ECLI:NL:RBAMS:2024:2163

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
81.104120.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude met coronasteun: valsheid in geschrift, oplichting en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van fraude met coronasteun. De verdachte, geboren in 1976, werd ervan beschuldigd valse aanvragen te hebben ingediend voor coronasteun, waaronder de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS) en de Noodmaatregel Overbrugging van Werkgelegenheid (NOW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen valse gegevens heeft gebruikt om deze tegemoetkomingen aan te vragen en dat hij betrokken was bij het witwassen van de ontvangen bedragen. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder e-mails, bankafschriften en verklaringen van getuigen. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de fraude, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaring ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een geldboete van 20.000 euro. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, het benadelingsbedrag van meer dan 168.000 euro en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81.104120.21
Datum uitspraak: 4 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kristic, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Admiraal, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan fraude met coronasteungelden. Hij zou voor bedrijven in het kader van verschillende steunmaatregelen (TOGS: Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren; NOW: Noodmaatregel Overbrugging van Werkgelegenheid) met valse gegevens tegemoetkomingen hebben aangevraagd en uitgekeerde tegemoetkomingen hebben witgewassen.
Na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 21 maart 2024 wordt verdachte ervan verdacht dat hij – samengevat – zich in Nederland en/of België heeft schuldig gemaakt aan:
(mede)plegen van valsheid in geschrift in de periode van 14 mei 2020 tot en met heden, met betrekking tot een TOGS-aanvraag en afbeelding van een bankpas;
(mede)plegen van het gebruik maken van (ver)vals(t)e geschriften in de periode van 14 mei 2020 tot en met heden, met betrekking tot een TOGS-aanvraag en een afbeelding van een bankpas, en het in die periode voorhanden hebben van de vervalste afbeelding van de bankpas;
(mede)plegen van valsheid in geschrift in de periode van 14 mei 2020 tot en met heden, met betrekking tot twee NOW-aanvragen;
(mede)plegen van het gebruik maken van valse geschriften in de periode van 14 mei 2020 tot en met heden, met betrekking twee NOW-aanvragen;
(mede)plegen van poging tot oplichting in de periode van 14 mei 2020 tot en met heden, met betrekking tot een aanvraag TOGS;
(mede)plegen van oplichting in de periode van 14 mei 2020 tot en met heden, met betrekking tot twee aanvragen NOW,
subsidiair tenlastegelegd als het misbruik maken van subsidiegelden en meer subsidiair als verduistering of diefstal;
7. ( (mede)plegen van (schuld)witwassen in de periode van 26 mei 2020 tot en met heden van € 104.703,-, met betrekking tot de eerste NOW-aanvraag, en eenvoudig witwassen van € 63.566,-, met betrekking tot de tweede NOW-aanvraag.
De volledige tekst van de uiteindelijke tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte alle primair tenlastegelegde feiten als pleger heeft begaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat geen van de ten laste gelegde feiten bewezen zijn en verzoekt verdachte van alle feiten vrij te spreken. Niet is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde geschriften heeft opgemaakt of vervalst of dat hij de coronasteunaanvragen heeft ingediend of daarbij als medepleger betrokken is geweest. Wat betreft het witwassen had verdachte geen beschikking over de bankrekening waarop de NOW-bedragen zijn gestort en van het deel van dit geld dat uiteindelijk op rekeningen van verdachte terecht is gekomen kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de criminele herkomst of dat hij dit moest vermoeden, aldus de raadsman.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. [1]
Feiten en omstandigheden
Feiten 1, 2 en 5
Op naam van [naam bedrijf BV 1] is een op 14 mei 2020 gedateerde TOGS-aanvraag, met referentienummer [nummer] , ingediend. De ondertekenaar van en de contactpersoon voor de aanvraag is [persoon 1] . Het opgegeven rekeningnummer voor het uitbetalen van de TOGS is [bankrekeningnummer 1] (hierna: ABN** [bankrekeningnummer 1] ) op naam van [naam holding] . In de aanvraag is aangekruist dat de verklaring juist en volledig wordt ingevuld en dat de gegevens in de aanvraag correct zijn. [2]
[persoon 1] staat bij de Kamer van Koophandel geregistreerd als bestuurder en enig aandeelhouder. [3] Uit onderzoek is gebleken dat [persoon 1] in de periode van 28 februari 2020 tot en met 9 november 2020 gedetineerd zat in het Justitieel Complex Schiphol. [4]
Het bankrekeningnummer ABN** [bankrekeningnummer 1] staat op naam van [naam holding] (hierna: [naam holding] ). [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) is de procuratiehouder van deze bankrekening. [5] [persoon 2] was tot de ontbinding van [naam holding] op 1 juni 2019 bestuurder en enig aandeelhouder van [naam holding] . [6]
Op 8 en 10 juni 2020 vraagt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) aan [mailadres] om een kopie van de bankpas aan te leveren, omdat het bankrekeningnummer ook bij een andere aanvrager bekend is en ogenschijnlijk niets met [naam bedrijf BV 1] te maken heeft. Op 10 juni 2020 wordt vanaf [mailadres] onder andere het volgende geantwoord:

Het nummer heb ik met toestemming gebruikt omdat mijn eigen rekening rood staat en ik bij een eventuele betaling het bedrag niet kan gebruiken. Het nummer waarop ik bereikbaar ben is [telefoonnummer] . [7]
Bij e-mailbericht van 18 juni 2020 vraagt RVO aan [persoon 1] en [persoon 2] of zij per e-mail kunnen bevestigen dat de bankrekening van [naam holding] met beider toestemming wordt gebruikt voor de TOGS. Diezelfde dag reageert [mailadres] met onder andere:

Meneer [persoon 1] heeft gevraagd of ik zijn aanvraag wil ontvangen en aan hem kan geven omdat hij tekort heeft op zijn rekening. Ik vind dat geen probleem en heb hem net gesproken. Dus voor mij geen probleem. Groet, [persoon 2]”. [8]
Ook vanaf [mailadres] wordt op 18 juni 2020 gereageerd:
“Dhr. [persoon 2] heeft mij toestemming gegeven om gebruik te maken van de rekening van [naam holding] holding om de eventuele tegemoetkoming COVID-19 te kunnen ontvangen. (…) Bij deze bevestig ik u dat ik gebruik wil maken van het rekeningnummer en u een eventuele tegemoetkoming hierop kunt storten. (…) Met vriendelijke groet, [persoon 1] ” [9]
Op 23 juni 2020 schrijft RVO aan [persoon 1] dat een aanvraag toch een rekeningnummer op naam van de ondernemer moet bevatten. In reactie daarop schrijft [mailadres] :

(…) Zoals verzocht doe ik u het rekeningnummer toekomen waarop het gestort kan worden. Hoop op een snelle afwikkeling. Groet, [persoon 1] ”
Als bijlage bij dit e-mailbericht is een afbeelding gevoegd van een bankpas op naam van [persoon 1] , [naam bedrijf BV 1] en bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] (hierna: ABN** [bankrekeningnummer 2] ). [10]
Bankrekening ABN** [bankrekeningnummer 2] staat op naam van [naam bedrijf BV 2] (hierna: [naam bedrijf BV 2] ) en verdachte is procuratiehouder van deze rekening. [11] [naam bedrijf BV 2] is op 17 mei 2018 opgeheven en verdachte en [persoon 5] waren hiervan bestuurders. [12] Verdachte heeft in zijn tweede verhoor verklaard dat alleen hij het kan zijn geweest als het over [naam bedrijf BV 2] gaat. [13]
Op 2 juli 2020 heeft RVO de TOGS-aanvraag afgewezen omdat het opgegeven rekeningnummer niet op naam staat van de aanvragende onderneming of ondernemer. [14]
Op 21 juli 2021 is onder verdachte een iPhone 12 Pro Max aangetroffen en in de auto met kenteken [kenteken] een iPhone 12 Pro. Op deze telefoons zijn diverse bestanden aangetroffen, waaronder een afbeelding van een bankpas op naam van [persoon 1] / [naam bedrijf BV 1] (DOC-005-15). [15]
Feiten 3, 4 en 6
Op naam van [naam bedrijf BV 3] is op 26 mei 2020 een ondertekende NOW-aanvraag, met dossiernummer [nummer] , ingediend. Als contactpersoon is vermeld [persoon 3] , directeur van de afdeling PZ. Het opgegeven telefoonnummer is + [telefoonnummer] en het emailadres [mailadres] . Het opgegeven rekeningnummer voor de betalingen Loonheffing is ABN** [bankrekeningnummer 1] op naam van [naam holding] . In de aanvraag staat onder andere vermeld “
Ik geef op dit formulier juiste en volledige informatie over mijn bedrijf.”en “
Als wettelijk vertegenwoordiger van het bedrijf verklaar ik dat ik dit formulier naar waarheid heb ingevuld.” [16]
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) laat aan [naam bedrijf BV 3] weten dat naar aanleiding van de NOW-aanvraag een tegemoetkoming wordt verstrekt, en dat een voorschot van € 104.703,- wordt betaald. [17] Op 19 juni 2020, 2 juli 2020 en 17 juli 2020 wordt het voorschot in drie gelijke delen van € 34.901,- bijgeschreven op de bankrekening van [naam holding] . [18]
Op 14 juli 2020 wordt een tweede ondertekende NOW-aanvraag gedaan voor [naam bedrijf BV 3] , dit keer met dossiernummer [nummer] . Als contactpersoon is vermeld [persoon 3] , directeur personeelszaken. De opgegeven contactgegevens en de rekeninggegevens zijn hetzelfde als bij de aanvraag van 26 mei 2020. In de aanvraag staat onder andere vermeld “
Ik geef op dit formulier juiste en volledige informatie over mijn bedrijf.”en “
Als wettelijke vertegenwoordiger van het bedrijf verklaar ik, dat ik dit formulier naar waarheid heb ingevuld. [19]
Het UWV laat aan [naam bedrijf BV 3] weten dat naar aanleiding van de NOW-aanvraag een tegemoetkoming wordt verstrekt en dat een voorschot van € 127.132,- wordt betaald. [20] Op 23 juli 2020 wordt in het kader van deze aanvraag een bedrag van € 63.566,- bijgeschreven op de bankrekening van [naam holding] . [21]
[naam bedrijf BV 4] . is op 12 juni 2018 opgericht en per 12 december 2020 ontbonden.
Tot 1 juni 2019 was [naam holding] bestuurder en aandeelhouder. [persoon 2] was vanaf 1 januari 2019 bestuurder. [22]
Met het telefoonnummer [telefoonnummer] is in een periode van 25 (werk)dagen regelmatig contact gezocht met het klantcontactcentrum van het UWV over NOW-aanvragen, waarbij de naam [persoon 2] is opgegeven. Ook wordt [persoon 2] door het klantcontactcentrum teruggebeld (terugbelverzoeken). [23]
Er is onderzoek gedaan naar [persoon 3] , maar deze naam komt niet voor in de loonheffingsgegevens van [naam bedrijf BV 3] [24]
Overige bevindingen feiten 1 tot en met 6
In de telefoon van [persoon 2] staan telefoonnummers opgeslagen onder de naam [naam 1] ( [telefoonnummer] & [telefoonnummer] ) en [naam 1] (+ [telefoonnummer] ). [25]
Het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: * [telefoonnummer] ) is het telefoonnummer waarover verdachte in zijn tweede verhoor heeft verklaard dat hij daarop bereikbaar is. [26] Het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt in de politiesystemen in verband gebracht met ‘ [verdachte] ’ en ‘ [naam 2] ’. Ook is met dit telefoonnummer contact opgenomen met de Belastingdienst en volgens de systemen van de Belastingdienst was de beller [verdachte] . [27]
Het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt door [mailadres] op 10 juni 2020 naar het RVO gestuurd als het nummer waarop de e-mailer bereikbaar is en ook het telefoonnummer dat bij beide NOW-aanvragen is vermeld. [28] Het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt gebruikt in contact met het UWV. [29]
In de telefoon van [persoon 2] is ook sms-verkeer aangetroffen tussen [persoon 2] en [telefoonnummer] . Op 15 april 2021 worden de volgende berichten verstuurd:
[persoon 2] aan * [telefoonnummer] :
Broer ik kan mail niet vinden kan jij mij sturen
* [telefoonnummer] aan [persoon 2] :
Stuur naar [mailadres]
[persoon 2] aan * [telefoonnummer] :
Heb gestuurd broer [30]
Verdachte is op 21 juli 2021 aangehouden en op dat moment was hij in het bezit van de autosleutels van een auto met kenteken [kenteken] . Uit deze auto is een laptop in beslag genomen en deze laptop is onderzocht. Op de laptop zijn diverse documenten aangetroffen, waaronder de NOW-aanvraag van 14 juli 2020 (DOC-005-06). [31] Op de laptop is ook een JSON-bestand ‘Preferences’ aangetroffen, waarin e-mailadressen waren opgeslagen, waaronder [mailadres] en [mailadres] . Met deze e-mailadressen is vanaf de laptop ingelogd bij Google-diensten. [32]
Feit 7 en geldstromen
Nadat op 19 juni 2020 € 34.901,- wordt bijgeschreven op ABN** [bankrekeningnummer 1] is het saldo op deze rekening € 34.901,53. Op 19 juni 2020 wordt vanaf de rekening van [naam holding] € 18.700,- en € 16.000,- overgemaakt naar ABN** [bankrekeningnummer 2] van [naam bedrijf BV 2] , waarna het saldo op ABN** [bankrekeningnummer 1] € 201,53 is. [33]
Nadat de bedragen van in totaal € 34.700,- zijn bijgeschreven, is het saldo op rekening ABN** [bankrekeningnummer 2] € 34.710,83. Later op 19 juni 2020 vinden er diverse transacties plaats (overboekingen, contante geldopnamen, betalingen bij betaalautomaten), waarna het saldo op ABN** [bankrekeningnummer 2] aan het eind van die dag € 741,28 is. [34]
Nadat op 2 juli 2020 € 34.901,- wordt bijgeschreven op ABN** [bankrekeningnummer 1] is het saldo op deze rekening € 35.091,44. Op 2 juli 2020 wordt in totaal € 10.000,- contant opgenomen en € 24.900,- overgemaakt naar een bankrekening op naam van [persoon 4] , waarna het saldo ABN** [bankrekeningnummer 1] € 190,93 bedraagt. [35] Vanaf de bankrekening van [persoon 4] wordt op 2 juli 2020 € 24.000,- doorgestort naar ABN** [bankrekeningnummer 2] van [naam bedrijf BV 2] , waarna op de rekening van [persoon 4] € 773,54 resteert. [36]
Nadat de € 24.000,- op ABN** [bankrekeningnummer 2] is bijgeschreven, is het saldo op deze rekening € 23.989,63. In de periode tot 8 juli 2020 vinden diverse overboekingen, contante geldopnamen en betalingen bij betaalautomaten plaats, waarna op 8 juli 2020 nog € 0,20 resteert op rekening ABN** [bankrekeningnummer 2] . Onderdeel van deze transacties zijn een opname van € 1.500,- bij Holland Casino (3 juli) en contante geldopnamen van in totaal € 5.000,-
(4 juli), en € 4.500,- (5 juli). [37]
Op 17 juli 2020 is door ABN Amro bankrekening ABN** [bankrekeningnummer 1] geblokkeerd. Als gevolg hiervan zijn de op 17 juli 2020 en 23 juli 2020 bijgeschreven NOW-voorschotten op de rekening blijven staan tot het moment dat hierop op 23 juli 2020 derdenbeslag is gelegd.
Verklaring verdachte (feiten 1 tot en met 6)
Verdachte heeft voor het eerst op zitting een verklaring afgelegd die erop neer komt dat hij niets met de valse of vervalste stukken of de oplichtingen te maken heeft gehad. Verdachte heeft daarbij aangegeven dat de onder hem in beslag genomen laptop een zakelijke laptop betrof die ook door anderen (inclusief klanten) gebruikt kon worden, dat het telefoonnummer [telefoonnummer] een duosim-nummer betrof en dat zowel verdachte als [persoon 4] een telefoon hadden met dit nummer. Over de bestanden die zijn aangetroffen op de telefoon van verdachte heeft verdachte verklaard dat hij deze stukken heeft gekregen nadat hij zelf onderzoek is gaan doen toen er problemen ontstonden met de bank.
De rechtbank beoordeelt de verklaring van verdachte ter zitting – tegen de achtergrond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden – als ongeloofwaardig. Het volgende is daartoe redengevend.
In de eerste plaats biedt de verklaring van verdachte geen uitleg waarom het door oplichting verkregen geld grotendeels terechtkomt bij [naam bedrijf BV 2] B.V., een bedrijf van verdachte.
Ook zijn de relevante telefoonnummers in de telefoon van [persoon 2] opgeslagen als ‘ [naam 1] ’/’ [naam 1] ’, wat een duidelijke verwijzing is naar verdachte, ook tegen de achtergrond van de verklaring van verdachte in zijn verhoor dat hij bereikbaar is op
[telefoonnummer] .
Ook is van belang dat de rechtbank het sms-verkeer tussen verdachte en [persoon 2] op 15 april 2021 zo interpreteert dat [persoon 2] verdachte een e-mailbericht wil sturen, maar het e-mailadres niet kan vinden, dat verdachte vervolgens aan [persoon 2] stuurt dat hij het bericht naar [mailadres] moet sturen en dat [persoon 2] vervolgens heeft laten weten dat hij het e-mailbericht heeft verstuurd. Hieruit volgt dat verdachte de gebruiker is van dit e-mailaccount. De door de verdediging naar voren gebracht lezing dat [persoon 2] een eerder verstuurd e-mailbericht niet kan vinden en dat verdachte zou hebben gezegd dat hij dat bericht naar [mailadres] stuurt of heeft gestuurd (waaruit zou moeten volgen dat niet verdachte, maar [persoon 2] de gebruiker van dit e-mailaccount is), past niet bij de reactie van [persoon 2] ‘heb gestuurd’.
De omstandigheid dat [persoon 4] als getuige op zitting heeft verklaard dat hij de zakelijke laptop en zijn telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] aan anderen, waaronder [persoon 2] heeft uitgeleend, maakt wat de rechtbank betreft niet dat de verklaring van verdachte niet langer als ongeloofwaardig moet worden aangemerkt. De rechtbank zal de verklaring van verdachte ter zitting afgelegd bij de beoordeling van het bewijs dan ook terzijde schuiven.
Overwegingen van de rechtbank
Feiten 1, 2 en 5
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de TOGSaanvraag van [naam bedrijf BV 1] valselijk is opgemaakt. De afbeelding van de bankpas van [naam bedrijf BV 2] , waarop ten onrechte gegevens van [naam bedrijf BV 1] / [persoon 1] zijn vermeld, is vervalst. Het indienen van de valse TOGSaanvraag met daarbij de vervalste afbeelding van een bankpas levert ook een poging tot oplichting op. Daarbij is valselijk gebruik gemaakt van de naam en de hoedanigheid van [persoon 1] als bestuurder van [naam bedrijf BV 1] , zijn in de aanvraag verdichtsels opgenomen en levert het vervalsen van de afbeelding van de bankpas een listige kunstgreep op.
Omdat de bestuurder en enig aandeelhouder van dit bedrijf, [persoon 1] , ten tijde van de aanvraag en het e-mailcontact gedetineerd zat, was hij niet in staat deze aanvraag te doen, net zomin als de handelingen te verrichten met betrekking tot het vervalsen van de afbeelding van de bankpas.
De betrokkenheid van verdachte bij deze feiten volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het gebruik van de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] , een bedrijf van verdachte, het aantreffen van het gebruikte e-mailadres op de onder verdachte in beslag genomen laptop en het aantreffen van de afbeelding van de bankpas op de onder verdachte in beslag genomen telefoons. Tot slot betrekt de rechtbank daarbij ook het gegeven dat het telefoonnummer [telefoonnummer] – dat per e-mail aan de RVO is doorgegeven – in de telefoon van [persoon 2] stond opgeslagen onder de naam ‘ [naam 1] ’, in combinatie met het gegeven dat het telefoonnummer [telefoonnummer] dat verdachte bij zijn verhoor heeft opgegeven, in diezelfde telefoon stond opgeslagen als ‘ [naam 1] ’.
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte bij voornoemde feiten als medepleger betrokken is geweest. Voor zover verdachte niet zelf de handelingen heeft verricht, blijkt uit het geheel van gedragingen dat een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen vereist is geweest om de (ver)vals(t)e stukken bij de RVO in te dienen en zo te proberen een TOGS-uitkering te ontvangen.
Feiten 3, 4 en 6
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de NOWaanvragen van [naam bedrijf BV 4] . valselijk zijn opgemaakt. Het indienen van de valse NOW-aanvragen levert ook oplichting op. Daarbij is valselijk gebruik gemaakt van de naam [persoon 3] / [persoon 3] en de hoedanigheid van directeur personeelszaken. De onwaarheden in de aanvragen leveren een samenweefsel van verdichtsels op.
Gelet op het feit dat er geen [persoon 3] betrokken was bij het bedrijf, laat staan als directeur personeelszaken, kan zo iemand de aanvragen niet hebben opgemaakt, ondertekend en ingediend.
De betrokkenheid van verdachte bij deze feiten volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het gebruik van een telefoonnummer van verdachte ( [telefoonnummer] ) en een e-mailadres ( [mailadres] ) waarmee op zijn laptop is ingelogd. Ook het gegeven dat een groot deel van het geld terecht is gekomen op de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] draagt bij aan de vaststelling dat verdachte betrokken is bij de oplichting en de valsheid in geschrift.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte bij de voornoemde feiten als medepleger betrokken is geweest.
Voor zover verdachte niet zelf de handelingen heeft verricht blijkt uit het geheel van gedragingen dat een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen vereist is geweest om de valse aanvragen bij het UWV in te dienen en zo NOWuitkeringen te ontvangen.
Voorwaardelijk verzoek (feiten 1 tot en met 6)
De raadsman heeft ter zitting een voorwaardelijk verzoek gedaan om [persoon 2] als getuige te horen, indien de rechtbank vindt dat verdachte betrokken is geweest bij de feiten 1 tot en met 6. Uit de hiervoor weergegeven overwegingen van de rechtbank volgt dat aan de door de raadsman gestelde voorwaarde is voldaan.
De raadsman heeft het verzoek onderbouwd door erop te wijzen dat [persoon 2] belastend heeft verklaard over verdachte en dat verdachte die verklaringen uitdrukkelijk betwist. Hoewel de rechtbank het belang van het horen van [persoon 2] als getuige wel begrijpt, gelet op de eerder door hem afgelegde verklaringen, zijn mogelijke rol in dit dossier en de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring, zal de rechtbank evenwel afzien van het horen van [persoon 2] , omdat het niet aannemelijk is dat deze binnen een aanvaardbare termijn gehoord kan worden. De strafzaak tegen [persoon 2] is gelijktijdig aangebracht met de strafzaak tegen verdachte, maar [persoon 2] is niet ter zitting verschenen en er heeft zich geen advocaat voor hem gesteld.
Uit zijn eigen strafzaak is geen actuele woon- of verblijfplaats bekend en ook de raadsman van verdachte heeft geen adresgegevens van [persoon 2] verstrekt. Bovendien blijkt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden dat de rechtbank de verklaring van [persoon 2] niet voor het bewijs gebruikt. In zoverre is dus geen sprake van een zogenaamde Keskin-getuige. Door het afwijzen van het getuigenverzoek is verdachte niet in zijn verdedigingsbelang geschaad.
Feit 7
Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat kan worden bewezen dat verdachte betrokken is bij de oplichting van het UWV, is de rechtbank van eveneens van oordeel dat verdachte de eerste twee voorschotten van de eerste NOW-aanvraag (in totaal € 69.802,-) heeft witgewassen. Vanaf het moment dat deze geldbedragen door oplichting van het UWV (feit 6) op ABN** [bankrekeningnummer 1] zijn bijgeschreven heeft verdachte deze geldbedragen verworven en voorhanden gehad.
Vervolgens zijn deze geldbedragen contact opgenomen (omgezet), overgeboekt (overgedragen) en/of gebruikt voor het doen van diverse betalingen.
De rechtbank vindt dat niet bewezen kan worden dat verdachte het derde voorschot van de eerste NOW-aanvraag (€ 34.901,-) heeft witgewassen en ook niet dat verdachte het voorschot van de tweede NOW-aanvraag (€ 63.566,-) eenvoudig heeft witgewassen. Daarvoor is van belang dat deze geldbedragen op of na 17 juli 2020 op ABN** [bankrekeningnummer 1] zijn gestort en dat deze bankrekening per 17 juli 2020 is geblokkeerd.
Gelet daarop kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte als (mede)pleger beschikkingsmacht heeft gehad over deze geldbedragen. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in (de voetnoten bij) rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 14 mei 2020 tot en met 23 juni 2020 in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten een aanvraag Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren d.d. 14 mei 2020 (DOC-008-01) en een afbeelding van een bankpas met daarop het rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] (DOC-008-04),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
door voornoemde aanvraag te presenteren als een door [persoon 1] naar waarheid ingevuld stuk, terwijl [persoon 1] dit stuk in werkelijkheid niet heeft kunnen ondertekenen
en
door het op voornoemde pinpas genoemde rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] te presenteren als een op [persoon 1] en/of [naam bedrijf BV 1] tenaamgesteld rekeningnummer, terwijl dit rekeningnummer in werkelijkheid is tenaamgesteld op [naam bedrijf BV 2] en hij, verdachte, enige procuratiehouder van deze bankrekening is,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 2
in de periode van 14 mei 2020 tot en met 21 juli 2021 in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift en vervalst geschrift voorhanden heeft gehad,
dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
als ware het echt en onvervalst,
door:
­ een aanvraag Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren d.d. 14 mei 2020 (DOC-008-01) te doen toekomen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
­ een afbeelding van een bankpas op naam van [persoon 1] / [naam bedrijf BV 1] met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] (DOC-008-04) te overleggen naar aanleiding van de aanvraag Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren met dossiernummer [nummer] en op te slaan op zijn telefoon
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
- voornoemd document is gepresenteerd als een door [persoon 1] naar waarheid ingevuld stuk, terwijl [persoon 1] dit stuk in werkelijkheid niet heeft kunnen ondertekenen
en
- voornoemde bankpas de naam van [persoon 1] , [naam bedrijf BV 1] met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] bevat, terwijl dit rekeningnummer in werkelijkheid tenaamgesteld is op [naam bedrijf BV 2] en hij, verdachte, enige procuratiehouder van deze bankrekening is
terwijl hij, verdachte, wist dat dit geschrift bestemd was om gebruik van te maken als ware het echt en onvervalst;
Feit 3
in de periode van 14 mei 2020 tot en met 14 juli 2020 in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten aanvragen Noodmaatregel Overbrugging van Werkgelegenheid met dossiernummer [nummer] en [nummer] d.d. 26 mei 2020 en 14 juli 2020 (DOC-002-02 en/of DOC-005-06),
valselijk heeft opgemaakt,
door voornoemde aanvragen te presenteren als door [persoon 3] naar waarheid ingevulde stukken en op voornoemde documenten de naam van [persoon 3] en een handtekening die moest doorgaan voor die van [persoon 3] , in te vullen, terwijl [persoon 3] in werkelijkheid niets met het op de aanvragen genoemde bedrijf te maken had,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Feit 4
in de periode van 14 mei 2020 tot en met 14 juli 2020 in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst, door:
- aanvragen Noodmaatregel Overbrugging van Werkgelegenheid met dossiernummer [nummer] en [nummer] d.d. 26 mei 2020 en 14 juli 2020 (DOC-002-02 en DOC00506) te doen toekomen aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
- voornoemde documenten zijn gepresenteerd als door [persoon 3] naar waarheid ingevulde stukken en op voornoemde documenten de naam van [persoon 3] en een handtekening die moest doorgaan voor die van [persoon 3] , is ingevuld, terwijl [persoon 3] in werkelijkheid niets met het op de aanvragen genoemde bedrijf te maken had;
Feit 5
in de periode van 14 mei 2020 tot en met 2 juli 2020 in Nederland en/of in België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
onderstaande overheidsinstantie heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag in verband met de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren,
hierin bestaande dat verdachte tezamen met zijn mededader(s), met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – in strijd met de waarheid
een aanvraag Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren d.d. 14 mei 2020 (DOC-008-01) heeft doen toekomen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland welke is gepresenteerd als een door [persoon 1] naar waarheid ingevuld stuk, terwijl [persoon 1] dit stuk in werkelijkheid niet heeft kunnen ondertekenen, en
- naar aanleiding van een verzoek van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland om aanvullende informatie in het kader van de aanvraag Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren met dossiernummer [nummer] een afbeelding van een bankpas op naam van [persoon 1] en/of [naam bedrijf BV 1] met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] heeft overgelegd (DOC-008-04),
waardoor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland werd bewogen tot uitkering van een geldbedrag (à € 4.000)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 6 primair
in de periode van 14 mei 2020 tot en met 23 juli 2020, in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels, onderstaande overheidsinstantie heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen in verband met de Noodmaatregel Overbrugging van Werkgelegenheid,
hierin bestaande dat verdachte tezamen met zijn mededader(s), met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven –
in strijd met de waarheid
- aanvragen Noodmaatregel Overbrugging van Werkgelegenheid met dossiernummer [nummer] en [nummer] d.d. 26 mei 2020 en 14 juli 2020 (DOC-002-02 en DOC00506) aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen heeft doen toekomen welke zijn gepresenteerd als door [persoon 3] naar waarheid ingevulde stukken en op voornoemde documenten de naam van [persoon 3] en een handtekening die moest doorgaan voor die van [persoon 3] , is ingevuld, terwijl [persoon 3] in werkelijkheid niets met het op de aanvragen genoemde bedrijf te maken had,
waardoor het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen werd bewogen tot de uitkering van aan voornoemde Noodmaatregel Overbrugging van Werkgelegenheid verbonden geldbedragen;
Feit 7
in of de periode van 26 mei 2020 tot en met heden, in Nederland en/of in België, geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit geld geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Met betrekking tot de kwalificatie van het bewezen witwassen, merkt de rechtbank op dat hoewel sprake is van het witwassen van geldbedragen uit eigen misdrijf, de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet aan de kwalificatie ‘witwassen’ in de weg staat, omdat naast het verwerven en voorhanden hebben, ook sprake is van het overdragen, omzetten en/of gebruiken van de geldbedragen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 40.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 235 dagen. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de officier van justitie geen strafkorting toegepast in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
De officier van justitie heeft verder verzocht om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten behoeve van het UWV, voor een bedrag van € 168.269,-.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met een forse overschrijding van de redelijke termijn en af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel als verkapte ontnemingsmaatregel.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 20.000,- op. Daarvoor vindt de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in de beginperiode van de coronapandemie schuldig gemaakt aan fraude met coronasteungelden door onder valse voorwendselen aanvragen te doen voor steunmaatregelen. Het UWV is voor in totaal ruim € 168.000,- opgelicht. Deze maatregelen zijn door de overheid in het leven geroepen om grote groepen ondernemers in korte tijd te ondersteunen om op die manier het bedrijfsleven niet in nog meer problemen te brengen. Door de aard van de maatregelen moest er snel hulp geboden worden en kon pas achteraf goed beoordeeld worden in hoeverre bedrijven uiteindelijk recht hadden op ondersteuning. Verdachte heeft van deze beperkte controle vooraf op grove wijze misbruik gemaakt. In het bijzonder ook omdat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat de bedrijven waarvoor de aanvragen zijn ingediend, überhaupt enig recht hadden op de steunmaatregelen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarvoor kijkt de rechtbank naar het oriëntatiepunt Fraude van het LOVS. Het benadelingsbedrag in deze zaak valt in de categorie € 125.000,- tot € 250.000,- en het oriëntatiepunt noemt dan als vertrekpunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden. Gelet op dit oriëntatiepunt, tegen de achtergrond van de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank ook gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte in Nederland geen recente veroordelingen op zijn naam heeft staan. Zijn strafblad is dan ook geen factor om in strafverhogende zin rekening mee te houden.
De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om een deel van de op te leggen straf in de vorm van een geldboete aan verdachte op te leggen. Daarvoor is van belang dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een financieel delict en alleen (eigen) financieel gewin hiervoor de drijfveer lijkt te zijn geweest.
De rechtbank betrekt bij het bepalen van de hoogte van de straf ook het tijdsverloop in deze zaak. De kern van de verweten gedragingen hebben in 2020 in de periode van mei tot en met juli plaatsgevonden. De rechtbank doet bijna vier jaar later, in april 2024 uitspraak en daarmee is sprake van oude feiten. Ook is sprake van een formele schending van de redelijke termijn. De rechtbank neemt als aanvangsdatum voor de redelijke termijn 21 juli 2021, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ruimere termijn dan een (standaard)termijn van twee jaren. Dit betekent dat op 21 juli 2023 een vonnis beschikbaar had moeten zijn. Dat dit niet zo is, is niet te wijten aan verdachte. De rechtbank zal daarom in de hoogte van de op te leggen straf rekening houden met een overschrijding van 8,5 maand.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Daartoe is redengevend dat het UWV geen civiele vordering in de strafzaak heeft ingediend en het voor de hand ligt dat het UWV ook bestuursrechtelijk verhaal probeert te halen. Het is de rechtbank op basis van het dossier en de zitting niet duidelijk of en op welke wijze door het UWV inmiddels stappen zijn ondernomen om de uitgekeerde subsidies terug te vorderen. Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank geen reden om zonder nadere onderbouwing een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 45, 47, 56, 57, 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feiten 1 en 2
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk een vervalst geschrift voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als ware het echt en onvervalst;
Feiten 3 en 4
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Feit 5
medeplegen van poging tot oplichting;
Feit 6
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
Feit 7
witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 20.000,- (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 135 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2024.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met ‘DOC’ aangeduide bewijsmiddelen zijn geschriften.
2.DOC-008-01.
3.AMB-038-01, pag. 1.
4.AMB-038-01, pag. 4.
5.AMB-006-01, pag. 1.
6.Zaaksrelaas, pag. 5.
7.AMB-038-01, pag. 1-2.
8.AMB-038-01, pag. 2.
9.AMB-038-01, pag. 2.
10.AMB-038-01, pag. 2-3 en DOC-008-04.
11.AMB-007-01, p. 1.
12.V-002-A, pag. 3.
13.V-002-02, pag. 6.
14.AMB-038-01.
15.AMB-040-01, pag. 1.
16.DOC-002-02.
17.DOC-002-04.
18.AMB-006-01, pag. 2-3.
19.DOC-005-06.
20.DOC-002-10.
21.AMB-006-01, pag. 3.
22.Zaaksrelaas, pag. 5.
23.AMB-003-02, pag. 3.
24.AMB-012-01, pag. 2-3.
25.AMB-035-01, pag. 1.
26.V-002-02, pag. 2.
27.AMB-010-01, pag. 9.
28.DOC-002-02, DOC-005-06 & DOC-008-01.
29.AMB-003-02, pag. 3.
30.DOC-005-02, pag. 2.
31.AMB-037-01, pag. 2.
32.AMB-041-01, pag. 1-2.
33.AMB-043-01, pag. 2.
34.AMB-043-01, pag. 3.
35.AMB-043-01, pag. 2.
36.AMB-022-01, pag. 2.
37.AMB-043-01, pag. 3.