ECLI:NL:RBAMS:2024:2209

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
13-200579-23 (A), 13-301227-23 (B), 13-047396-24 (C), 13-332899-22 (D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens meerdere diefstallen en vernielingen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 april 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vermogensdelicten en een vernieling. De verdachte heeft in zaak A geprobeerd een portemonnee en een OV-chipkaart te stelen uit de woning van aangever [persoon 1] en daarbij het tuinhek beschadigd. In zaak B heeft hij etenswaren gestolen uit een supermarkt, in zaak C heeft hij bierblikjes gestolen uit een winkel, en in zaak D heeft hij een rugzak met waardevolle inhoud gestolen uit een school. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [persoon 2] voor de materiële schade die door de diefstal is veroorzaakt. De uitspraak is gedaan na een inhoudelijke behandeling op 21 maart 2024, waarbij de verdachte aanwezig was en de feiten heeft bekend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-200579-23 (A), 13-301227-23 (B), 13-047396-24 (C) en
13-332899-22 (D)
Parketnummers vorderingen tot tenuitvoerlegging: 13-238118-21, 13-239875-22 en
13-072601-21
Datum uitspraak: 4 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2024. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, B, C en D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.W. van der Burg en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.V.S. Adriaanse naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
Feit 1: poging tot diefstal van een portemonnee en een OV-chipkaart van [persoon 1] door middel van inklimming op 10 augustus 2023;
Feit 2: vernieling/beschadiging van een tuinhek/schutting van [persoon 1] op 10 augustus 2023;
Zaak B:diefstal van etenswaren van supermarktketen Vomar op 14 november 2023;
Zaak C:diefstal van één of meer blikjes bier van Primera [locatie] op 9 februari 2024;
Zaak D:diefstal van een rugzak met inhoud van [persoon 2] op 18 november 2022.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Verdachte wordt beschuldigd van meerdere vermogensdelicten en een vernieling. In zaak A zou verdachte hebben geprobeerd een portemonnee en OV-chipkaart van aangever [persoon 1] weg te nemen uit zijn woning (feit 1) en daarbij het tuinhek van aangever hebben beschadigd (feit 2). In zaak B zou verdachte etenswaren van de Vomar hebben weggenomen en in zaak C één of meer bierblikjes van Primera [locatie] . In zaak D zou verdachte een rugzak van aangeefster [persoon 2] uit een school hebben weggenomen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de feiten in zaak A, B, C en D bewezen kunnen worden, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het overige bewijs in het dossier.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de feiten in zaak A, B, C en D bekend. De rechtbank acht deze feiten, mede gelet op het overige bewijs in het dossier (waaronder de aangiftes en/of de bevindingen van verbalisanten), bewezen (met inachtneming van de nadere overweging ten aanzien van zaak A, feit 1). Aangezien de verdediging hiervoor ook geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor deze feiten volstaan met een opgave van bewijsmiddelen in bijlage II.
Nadere overweging ten aanzien van zaak A, feit 1
De rechtbank acht, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het overige bewijs, bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om een portemonnee en OV-chipkaart van aangever [persoon 1] weg te nemen en dat hij hierbij de woning van aangever heeft betreden (zaak A, feit 1). Uit het dossier blijkt echter onvoldoende dat verdachte de woning is binnen getreden door middel van inklimming. Uit het dossier blijkt enkel dat verdachte de woning heeft verlaten door over een tuinhek te klimmen. Omdat niet bewezen kan worden dat verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming wordt verdachte vrijgesproken van het onderdeel inklimming.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:
1.op 10 augustus 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een portemonnee en een OV-chipkaart, die aan [persoon 1] toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen doordat hij
- naar de woning van voornoemde [persoon 1] is gegaan en
- de deur van de woning van voornoemde [persoon 1] heeft geopend en
- de woning heeft betreden en
- een portemonnee en OV-chipkaart heeft gepakt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.op 10 augustus 2023 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een tuinhek dat aan [persoon 1] toebehoorde, heeft beschadigd;
Zaak B:
op 14 november 2023 te Amsterdam, diverse eet- en drinkwaren, die aan supermarktketen Vomar toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak C:
op 9 februari 2024 te Amsterdam, één blikje bier (Heineken), dat aan Primera [locatie] (gevestigd aan de [locatie] ) toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak D:
op 18 november 2022 te Amsterdam, uit een school (VSO Heldering, gelegen aan de [adres 2] ) een rugzak (inhoudende een Macbook Air (Apple) en een Macbook lader en een bril en een koptelefoon (Sony) en iPhone lader en huissleutels en een portemonnee met treinabonnement), die aan [persoon 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder feit 1 en 2, zaak B, zaak C en zaak D bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren (en 90 dagen vervangende hechtenis als verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht), met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. Aan de proeftijd moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van Reclassering Inforsa Amsterdam van 5 maart 2024: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich kan vinden in de eis van de officier van justitie. Verdachte is ook bereid om medewerking te verlenen aan de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden. Verder heeft zij verzocht om aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de duur van het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijk deel en/of een taakstraf. Een gevangenisstraf zou de positieve ontwikkelingen die verdachte heeft bereikt doorkruisen, omdat verdachte hierdoor zijn woning en zijn baan zal verliezen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich (in zaak A) schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal uit een woning waarbij hij ook een tuinhek heeft beschadigd. Verder heeft hij zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een rugzak met inhoud uit een school (zaak D) en twee winkeldiefstallen (zaak C en D). Diefstal is een ergerlijk feit, dat naast schade vaak veel hinder veroorzaakt voor de gedupeerden. Dit blijkt ook wel uit zaak D, waarin het slachtoffer de door verdachte gestolen goederen moest vervangen. In het algemeen wekt diefstal ook gevoelens op van onrust en onveiligheid bij de benadeelden. Dit blijkt ook wel uit zaak A, waarin het slachtoffer aangaf dat hij erg geschrokken was van verdachte die opeens in zijn woning stond. Verdachte heeft de feiten van zaak A, B en C ook nog eens gepleegd tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis en tijdens lopende proeftijden van eerdere veroordelingen. Uit het strafblad van verdachte van 12 februari 2024 blijkt dat hij al vele malen eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Persoon van verdachte
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Inforsa Amsterdam van 5 maart 2024, opgemaakt door reclasseringsmedewerkster [naam] . Op de zitting heeft de rechtbank voornoemde reclasseringsmedewerker als deskundige gehoord en zij heeft bevestigd wat in het advies staat vermeld. Het advies houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Betrokkene wordt onder meer verdacht van een insluiping en een winkeldiefstal. Een en ander maakt deel uit van een duidelijk delictpatroon gedurende het gehele volwassen leven van betrokkene. Betrokkene is een aloude bekende van Justitie en Reclassering Inforsa. In het verleden werden meerdere trajecten gestart, zowel in een regulier voorwaardelijk kader als wel tijdens drie ISD-maatregelen, waarbij betrokkene altijd een zekere medewerking aan de dag legde, maar waar immer sprake bleef van recidive. In 2021 ontstond opnieuw de vraag of betrokkene wederom een ISD-maatregel zou worden opgelegd of een traject in een regulier kader. De rechter besloot indertijd te kiezen voor een traject in een regulier voorwaardelijk kader, inclusief een langdurige kliniekopname. Betrokkene doorloopt het aangewezen traject keurig. Hij rondde een langdurig klinische behandeling goed af en woont en werkt fulltime, naar tevredenheid van zowel betrokkene zelf als de betrokken begeleiding. Dit kan worden aangemerkt als een grote verbetering ten opzichte van trajecten in het verleden waarin nimmer een dusdanige stabiliteit in wonen en werken werd bereikt.
Delictgedrag blijft, hoewel iets afgenomen in frequentie en ernst, een terugkerend probleem. De reden hiervan is niet eenduidig. Er lijken op sociaal gebied (financiën en/of middelengebruik) geen dwingende redenen meer te liggen voor delictgedrag. Veeleer lijkt de voortdurende neiging tot stelen gelegen in de persoonlijkheidsstructuur van betrokkene en kan worden aangemerkt als een gedragsprobleem. Uit het eindverslag van de kliniek waar betrokkene in 2021/2022 behandeling onderging komt naar voren dat de gedragsproblematiek van betrokkene een hardnekkige indruk maakt en hij geen besef lijkt te hebben van zijn risicofactoren. Voortdurende externe controle en structurering werd daarbij aangeraden.
Bij een veroordeling adviseert reclassering Inforsa een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door FACT Inforsa (inclusief het houden aan huisregels en aanwijzingen) en meewerken aan controle van het gebruik van cocaïne om het middelengebruik te beheersen. Omdat betrokkene dagen naar zijn werkgever moet verantwoorden en nauwelijks vakantiedagen over heeft is oplegging van een gevangenisstraf niet wenselijk. Betrokkene is in staat een taakstraf uit te voeren. Een financiële sanctie is niet wenselijk omdat de delicten in de vermogenssfeer zitten. Daarbij is een van de leerdoelen van betrokkene om te leren gaan met zijn maandelijks inkomen. Een financiële sanctie zou hierbij een grote wissel trekken op de stabiliteit.
Overige relevante omstandigheden
Bij het bepalen van de straf is ook acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten voor een insluiping in een woning met recidive wijzen op een gevangenisstraf van drie maanden en bij een inbraak in een bedrijfspand (school/kantine) met recidive op een gevangenisstraf van tien weken. De rechtbank houdt er wel rekening mee dat de insluiping in de woning een poging betreft en geen voltooid delict. De oriëntatiepunten voor een winkeldiefstal met veelvuldige recidive wijzen op één maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De straf
Alles afwegende vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie een passende straf. Aan verdachte wordt daarom een taakstraf van 180 uren (en 90 dagen vervangende hechtenis), met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren opgelegd. Aan de proeftijd worden ook de bijzondere voorwaarden verbonden (zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van Reclassering Inforsa Amsterdam van 5 maart 2024): meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 2] (in zaak D) vordert € 1.227,80 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2022.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de benadeelde partij de waarde van nieuwe aangeschafte goederen heeft gevorderd. Niet bekend is echter wat de waarde van de (gestolen) goederen was op het moment dat die zijn weggenomen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak D bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De kostenposten voor de vervanging van de bril (€ 164,46), het kopen van een nieuwe koptelefoon (€ 32,95), treinabonnement (€ 16,40) en rugzak (€ 34,99) komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Deze bedragen worden dan ook geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft ook een schadebedrag van € 979,- voor een nieuwe MacBook opgegeven als schadepost. Ten aanzien van de vergoeding voor de MacBook is het redelijk om bij de vaststelling van de schade rekening te houden met de afschrijving van de economische waarde van de gestolen MacBook. De aangifte of vordering tot schadevergoeding bevat echter geen informatie over het aanschaftijdstip van de gestolen MacBook. Daarom zal de rechtbank de omvang van de schade schatten. In dat verband acht zij een bedrag van € 489,50 (de helft van de prijs van de nieuw aangeschafte MacBook) redelijk en billijk.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 738,30, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (18 november 2022).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak D bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 738,30 (zegge zevenhonderdachtendertig euro en dertig cent).

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

TUL 13-239875-22Bij de stukken bevindt zich een vordering van de officier van justitie van 17 augustus 2023 in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-239875-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 oktober 2022 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen en de opgelegde vrijheidsstraf om te zetten in een taakstraf van 120 uren.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering af te wijzen danwel de proeftijd te verlengen of om de opgelegde vrijheidsstraf om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Daarbij gaat het om soortgelijke feiten als waarvoor hij op 4 oktober 2022 is veroordeeld. De rechtbank ziet hierin aanleiding van een gedeelte, groot twee maanden, van de hiervoor genoemde voorwaardelijke straf te gelasten. Gelet op wat er op de zitting is aangevoerd en besproken ziet de rechtbank aanleiding om dit gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf om te zetten in een taakstraf. In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, zal de rechtbank daarom gelasten dat veroordeelde een taakstraf van 120 uren moet verrichten.
TUL 13-238118-21
Bij de stukken bevindt zich de op 14 februari 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-238118-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 8 december 2021 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 10 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bij aantekening mondeling vonnis van de politierechter te Amsterdam (in de zaak met parketnummer 13-239875-22) van 4 oktober 2022 is een gedeelte van de straf, groot 1 maand, omgezet in een taakstraf van 60 uren en tenuitvoergelegd.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering af te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering af te wijzen danwel de proeftijd te verlengen of om de opgelegde vrijheidsstraf om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf afwijzen, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en omdat de positieve lijn die verdachte heeft ingezet – waaronder het vinden van een baan en een woning – zal worden doorkruist door het toewijzen van de vordering.
TUL 13-072601-21
Bij de stukken bevindt zich de op 14 februari 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-072601-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 25 maart 2021 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 30 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2021 (in de zaak met parketnummer 13-238118-21) is de proeftijd met 1 jaar verlengd.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering af te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering af te wijzen danwel de proeftijd te verlengen of om de opgelegde vrijheidsstraf om te zetten in een taakstraf.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf afwijzen, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en omdat de positieve lijn die verdachte heeft ingezet – waaronder het vinden van een baan en een woning – zal worden doorkruist door het toewijzen van de vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A feit 1 en feit 2, zaak B, zaak C en zaak D ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A feit 1:
poging tot diefstal.
Ten aanzien van zaak A feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Ten aanzien van zaak B, C en D:
telkens: diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat deze straf
nietten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd van drie jaren melden bij de reclassering (Reclassering Inforsa Amsterdam), zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2) veroordeelde laat zich behandelen door FACT Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3) veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van cocaïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [persoon 2]
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [persoon 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 738,30 (zevenhonderdachtendertig euro en dertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 november 2022) tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 738,30 (zevenhonderdachtendertig euro en dertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 november 2022) tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 14 (veertien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast in de zaak met parketnummer 13-239875-22 – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een gedeelte van de vrijheidsstraf, groot 2 (twee) maanden, te geven – dat veroordeelde een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren moet verrichten. Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-238118-21 af.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-072601-21 af.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. G. Demmink en Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2024.
[…]