/338260-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit in Amsterdam

Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte heeft op 27 december 2022 in Amsterdam meerdere keren op [persoon 1] geschoten, terwijl deze wegrende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een conflict tussen [persoon 2] en [persoon 1], met een vuurwapen op [persoon 1] heeft geschoten, wat resulteerde in een schampschot en een schotwond in de bil van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. De rechtbank overwoog dat de verdachte een ernstig geweldsmisdrijf had gepleegd, wat een bedreiging vormde voor de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, [persoon 1], tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte € 5.000,00 moest betalen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/338260-22
Datum uitspraak: 17 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 27 december 2022 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen poging moord dan wel doodslag op van [persoon 1] , door met een vuurwapen in de richting van zijn hoofd en/of in zijn bil en/of scrotum te schieten;
2. het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie II onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte onder 1 (poging moord) en 2 tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die op 27 december 2022 meermalen met een vuurwapen in de bil en richting het hoofd van [persoon 1] heeft geschoten.
De officier van justitie heeft vastgesteld dat de persoon op de camerabeelden de schutter is, gelet op de diverse verklaringen van getuigen door wie de vluchtroute over de [route] wordt omschreven. Daarnaast kan worden vastgesteld dat de schutter verdachte is. [persoon 2] , de partner van verdachte, (hierna: [persoon 2] ) en [persoon 1] hadden op 27 december 2022 een conflict, omdat [persoon 1] voor de deur van de woning van [persoon 2] stond om hun kinderen te zien. Uit de historische telefoongegevens van verdachte blijkt dat hij kort voor het schietincident telefonisch contact met [persoon 2] heeft gehad. Hij was toen nog in Amsterdam-Oost. Verder blijkt uit de historische telefoongegevens van verdachte dat hij zich ten tijde van het schietincident in de directe omgeving van de [adres 2] bevond. Na het schietincident is verdachtes telefoon uitgegaan. Op camerabeelden van een camera op de vluchtroute is te zien dat de schutter iets laat vallen en is op die plek vervolgens de stadspas van verdachte gevonden. Verdachte heeft zich na het schietincident een maand lang schuilgehouden voor de politie.
De gedraging van verdachte dient gelet op de uiterlijke verschijningsvorm te worden gekwalificeerd als poging moord. Gelet op de gang van zaken, zoals blijkt uit het dossier, moet vastgesteld worden dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het door hem genomen besluit toen hij na het telefoongesprek met [persoon 2] van Amsterdam-Oost naar Amsterdam-West is gegaan. Het kan niet anders dan dat hij daarbij het vuurwapen meeneemt. Al dan niet vanuit de woning van [persoon 2] zoekt de verdachte aangever op. Toen verdachte [persoon 1] in de omgeving van de woning van [persoon 2] zag, heeft hij zonder te aarzelen meermalen gericht op de vluchtende [persoon 1] geschoten. Er zijn geen aanknopingspunten voor het aannemen van een contra-indicatie voor de voorbedachte rade.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en heeft verzocht hem daarvan vrij te spreken.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op basis van het dossier niet is komen vast te staan dat verdachte de dader is van het schietincident op 27 december 2022.
Ten eerste kan de aangetroffen stadspas van verdachte niet gebezigd worden voor het bewijs. De stadspas van verdachte was in het beheer van [persoon 2] en is niet op 27 december 2022 door verdachte gebruikt. Ten tweede is verdachte, anders dan de schutter op grond van de verklaring van [persoon 1] , niet uit de woning van [persoon 2] gekomen nu hij om 17:05 uur nog in Amsterdam-Oost was. Als dat wel zo zou zijn geweest, zou [persoon 1] verdachte ook die woning in hebben moeten zien gaan. Ten derde is er op basis van de getuigenverklaringen en de camerabeelden geen tot een persoon te herleiden signalement van de schutter. Ten vierde kan verdachte de persoon op de camerabeelden niet zijn, omdat de persoon op de camerabeelden van [naam restaurant] om 17:32 uur niet aan het bellen was, terwijl verdachte wel op grond van de historische telefoongegevens op dat tijdstip aan het bellen was. Daarnaast blijkt uit deze historische telefoongegevens dat de telefoon van verdachte om 17:32 uur gebruik maakte van een zendmast op de [adres 9]. Dit is ver verwijderd van het restaurant [naam restaurant] . Tot slot is er geen tactische ondersteuning (sporendragers) dat verdachte de schutter is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 27 december 2022 om 16:11 uur heeft [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) bij de politie gemeld dat [persoon 1] ( [persoon 1] , hierna: [persoon 1] ), haar ex-partner, voor haar deur stond en haar aan het bedreigen was. Hij wilde zijn kinderen zien. Hierop heeft verbalisant [verbalisant 5] telefonisch contact met [persoon 2] opgenomen. [persoon 2] verklaarde onder andere: “
Het is belachelijk dat jullie niks doen. Moeten er eerst doden vallen voordat jullie iets doen? Als jullie nu niks doen, dan zorg ik zelf ervoor dat hij onder een wit laken komt te liggen. Ik schiet hem zelf dood. Als jullie niks doen, dan ga ik er zelf voor zorgen dat hij dood gaat. Er moet iets gebeuren. De volgende keer dat jullie hier komen, dan ligt hij onder een wit laken. De politie doet er niks aan, dus ik moet het maar zelf gaan oplossen.” Na een tweede melding om 16:30 uur is de politie ter plaatse gegaan. [2]
[persoon 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 27 december 2022 zijn kinderen bij [persoon 2] ging opzoeken op de [adres 2]. Hij was daar rond 14:00/15:00 uur. Om 17:22 uur is hij daar vertrokken. Hij heeft toen ongeveer tien minuten gebeld een rondje gelopen door de wijk. Teruggekomen in de straat van [persoon 2] zag [persoon 1] vervolgens een man aan komen lopen uit de richting van het huis van [persoon 2] . Hij zag dat de man hem aankeek en een wapen uit zijn jaszak pakte. De man richtte het wapen op [persoon 1] en laadde het wapen door, door de slede naar achteren te trekken. [persoon 1] hoorde een klikkend geluid. Toen [persoon 1] het wapen zag, is hij gelijk gaan rennen. Hij hoorde twee schoten. Hij voelde dat hij geraakt werd en kwam op zijn buik ten val. Hij hoorde de man hem naderen en hoorde dat de man op enig moment naast hem stond. [persoon 1] hoorde dat de man weer op hem schoot. Hij voelde dat de kogel hem raakte. Hij voelde namelijk pijn aan zijn achterhoofd en rechterslaap. Het bleek een schampschot te zijn. [3]
Getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij op 27 december 2022 met [persoon 1] meeging naar het adres van de ex-partner van [persoon 1]
(de rechtbank begrijpt: [persoon 2] )om zijn kinderen te zien. [persoon 2] was chagrijnig en boos. Ze was aan het schelden. Toen [persoon 1] en hij uiteindelijk wegliepen van de woning van [persoon 2] in de richting van de [route] , hoorde hij een persoon een wapen doorladen. [getuige] keek om en zag iemand op hen af komen lopen met een wapen in zijn hand. Hij begon te schieten. [getuige] dook weg. [persoon 1] ging de andere kant op. De schutter rende achter [persoon 1] aan. [persoon 1] was door een schot in zijn bil geraakt en viel om. [getuige] zag dat de schutter bij [persoon 1] stond. Hij schoot nog een keer op [persoon 1] . Hij had hem geschampt, waardoor [persoon 1] een schampschot bij zijn oor had. [getuige] rende een stuk achter de schutter aan om te kijken waar hij naartoe ging. De schutter rende richting station [station] via de [route] . Hij rende langs het benzinestation
(de rechtbank begrijpt: tankstation Esso). Hij liep op het trottoir aan de overkant van het benzinestation. Bij de bosjes iets verder dan het benzinestation zag [getuige] dat de schutter stopte. Vervolgens rende hij verder. [getuige] is hierna teruggegaan naar [persoon 1] en heeft 112 gebeld. [4]
In de 112-melding zegt de melder
(de rechtbank begrijpt: [persoon 1] )dat hij, onder andere, in zijn hoofd is geschoten. Hij is geschampt. [5] Verbalisant [verbalisant 1] , die op 27 december 2022 in het ziekenhuis VUmc was, zag dat er een schramwond op het hoofd van [persoon 1] zat. [6] In de letselverklaring van [persoon 1] van 30 maart 2023 beschrijft de behandelend arts uit het ziekenhuis het letsel als een schotwond in zijn linker bil, met uittredeplaats in zijn rechter lies. [7]
Verbalisant [verbalisant 2] kreeg op 27 december 2022 omstreeks 17:31 uur de melding dat er op de [adres 2] iemand was neergeschoten. Tijdens het zoeken naar de verdachte werd de verbalisant op de [adres 7] aangesproken door ‘ [persoon 3] ’ (hierna: [persoon 3] ), een medewerker van de Dirk van de Broek, gelegen aan het [adres 3]. Hij verklaarde dat hij met twee collega’s buiten stond ter hoogte van de ingang van het magazijn van de Dirk van de Broek. Deze ingang bevindt zich aan de [route] . Op enig moment hoorden zij een aantal harde knallen. Even hierna zagen zij vanuit de richting van de knallen, over het fiets-/voetpad van de [route] , een man aan komen rennen. Deze man liep, gezien vanaf de Dirk van de Broek, aan de overzijde van de [route] . [persoon 3] zag dat de man, toen hij bijna aan hun overzijde was, iets liet vallen. De man stopte, liep terug naar hetgeen hij verloren was en raapte dit op. Vervolgens liep de man verder in de richting van de [adres 4] en ging ter hoogte van de [adres 5] linksaf in de richting van de [adres 6] . [persoon 3] is hierna naar de overzijde van de weg gelopen, omdat hij het vermoeden had dat niet alle spullen door de man waren opgeraakt. Er lag nog een pasje op de grond. [persoon 3] heeft dit pasje laten liggen. Verbalisant [verbalisant 2] heeft het pasje opgeraapt. Het pasje bleek een zogenaamde stadspas te zijn, voorzien van de naam: [verdachte] . [8] Over deze stadspas heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij die doorgaans in een pashouder van zijn telefoon bewaart. [9]
Door een bewakingscamera van de Dirk van de Broek, gemonteerd aan de gevel van het [adres 3], zijn van dezelfde momenten als hierboven omschreven camerabeelden vastgelegd. Op de camerabeelden is door verbalisant [verbalisant 3] het volgende waargenomen. Hij zag op 27 december 2022 drie personen bij de dienstingang in beeld staan (17:29:59 – 17:31:10 uur). Twee van voornoemde personen draaiden om en keken in de richting van de [adres 2] (17:31:10 – 17:31:27 uur). Vervolgens zag de verbalisant aan de overzijde van de [adres 7] een persoon in versnelde pas aan komen lopen. Hij zag dat de medewerkers van Dirk van de Broek deze persoon ook blijven bekijken (17:31:28 – 17:31:45 uur). De persoon stopte op enig moment met rennen, draaide zich om en liep ongeveer drie meter terug. Hij pakte iets op van het trottoir en liep weg in de richting van de [adres 4] . De persoon droeg een grijze broek met witte bies op de zijkant, zwarte jas en witte schoenen (17:31 :50 - 17:32:.07). [10] Op de beelden zijn tussen 17:29:59 en 17:35:00 uur verder geen personen te zien die hard weglopen vanuit de richting van de plaats delict. [11]
Uit het forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2]) op 27 december 2022 blijkt dat er ter hoogte van perceel [nummer], op de rijbaan, de parkeerhaven en het voetpad een zestal hulzen zijn aangetroffen. Alle hulzen hadden een bodemstempel met opdruk S&B 7.62 x 25. Geconcludeerd is dat het aannemelijk is dat er tenminste zes keer is geschoten met één vuurwapen. [12]
Uit het forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2]) op 28 december 2022 blijkt dat er op het trottoir, ter hoogte van de voordeur van perceel [nummer] , een manteldeel is aangetroffen (AAPI2493NL). In de lijn van de voordeur van perceel [nummer] tot de rijbaan is bij het paaltje (ter afscheiding trottoir en rijbaan) een looddeel, afkomstig van munitie, aangetroffen (AAPI2493NL). Onder een Volkswagen, die geparkeerd stond in de parkeerhaven ter hoogte van perceel [nummer], is nog een manteldeel aangetroffen (AAPI2493NL). Op de buitenmuur van perceel [nummer] zaten verse beschadigingen op de bakstenen. De beschadigingen zijn positief getest op de aanwezigheid van loodhoudend materiaal. Hierdoor is het zeer aannemelijk dat de beschadigingen zijn veroorzaakt door projectielen tijdens het schietincident op 27 december 2022. [13]
Uit het indicatief vergelijkend munitieonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat de aanwezige afvuursporen in de onderzochte (voornoemde) zes hulzen worden verwacht als zij zijn verschoten met een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber 7.62 mm Tokarev, van het type TT-33 of met een pistool dat daarvan is afgeleid, zoals het Joegoslavische Zastava M57 pistool. De afvuursporen in voornoemde twee kogelmanteldelen passen eveneens bij dit vuurwapen. [14]
[persoon 2] heeft tegenover de politie verklaard dat zij een vriend heeft, [verdachte] (hierna: verdachte) die ze op 27 december 2022 telefonisch heeft gesproken toen [persoon 1] voor haar deur stond. Haar telefoonnummer is [telefoonnummer] . Zij denkt dat verdachte in haar telefoon opgeslagen staat onder de naam ‘papa’. [15] In de telefoon van [persoon 2] heeft verbalisant [verbalisant 4] naar contacten gezocht die overeenkomen met de naam ‘papa’. In de telefoon stond onder meer het contact ‘daddy’ met telefoonnummer [telefoonnummer] . [16] Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat het kan dat het telefoonnummer [telefoonnummer] op 27 december 2022 bij hem in gebruik was. [17]
Van het telefoonnummer [telefoonnummer] zijn de historische verkeersgegevens onderzocht over de periode 13 december 2022 00:00 uur tot en met 2 januari 2023 11:37 uur. Hieruit blijkt onder meer dat het telefoonnummer [telefoonnummer] op 27 december 2022 om 17:05:34 uur gebeld is door het telefoonnummer [telefoonnummer] . Het gesprek duurde 689 seconden. Er werd door het telefoonnummer [telefoonnummer] gebruik gemaakt van een zendmast op de [adres 8]. [18] Uit onderzoek van de historische verkeersgegeven van het telefoonnummer [telefoonnummer] blijkt verder dat dit telefoonnummer op 27 december 2022 om 17:32:59 uur en om 17:35:33 uur gebruik maakte van een zendmast op de [adres 9]. [19] Deze zendmast geeft dekking op de plaats delict. Vanaf 17:35:36 uur zijn geen registraties meer te zien. Het telefoonnummer is niet meer gebruikt binnen de gevorderde periode. [20]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [persoon 2] hem belde toen [persoon 1] voor de deur van haar woning stond omdat hij zijn kinderen wilde zien. [persoon 2] was hysterisch. Verdachte was ter plaatse toen het schietincident net had plaatsgevonden. Verdachte is vervolgens niet meer naar zijn woonadres teruggekeerd. Hij heeft zich tot zijn aanhouding op 4 februari 2023 schuilgehouden op een ander anders. [21]
4.3.2.
Bewijsoverweging van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten
De rechtbank vindt op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat verdachte zich op 27 december 2022 heeft schuldig gemaakt aan een poging doodslag van [persoon 1] door met een vuurwapen meermalen, in ieder geval eenmaal in de richting van het hoofd en in de bil van [persoon 1] te schieten (feit 1), alsook aan het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 2). De ontkennende verklaring van verdachte, dat hij de schutter niet is, wordt weerlegd door de inhoud van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt – gelet op de door de raadsvrouw gevoerde verweren – als volgt.
Is de persoon op de camerabeelden de schutter?
De rechtbank moet allereerst vaststellen of de persoon op de camerabeelden de schutter is.
Uit het dossier blijkt dat op 27 december 2022 om 17:31 uur de eerste melding van het schietincident op de [adres 2] is binnengekomen. Uit de verklaring van [getuige] – die de schutter is gevolgd – blijkt dat de schutter is weggerend over de [route] in de richting van station [station] . De schutter rende langs het benzinestation Esso. Hij liep op het trottoir aan de overkant van het benzinestation. Iets verder dan het benzinestation stopte de schutter. Daarna rende hij weer door. De rechtbank concludeert dat dezelfde persoon is waargenomen door getuige [persoon 3] , medewerker van de Dirk van de Broek, en is vastgelegd op de camerabeelden van diezelfde Dirk van de Broek. Getuige [persoon 3] stond met twee collega’s bij de ingang van het magazijn van de Dirk van de Broek aan de [adres 7] . Op enig moment hoorden zij een aantal harde knallen. Uit de camerabeelden blijkt zij zich om 17:31:10 uur omdraaiden en keken in de richting van de [adres 2] . Vervolgens verscheen er vanuit de richting van die knallen over de [adres 7] aan de overzijde van de Dirk van de Broek omstreeks 17:31:28 uur een persoon in versnelde pas in beeld. Deze persoon stopte op enig moment, omdat hij iets liet vallen. Hierna is hij verder gelopen. Uit voorgaande lijdt de rechtbank af dat de schutter niet uit het zicht van [getuige] is geweest, voordat hij op de camerabeelden is verschenen.
Wat de rechtbank sterkt in haar overtuiging is dat er op de beelden tussen 17:29:59 en 17:35:00 uur verder geen personen te zien zijn die rennend of versneld weglopen uit de richting van de plaats delict.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de persoon op de camerabeelden de schutter is.
Is verdachte de persoon op de camerabeelden (en dus de schutter)?
De rechtbank moet vervolgens vaststellen of verdachte de persoon op de camerabeelden, en dus de schutter, is.
De rechtbank overweegt dat de stadspas van verdachte is aangetroffen op de plaats waar de schutter tijdens zijn vlucht iets heeft laten vallen. Verdachte draagt deze pas doorgaans in de passenhouder van zijn telefoon. De rechtbank gaat er gelet daarop vanuit dat dit op 27 december 2022 ook het geval was. Verder maakte de telefoon van verdachte op 27 december 2022 om 17:32:59 uur en om 17:35:33 gebruik van een zendmast op de [adres 9]. Deze zendmast geeft dekking op de plaats delict. Dat er –zoals de raadsvrouw overweegt– meerdere overlappende cell-ID’s zijn in het gebied van de plaats delict, doet aan voorgaande vaststelling niet af. Het verweer van de raadsvrouw dat verdachte de persoon op de camerabeelden niet kan zijn, omdat de persoon op de camerabeelden van [naam restaurant] om 17:32:42 uur, niet aan het bellen was, wordt verworpen. Nog los van het feit dat gebeld kan worden zonder de telefoon tegen het oor te houden, blijkt uit de historische telefoongegevens van verdachte immers niet dat hij op dat tijdstip aan het bellen was. Om 17:32:59 uur was sprake van ‘uitgaand dataverkeer’ via de telefoon van verdachte. In theorie kan dat ook een gesprek zijn via bijvoorbeeld Whatsapp. Dit ‘uitgaande dataverkeer’ start echter pas 1,5 minuut nadat verdachte uit het beeld van de camera van de Dirk van de Broek verdwijnt. Mede gelet op de versnelde pas en op de zeer korte afstand tussen beide cameralocaties, is het volgens de rechtbank onaannemelijk dat verdachte daar 1,5 minuut over gedaan heeft. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank daarom van mening dat verdachte niet bellend te zien had moeten zijn op de camerabeelden van [naam restaurant] . Vanaf 17:35:36 uur is de telefoon niet meer door verdachte gebruikt.
Verdachte heeft over zijn aanwezigheid op de plaats delict verklaard dat hij naar de woning van [persoon 2] is gegaan om samen met haar boodschappen te doen omdat zij zich niet veilig voelde. Toen hij daar aankwam, zag hij [persoon 1] op de grond liggen en hoorde hij mensen uit de buurt zeggen dat hij was neergeschoten door ofwel de zoon van [persoon 2] , dan wel de vriend van de zoon van [persoon 2] of door de vriend van [persoon 2] . Verdachte is daar zo van geschrokken dat hij om die reden is gevlucht. Hij heeft verklaard dat hij niet voorbij het benzinestation Esso en de Dirk van de Broek is gelopen. Toen hij via zijn gelopen route op de [route] kwam, lagen het benzinestation Esso en de Dirk van de Broek namelijk al achter hem. Deze verklaring van de verdachte kan op geen enkele wijze geverifieerd worden en vindt ook geen steun in het dossier. Nu de verdachte geen enkel aanknopingspunt heeft gegeven ter verificatie van dit alternatieve scenario voor zijn aanwezigheid op de plaats delict, acht de rechtbank dat scenario niet aannemelijk.
Wat de rechtbank sterkt in haar overtuiging is dat verdachte een motief had voor het ten laste gelegde, namelijk het beschermen van zijn vriendin [persoon 2] tegen haar ex-vriend [persoon 1] . [persoon 2] had immers op 27 december 2022 een conflict met [persoon 1] . Verdachte en [persoon 2] hebben hierover om 17:05:34 uur telefonisch contact gehad. [persoon 2] zou hevig geëmotioneerd zijn geweest, zo blijkt ook onder andere uit de inhoud van de 112-melding die zij doet. Verdachte is vervolgens richting de woning van [persoon 2] gegaan.
Uit onderzoek naar de telefoon van [persoon 2] blijkt dat een aantal gesprekken op 27 december 2022 tussen 17:05:34 en 17:36:03 uur zijn verwijderd uit de belgeschiedenis. De gesprekken die zijn verwijderd, zijn van het contact ‘daddy’ met telefoonnummer [telefoonnummer] . [22]
Nadat verdachte op de plaats delict is geweest, heeft hij zich ruim een maand lang schuilgehouden totdat hij op 4 februari 2022 door de politie is aangehouden op een ander adres dan zijn woonadres.
[persoon 2] heeft op 6 februari 2024, na verdachtes aanhouding, telefonisch contact gehad met [persoon 4] , de nicht van verdachte. Het gesprek ging onder meer over mensen die veroordeeld zijn, omdat zij vrouwen beschermden. [persoon 4] gaf aan dat het er niet goed uitziet, maar dat het goedkomt. Het is [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte)zijn verantwoordelijkheid. God is niet blij met wat [verdachte] heeft gedaan. Haar tante had gezegd dat hij het niet had moeten doen. [persoon 4] heeft verder aangegeven dat zij gaat bidden voor haar neefje, maar ook niet wil doen alsof het rechtvaardig is. Zij staat achter hem wanneer een man een vrouw beschermd. [23]
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte de schutter is.
Heeft verdachte opzet gehad op de dood van [persoon 1] ?
De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [persoon 1] .
Voor een bewezenverklaring van poging tot moord dan wel poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet had op de dood. Aan dat vereiste is voldaan als (ten minste) sprake is van voorwaardelijk opzet op dat gevolg. Met ‘voorwaardelijk opzet’ wordt bedoeld dat een verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg bewust heeft aanvaard. Van ‘vol opzet’ is sprake in het geval van willens en wetens handelen. Vol opzet is een hogere gradatie van opzet dan voorwaardelijk opzet en betekent dat een verdachte een groter verwijt wordt gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat uit het handelen van verdachte kan worden afgeleid dat verdachte het oogmerk (het volle opzet) had om [persoon 1] om het leven te brengen. Uit het dossier blijkt namelijk dat verdachte, toen hij [persoon 1] zag, een vuurwapen uit zijn jaszak pakte, dit wapen doorlaadde, meermalen op [persoon 1] schoot terwijl die wegrende en toen [persoon 1] was gevallen en op de grond lag nogmaals van korte afstand richting het hoofd van [persoon 1] heeft geschoten. Het meermalen met een scherp en op korte afstand gericht schieten op [persoon 1] is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op het om het leven brengen van die [persoon 1] , dat het niet anders kan dan dat de wil van verdachte daarop was gericht. Verdachte heeft dus meer gedaan dan bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden op de dood van [persoon 1] . Dat [persoon 1] uiteindelijk niet door een kogel dodelijk is geraakt, is niet aan het handelen van verdachte te danken. Er was daarom naar het oordeel van de rechtbank sprake van vol opzet op de dood van [persoon 1] .
Was sprake van voorbedachte rade?
Tot slot rijst de vraag of verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Voor voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de beoordeling van deze vraag gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechtbank het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank is –anders dan de officier van justitie– van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake is van voorbedachte rade.
Verdachte ontkent het ten laste gelegde te hebben gepleegd en heeft aldus geen inzicht gegeven in het besluitvormingsproces dat aan het schietincident is voorafgegaan. Er moet dus worden gekeken naar de uiterlijke verschijningsvorm. De rechtbank overweegt dat zij op basis van het dossier slechts kan vaststellen dat verdachte en [persoon 2] om 17:05:34 uur telefonisch contact hebben gehad en dat het schietincident om omstreeks 17:31 uur (tijdstip eerste melding) heeft plaatsvonden. In die tijdspanne is verdachte van Amsterdam-Oost naar de plaats delict in Amsterdam-West gegaan. Verdachte heeft verklaard dat hij richting de woning van [persoon 2] is gegaan, om op verzoek van [persoon 2] samen boodschappen te doen. De inhoud van het telefoongesprek is voor de rechtbank onbekend. Verdachte had een vuurwapen, maar het is onduidelijk wanneer de verdachte heeft besloten om daarmee op [persoon 1] te gaan schieten. Er zijn immers geen concrete gebeurtenissen komen vast te staan waaruit kan worden afgeleid op welk moment verdachte dat besluit moet hebben genomen. In het bijzonder is niet duidelijk geworden waar het vuurwapen vandaan kwam dat verdachte heeft gebruikt, zodat er geen informatie is over het tijdsverloop tussen het moment van bewapenen en het schieten. Bewezen is alleen dat verdachte zich op enig moment heeft bewapend en zeer kort nadat hij ter plaatse was gekomen op [persoon 1] heeft geschoten terwijl deze van hem weg liep.
Uit die gang van zaken kan niet worden afgeleid dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden. Niet uitgesloten kan worden dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling toen hij [persoon 1] zag weglopen, die eerder die dag zijn vriendin had lastig gevallen en haar in een staat van hysterie had gebracht.
De rechtbank zal verdachte gelet op voorgaande partieel vrijspreken voor voorbedachte rade.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 27 december 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, in elk geval eenmaal met een vuurwapen in de richting van het hoofd, in de richting van het lichaam en in de bil van die van [persoon 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 27 december 2022 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 1, van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen, zijnde een vuurwapen en patronen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1 (poging moord) en feit 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft zij oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) krachtens artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een veroordeling verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat het niet druk was op staat ten tijde van het ten laste gelegde, alsmede met de persoonlijkheid van verdachte. Daarnaast heeft de verdediging verzocht geen bijzondere voorwaarden aan de straf te verbinden en niet de GVM op te leggen. Als verdachte immers voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld, wordt door de reclassering een passend reclasseringstraject onderzocht en opgesteld. Verder is het locatieverbod niet passend, omdat verdachte woonachtig is bij zijn moeder in Amsterdam-Oost. Dit is dichtbij de verblijfplaats van [persoon 1] .
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag op [persoon 1] . Verdachte heeft meermalen met een vuurwapen op [persoon 1] geschoten die van verdachte wegrende. De kogel is door de linker bil van [persoon 1] gegaan en is er in zijn rechter lies uitgegaan. Toen [persoon 1] vervolgens op de grond viel en op zijn buik lag, heeft verdachte nogmaals van dichtbij in de richting van het hoofd van [persoon 1] geschoten. De schietpartij vond aan het einde van de middag in het donker plaats, in een woonwijk waar onder meer woningen staan met de gevels met ramen en de voordeur direct grenzend aan het trottoir waar de schietpartij plaatsvond. Er is ook een gevel van een woning geraakt. Door verdachtes handelen is een zeer bedreigende en risicovolle situatie gecreëerd voor [persoon 1] en bewoners in de straat, maar ook voor bijvoorbeeld getuige [getuige] , die samen met [persoon 1] was. [persoon 1] had door het toedoen van verdachte dodelijk letsel kunnen oplopen. Dat dit niet is gebeurd, is geenszins aan verdachte te danken. Het schietincident moet voor [persoon 1] angstaanjagend zijn geweest. Dat blijkt ook uit zijn verklaring tegenover de politie, hij dacht dat hij dood zou gaan toen hij op de grond lag en verdachtes voetstappen hoorde naderen. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [persoon 1] . Een feit als het onderhavige veroorzaakt onrust en versterkt de in de samenleving aanwezige gevoelens van onveiligheid en onbehagen.
De aanleiding van het schietincident was een conflict tussen [persoon 2] en [persoon 1] over hun gezamenlijke kinderen. Verdachte was hier niet (rechtstreeks) bij betrokken. De rechtbank vindt het zeer zorgwekkend dat verdachte klaarblijkelijk de beschikking heeft gehad over een vuurwapen en ervoor heeft gekozen om met dat vuurwapen op deze zeer gewelddadige manier het conflict tussen [persoon 2] en [persoon 1] trachten te beëindigen.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt – zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen – een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Het ongecontroleerd voorhanden hebben en gebruik van vuurwapens moet dan ook krachtig worden bestreden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 1 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in 2012 is veroordeeld voor wapenbezit. Recent is verdachte niet meer veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de Pro Justitia rapportage (psychiatrisch onderzoek) van 12 mei 2023, opgesteld door A. Banaei Kashani, psychiater, de Pro Justitia rapportage (psychologisch onderzoek) van 17 mei 2023, opgesteld door M.L. Sikkens, GZ-psycholoog, en het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 21 juli 2023, opgesteld door [persoon 5] , reclasseringswerker.
Door de Pro Justitia rapporteurs is vastgesteld dat er geen sprake is van een psychische stoornis, verstandelijke handicap en psychogeriatrische aandoening.
De reclassering heeft geconcludeerd dat het lastig is om de persoonlijke omstandigheden van verdachte te duiden vanwege zijn ontkennende houding. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat. De verstandhouding tussen [persoon 1] en verdachte kan evenmin worden geduid. De verstandhouding is, bij een veroordeling, mogelijk gerelateerd aan het ten laste gelegde. In dat geval maakt de onbewogen houding van verdachte de situatie zorgelijk als hij uit detentie komt. De reclassering adviseert daarom een reclasseringstoezicht en een contact- en locatieverbod op te leggen om de situatie en eventuele risico’s na detentie te monitoren.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de buitengewone ernst van de bewezenverklaarde feiten, zoals hierboven uiteengezet, slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, omdat zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen. De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentieonderzoek naar soortgelijke zaken blijkt dat bij een veroordeling voor doodslag een gevangenisstraf wordt opgelegd van gemiddeld acht tot twaalf jaren. Indien sprake zou zijn geweest van een voltooide doodslag, had de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf jaren passend en geboden gevonden vanwege voornoemde aard en buitengewone ernst van de strafbare feiten. Dat sprake is van een poging zal de rechtbank verdisconteren in de gevangenisstraf, door die met een derde deel te verminderen. De rechtbank zal, gelet op hetgeen hieronder wordt overwogen over de GVM, geen voorwaardelijk strafdeel met daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.
Alles overwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
GVM (artikel 38z Sr) (feit 1)
De rechtbank is voorts van oordeel dat, ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, de oplegging van een gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel nodig is.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit werd gepleegd, zoals hierboven uiteengezet, en de vrees dat verdachte – gelet op het lichtzinnig gebruik van het vuurwapen door verdachte - in de toekomst opnieuw in staat zal zijn een ernstig geweldsmisdrijf te plegen, mede omdat het conflict tussen [persoon 2] en [persoon 1] niet is opgelost, acht de rechtbank het ter bescherming van de algemene veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen nodig dat gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na afloop van de opgelegde gevangenisstraf.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan: verdachte wordt tot een gevangenisstraf veroordeeld wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Met het opleggen van de maatregel wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na afloop van de gevangenisstraf onder toezicht te stellen indien dat in verband met alsdan bestaande risico’s noodzakelijk is. Ook kunnen toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen door de oplegging van de maatregel van artikel 38z Sr worden teruggedrongen, dan wel aanvaardbaar worden gemaakt. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel zal later plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn diverse voorwerpen in beslag genomen, te weten:
STK Huls (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280834);
1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280835);
1 STK Huls (omschrijving: ›PL1300-2022276821-G6280836);
1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280837);
1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280838);
1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280839);
1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280840);
1 DV PROJIECTIEL (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280840).
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard worden. De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Oordeel rechtbank
Nu met behulp van alle in beslag genomen voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 10.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de gehele vordering. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Primair omdat zij vrijspraak heeft bepleit en subsidiair omdat de vordering niet is onderbouwd. Daar komt bij dat geen sprake is van blijvend fysiek en geestelijk letsel.
Oordeel rechtbank
De rechtbank vindt –anders dan de raadsvrouw– dat vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending van het bewezen verklaarde brengen immers mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank stelt –samen met de raadsvrouw– vast dat de vordering summier is onderbouwd. De rechtbank heeft met inachtneming van alle omstandigheden van het geval en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, de immateriële schadevergoeding naar billijkheid begroot op € 5.000,00.
De rechtbank vindt gelet op voorgaande een schadevergoeding van € 5.000,00 toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten op 27 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met deze vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38z, 45, 55, 289 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
eendaadse samenloop van
poging doodslag
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van feit 1:
Legt aan verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
STK Huls (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280834);
1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280835);
1 STK Huls (omschrijving: ›PL1300-2022276821-G6280836);
1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280837);
1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280838);
1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280839);
1 STK Huls (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280840);
1 DV PROJIECTIEL (omschrijving: PL1300-2022276821-G6280840).
Vordering van de benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van
€ 5.000,00, (vijfduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 5.000,00 (vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 december 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen voorzitter,
mrs. D. Bode en A.W.T. Klappe rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. F.L. Scheeren en F. Verbruggen griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2024.
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 01-02.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [persoon 1] , p. 48-49.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 19 oktober 2023 (door de rechter-commissaris) (ongenummerd).
5.Een proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, p. 79
6.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 16.
7.Een geschrift, te weten aan aanvraagformulier medische informatie van [persoon 1] , p. 119.
8.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 7.
9.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 1046.
10.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 69-70.
11.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 133.
12.Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2]), p. 27.
13.Een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2]), p. 30-31.
14.Een geschrift, te weten een rapport munitieonderzoek van het NFI, p. 130.
15.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] , p. 91, 93.
16.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 63.
17.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 1015.
18.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 107-108.
19.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 65-66. Een proces-verbaal van bevindingen, p. 107-108.
20.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 108.
21.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 april 2024.
22.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 60-61.
23.Een proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, p. 106 B, 110 en 112.