In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 11 april 2024, is het verzoek van Hoad Holding B.V. (hierna: Hoad) tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen. Hoad heeft dit verzoek ingediend in het kader van een geschil met Toppot B.V. (hierna: Toppot) en andere verweerders, naar aanleiding van een eerdere procedure waarin Hoad was veroordeeld tot betaling aan Velder B.V. Hoad stelt dat er tijdens deze procedure bedrog heeft plaatsgevonden en wil getuigen horen om haar positie in een mogelijke bodemprocedure te versterken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek voldoet aan de eisen van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hoad heeft voldoende belang bij haar verzoek, ondanks de verweren van Toppot c.s. dat de vordering verjaard zou zijn en dat er sprake zou zijn van een fishing expedition. De rechtbank oordeelt dat de feiten die Hoad wil bewijzen relevant zijn voor de beoordeling van haar vordering in een eventuele bodemprocedure.
De rechtbank heeft de proceskosten aan Toppot c.s. opgelegd, omdat hun verweer is afgewezen. De beslissing om het voorlopig getuigenverhoor te bevelen is genomen met inachtneming van de relevante juridische bepalingen, en de rechtbank heeft een rechter-commissaris benoemd om het getuigenverhoor te leiden. De zaak is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata door te geven, waarna een datum voor het verhoor zal worden vastgesteld.