ECLI:NL:RBAMS:2024:2172

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
C/13/744842 / HA RK 24-5
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure tussen Hoad Holding B.V. en Toppot B.V.

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 11 april 2024, is het verzoek van Hoad Holding B.V. (hierna: Hoad) tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen. Hoad heeft dit verzoek ingediend in het kader van een geschil met Toppot B.V. (hierna: Toppot) en andere verweerders, naar aanleiding van een eerdere procedure waarin Hoad was veroordeeld tot betaling aan Velder B.V. Hoad stelt dat er tijdens deze procedure bedrog heeft plaatsgevonden en wil getuigen horen om haar positie in een mogelijke bodemprocedure te versterken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek voldoet aan de eisen van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hoad heeft voldoende belang bij haar verzoek, ondanks de verweren van Toppot c.s. dat de vordering verjaard zou zijn en dat er sprake zou zijn van een fishing expedition. De rechtbank oordeelt dat de feiten die Hoad wil bewijzen relevant zijn voor de beoordeling van haar vordering in een eventuele bodemprocedure.

De rechtbank heeft de proceskosten aan Toppot c.s. opgelegd, omdat hun verweer is afgewezen. De beslissing om het voorlopig getuigenverhoor te bevelen is genomen met inachtneming van de relevante juridische bepalingen, en de rechtbank heeft een rechter-commissaris benoemd om het getuigenverhoor te leiden. De zaak is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata door te geven, waarna een datum voor het verhoor zal worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/744842 / HA RK 24-5
Beschikking van 11 april 2024
in de zaak van
HOAD HOLDING B.V.,
te Amsterdam,
verzoekster,
hierna te noemen: Hoad,
advocaat: mr. B.W. Brouwer te Amsterdam,
tegen

1.TOPPOT B.V.,

te Amsterdam,
2.
[verweerder 2],
te [woonplaats 1] ,
3.
[verweerder 3],
te [woonplaats 2] ,
verweerders,
hierna te noemen: Toppot, [verweerder 2] , [verweerder 3] en verweerders samen Toppot c.s.,
advocaat: mr. M.A. Geuze te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnengekomen bij de griffie op 8 januari 2024,
- de tussenbeschikking van 8 februari 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift met producties, binnengekomen bij de griffie op 13 februari 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 februari 2024.

2.De feiten

2.1.
Hoad en Toppot zijn hebben in het verleden samengewerkt. Zij hielden beiden 50% van de aandelen in Hopik Holding B.V. (hierna: Hopik). Velder B.V. (hierna: Velder) was een dochteronderneming van Hopik en was destijds eigenaar van een motorjacht met de naam [naam schip] (hierna: het schip).
2.2.
Rond 2008 hebben Hoad en Toppot hun samenwerking beëindigd en hebben zij afspraken gemaakt over de verdeling van Hopik. Die afspraken hebben zij vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst van 3 maart 2008. Onderdeel van die afspraken was dat Velder aan Toppot werd toebedeeld. Indien Velder het schip aan een derde zou verkopen, Hoad zal meedelen in de meer- of minderopbrengsten.
2.3.
Op 25 maart 2012 heeft Velder het schip aan Amsterdam Yacht Company B.V. (hierna: AYC) verkocht voor € 800.000. [verweerder 3] was op dat moment enig bestuurder en aandeelhouder van AYC.
2.4.
Hoad heeft geweigerd het verschil tussen de vastgestelde waardering van het schip en de verkoopprijs aan Velder te voldoen. Velder is vervolgens een procedure gestart over onder meer betaling van dit bedrag. Dat heeft geleid tot een vonnis van deze rechtbank van 19 juni 2013 waarbij Hoad in het ongelijk is gesteld en is veroordeeld tot betaling.
2.5.
Hoad heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 19 juni 2013. In 2014 hebben Hoad en Velder een vaststellingsovereenkomst gesloten en de procedure bij het hof laten doorhalen.
2.6.
Bij brief van 28 juni 2017 heeft Hoad de verjaring van de door haar gestelde vordering op Toppot en [verweerder 2] gestuit.
2.7.
In 2019 is het schip op naam van [verweerder 2] ingeschreven in het scheepsregister. In oktober 2023 heeft Hoad daarover vragen gesteld aan onder meer [verweerder 2] en [verweerder 3] . Zij hebben geweigerd die vragen te beantwoorden.

3.Het verzoek

3.1.
Hoad verzoekt de rechtbank om op grond van artikel 186 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Zij legt aan dit verzoek ten grondslag dat zij overweegt een procedure te starten tegen Toppot c.s. om het vonnis van 19 juni 2013 te herroepen en/of de vaststellingsovereenkomst uit 2014 aan te tasten. Hoad vermoed dat tijdens de procedure bij de rechtbank bedrog is gepleegd en de werkelijke gang van zaken bij de verkoop van het schip is verzwegen. Aan de hand van het voorlopig getuigenverhoor wil zij haar positie in een eventuele bodemprocedure inschatten en aanvullend bewijs verzamelen om haar vordering te onderbouwen.
3.2.
Hoad wil in ieder geval de volgende getuigen horen:
[verweerder 2] ,
[verweerder 3] ,
[naam 1] , voormalig echtgenote van [verweerder 3] ,
[naam 2] ,
[naam 3] ,
[naam 4] , fiscalist van Velder,
[naam 5] , registeraccountant van Velder,
[naam 6] ,
[naam 7] , zus van [verweerder 3] .
3.3.
Toppot c.s. voert verweer.

4.De beoordeling

Toetsingskader bij de beoordeling van het verzoek
4.1.
Bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is het uitgangspunt dat de rechter in beginsel een getuigenverhoor beveelt zo vaak een partij dit verzoekt, als de te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden. [1] Het voorlopig getuigenverhoor strekt er vooral toe verzoeker de gelegenheid te geven opheldering te verkrijgen over de feiten, zodat hij zijn positie in een eventuele bodemprocedure beter kan beoordelen.
4.2.
Het verzoekschrift moet de aard en het beloop van de vordering inhouden, de feiten of rechten die men wil bewijzen, de namen en woonplaatsen van de getuigen en de naam en woonplaats van de wederpartij (artikel 187 lid 3 Rv). Als een verzoek aan de eisen voor toewijzing voldoet, dan betekent dat niet automatisch dat een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen. Het verzoek kan alsnog worden afgewezen als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij het verzoek, als misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot het gebruiken van het middel van een voorlopig getuigenverhoor, als het verzoek strijdig is met een goede procesorde of als het verzoek afstuit op een ander zwaarwichtig bezwaar.
Het verzoek voldoet aan de eisen
4.3.
Het verzoek voldoet aan de eisen voor toewijzen. Het gaat om betwiste feiten, die zich lenen voor getuigenbewijs en die relevant zijn voor de beoordeling van de vordering van Hoad in een bodemzaak. Ten slotte staat niet ter discussie dat aan de overige vereisten uit artikel 187 lid 3 Rv is voldaan.
4.4.
Omdat het verzoek aan de eisen voor toewijzing voldoet, moet het in beginsel worden toegewezen, tenzij sprake is van een afwijzingsgrond. Toppot c.s. voert aan dat deze rechtbank niet bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen, dat Hoad onvoldoende belang heeft bij het verzoek en dat toewijzing van het verzoek strijd met de goede procesorde oplevert omdat sprake is van fishing expedition. De rechtbank zal hierna beoordelen of deze afwijzingsgronden zich voordoen.
De rechtbank is bevoegd
4.5.
Toppot c.s. heeft aangevoerd dat de rechtbank onbevoegd is, omdat partijen in 2014 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten op grond waarvan zij de procedure bij het hof hebben doorgehaald. In die vaststellingsovereenkomst hebben partijen niet expliciet opgenomen wat de rechtsgevolgen daarvan zijn en dat heeft als gevolg dat de zaak niet in kracht van gewijsde is. De procedure bestaat nog en kan op de rol gezet worden. Aldus is niet de rechtbank bevoegd, maar de het hof.
4.6.
Dit verweer slaag niet. Het verzoek moet gedaan moet worden aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen. [2] Partijen kunnen de rechtsgevolgen van doorhaling van een zaak bij overeenkomst bepalen. [3] Hoad en Velder hebben niet letterlijk in de vaststellingsovereenkomst opgenomen wat de rechtsgevolgen zijn van de doorhaling, maar uit de vaststellingsovereenkomst blijkt duidelijk dat het hun bedoeling was om een einde aan de procedure te maken. Dat maakt dat de procedure bij het hof is geëindigd. De rechtbank zal dus vermoedelijk bevoegd zijn van de zaak kennis te nemen. Dat geldt bovendien ook voor een eventuele vordering tegen [verweerder 3] , omdat hij geen partij was bij de eerdere procedure.
Hoad heeft voldoende belang bij haar verzoek
4.7.
Het verweer van Toppot c.s. dat Hoad geen belang heeft bij haar verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor omdat haar gestelde vordering is verjaard, slaagt niet. Een vordering tot schadevergoeding verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. [4]
4.8.
De rechtbank oordeelt dat hetgeen Toppot c.s. naar voren heeft gebracht inhoudelijke verweren zijn die tijdens de eventuele in te stellen bodemprocedure aan de orde kunnen komen en waarover dan moet worden beslist. Bij de beoordeling van dit verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor gaat het er slechts om of er sprake is van een grond waarop het verzoek zou moeten worden afgewezen. Dat zou het geval kunnen zijn als aanstonds duidelijk is dat Hoad geen belang heeft bij haar vordering. Daarvan is in dit geval geen sprake. Hoad overweegt een vordering in te stellen die strekt tot herroeping van het vonnis van 19 juni 2013 en/of aantasting van de vaststellingsovereenkomst uit 2014, omdat haar wederpartij bedrog zou hebben gepleegd tijdens de procedure. Dat sprake is van bedrog is mede ingegeven doordat het schip in 2019 op naam van [verweerder 2] in het scheepsregister is ingeschreven. Hoad heeft dat naar eigen zeggen in 2023 ontdekt. Onder deze omstandigheden kan niet nu reeds worden aangenomen dat een beroep op verjaring zal slagen en Hoad geen belang heeft bij haar verzoek.
4.9.
Ook het verweer dat partijen in de vaststellingsovereenkomst uit 2014 finale kwijting zijn overeengekomen en Hoad daarom niets meer te vorderen heeft van Toppot c.s., slaag niet. In de vaststellingsovereenkomst is alleen finale kwijting verleend aan Velder en niet aan Toppot c.s. Toppot c.s. kan niet worden gevolgd in haar stelling dat Hoad daarom per definitie ook niets meer te vorderen heeft van Toppot c.s. Bovendien wil Hoad juist getuigen horen om in te kunnen schatten of zij de vaststellingsovereenkomst uit 2014 – en de daarin opgenomen finale kwijting – kan aantasten.
4.10.
Het verweer van Toppot c.s. dat Hoad onvoldoende belang heeft bij haar verzoek omdat van schade geen sprake is, slaagt evenmin. Toppot c.s. miskent hiermee dat het niet aan de rechtbank is om daarover in
dezeprocedure te oordelen.
4.11.
Evenmin slaag het verweer dat de rechtbank in 2013 al heeft geoordeeld dat geen sprake is van een schijnconstructie bij de verkoop van het schip. Hoad overweegt nu juist een vordering in te stellen teneinde het vonnis van 19 juni 2013 te herroepen omdat sprake zou zijn van bedrog.
Geen sprake van fishing expedition
4.12.
Toppot c.s. kan tot slot evenmin in haar verweer worden gevolgd dat sprake is van een fishing expedition. Hoad heeft voldoende specifiek omschreven welke informatie zij wenst te vergaren in relatie tot de mogelijk door haar in te stellen vordering. Dat Hoad in haar verzoekschrift heeft opgenomen dat zij (nader) bewijs wenst te vergaren, is – anders dan Toppot c.s. meent – onvoldoende om te concluderen dat Hoad door het voorlopige getuigenverhoor geheel onbekende feiten wil opsporen en achterhalen. Er zijn dus geen aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van een fishing expedition. Evenmin is gebleken van een ander zwaarwichtig belang dat zich tegen toewijzing van het verzoek verzet.
conclusie
4.13.
Slotsom is dat geen van de ingeroepen afwijzingsgrond slaagt, de rechtbank wijst het verzoek daarom toe.
proceskosten
4.14.
De rechtbank veroordeelt Toppot c.s. in de proceskosten. Toppot c.s. heeft zich verzet tegen het verzoek van Hoad, maar haar verweer is afgewezen. Toppot c.s. wordt daarom met de proceskosten van Hoad belast, die zullen worden beperkt tot het salaris van haar gemachtigde voor de mondelinge behandeling. De kosten voor het griffierecht en het salarispunt voor het opstellen van het verzoek blijven voor rekening van Hoad, omdat zij deze kosten ook had gemaakt als Toppot c.s. geen verweer had gevoerd. De kosten aan de zijde van Hoad worden tot op heden begroot op € 614,00 (één punt x tarief € 614,00). Ook wordt Toppot c.s. veroordeeld in de kosten die na deze beschikking ontstaan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor,
5.2.
benoemt een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank tot rechter-commissaris,
5.3.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan Parnassusweg 280 op een nader te bepalen zittingsdag,
5.4.
bepaalt dat de zaak wordt aangehouden tot
25 april 2024om partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata en die van de op te roepen getuigen voor de maanden
mei tot en met augustus 2024door te geven aan de griffier van deze rechtbank (t.a.v. rekestenadministratie van de Afdeling privaatrecht, team Handelszaken), waarna een datum voor verhoor zal worden bepaald,
5.5.
veroordeelt Toppot c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Hoad tot op heden begroot op € 614,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.6.
veroordeelt Toppot c.s. in de kosten die na deze beschikking ontstaan, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 92,00 aan salaris advocaat plus de explootkosten van betekening als Toppot c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze beschikking heeft voldaan en de beschikking vervolgens wordt betekend,
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023.

Voetnoten

1.artikel 186 Rv, gelezen in samenhang met artikel 166 Rv
2.artikel 187 Rv
3.246 lid 2 Rv
4.artikel 3:310 lid 1 BW