3.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
Feiten 1, 2 en 5
Op naam van [naam bedrijf BV 1] is een op 14 mei 2020 gedateerde TOGS-aanvraag, met referentienummer [nummer] , ingediend. De ondertekenaar van en de contactpersoon voor de aanvraag is [persoon 1] . Het opgegeven rekeningnummer voor het uitbetalen van de TOGS is [bankrekeningnummer 1] (hierna: ABN** [bankrekeningnummer 1] ) op naam van [naam holding] . In de aanvraag is aangekruist dat de verklaring juist en volledig wordt ingevuld en dat de gegevens in de aanvraag correct zijn.
[persoon 1] staat bij de Kamer van Koophandel geregistreerd als bestuurder en enig aandeelhouder.Uit onderzoek is gebleken dat [persoon 1] in de periode van 28 februari 2020 tot en met 9 november 2020 gedetineerd zat in het Justitieel Complex Schiphol.
Het bankrekeningnummer ABN** [bankrekeningnummer 1] staat op naam van [naam holding] (hierna: [naam holding] ). [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) is de procuratiehouder van deze bankrekening.[persoon 2] was tot de ontbinding van [naam holding] op 1 juni 2019 bestuurder en enig aandeelhouder van [naam holding] .
Op 8 en 10 juni 2020 vraagt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) aan [mailadres] om een kopie van de bankpas aan te leveren, omdat het bankrekeningnummer ook bij een andere aanvrager bekend is en ogenschijnlijk niets met [naam bedrijf BV 1] te maken heeft. Op 10 juni 2020 wordt vanaf [mailadres] onder andere het volgende geantwoord:
“
Het nummer heb ik met toestemming gebruikt omdat mijn eigen rekening rood staat en ik bij een eventuele betaling het bedrag niet kan gebruiken. Het nummer waarop ik bereikbaar ben is [telefoonnummer] .”
Bij e-mailbericht van 18 juni 2020 vraagt RVO aan [persoon 1] en [persoon 2] of zij per e-mail kunnen bevestigen dat de bankrekening van [naam holding] met beider toestemming wordt gebruikt voor de TOGS. Diezelfde dag reageert [mailadres] met onder andere:
“
Meneer [persoon 1] heeft gevraagd of ik zijn aanvraag wil ontvangen en aan hem kan geven omdat hij tekort heeft op zijn rekening. Ik vind dat geen probleem en heb hem net gesproken. Dus voor mij geen probleem. Groet, [persoon 2]”.
Ook vanaf [mailadres] wordt op 18 juni 2020 gereageerd:
“Dhr. [persoon 2] heeft mij toestemming gegeven om gebruik te maken van de rekening van [naam holding] holding om de eventuele tegemoetkoming COVID-19 te kunnen ontvangen. (…) Bij deze bevestig ik u dat ik gebruik wil maken van het rekeningnummer en u een eventuele tegemoetkoming hierop kunt storten. (…) Met vriendelijke groet, [persoon 1] ”
Op 23 juni 2020 schrijft RVO aan [persoon 1] dat een aanvraag toch een rekeningnummer op naam van de ondernemer moet bevatten. In reactie daarop schrijft [mailadres] :
“
(…) Zoals verzocht doe ik u het rekeningnummer toekomen waarop het gestort kan worden. Hoop op een snelle afwikkeling. Groet, [persoon 1] ”
Als bijlage bij dit e-mailbericht is een afbeelding gevoegd van een bankpas op naam van [persoon 1] , [naam bedrijf BV 1] en bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2] (hierna: ABN** [bankrekeningnummer 2] ).
Bankrekening ABN** [bankrekeningnummer 2] staat op naam van [naam bedrijf BV 2] (hierna: [naam bedrijf BV 2] ) en verdachte is procuratiehouder van deze rekening.[naam bedrijf BV 2] is op 17 mei 2018 opgeheven en verdachte en [persoon 5] waren hiervan bestuurders.Verdachte heeft in zijn tweede verhoor verklaard dat alleen hij het kan zijn geweest als het over [naam bedrijf BV 2] gaat.
Op 2 juli 2020 heeft RVO de TOGS-aanvraag afgewezen omdat het opgegeven rekeningnummer niet op naam staat van de aanvragende onderneming of ondernemer.
Op 21 juli 2021 is onder verdachte een iPhone 12 Pro Max aangetroffen en in de auto met kenteken [kenteken] een iPhone 12 Pro. Op deze telefoons zijn diverse bestanden aangetroffen, waaronder een afbeelding van een bankpas op naam van [persoon 1] / [naam bedrijf BV 1] (DOC-005-15).
Feiten 3, 4 en 6
Op naam van [naam bedrijf BV 3] is op 26 mei 2020 een ondertekende NOW-aanvraag, met dossiernummer [nummer] , ingediend. Als contactpersoon is vermeld [persoon 3] , directeur van de afdeling PZ. Het opgegeven telefoonnummer is + [telefoonnummer] en het emailadres [mailadres] . Het opgegeven rekeningnummer voor de betalingen Loonheffing is ABN** [bankrekeningnummer 1] op naam van [naam holding] . In de aanvraag staat onder andere vermeld “
Ik geef op dit formulier juiste en volledige informatie over mijn bedrijf.”en “
Als wettelijk vertegenwoordiger van het bedrijf verklaar ik dat ik dit formulier naar waarheid heb ingevuld.”
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) laat aan [naam bedrijf BV 3] weten dat naar aanleiding van de NOW-aanvraag een tegemoetkoming wordt verstrekt, en dat een voorschot van € 104.703,- wordt betaald.Op 19 juni 2020, 2 juli 2020 en 17 juli 2020 wordt het voorschot in drie gelijke delen van € 34.901,- bijgeschreven op de bankrekening van [naam holding] .
Op 14 juli 2020 wordt een tweede ondertekende NOW-aanvraag gedaan voor [naam bedrijf BV 3] , dit keer met dossiernummer [nummer] . Als contactpersoon is vermeld [persoon 3] , directeur personeelszaken. De opgegeven contactgegevens en de rekeninggegevens zijn hetzelfde als bij de aanvraag van 26 mei 2020. In de aanvraag staat onder andere vermeld “
Ik geef op dit formulier juiste en volledige informatie over mijn bedrijf.”en “
Als wettelijke vertegenwoordiger van het bedrijf verklaar ik, dat ik dit formulier naar waarheid heb ingevuld.”
Het UWV laat aan [naam bedrijf BV 3] weten dat naar aanleiding van de NOW-aanvraag een tegemoetkoming wordt verstrekt en dat een voorschot van € 127.132,- wordt betaald.Op 23 juli 2020 wordt in het kader van deze aanvraag een bedrag van € 63.566,- bijgeschreven op de bankrekening van [naam holding] .
[naam bedrijf BV 4] . is op 12 juni 2018 opgericht en per 12 december 2020 ontbonden.
Tot 1 juni 2019 was [naam holding] bestuurder en aandeelhouder. [persoon 2] was vanaf 1 januari 2019 bestuurder.
Met het telefoonnummer [telefoonnummer] is in een periode van 25 (werk)dagen regelmatig contact gezocht met het klantcontactcentrum van het UWV over NOW-aanvragen, waarbij de naam [persoon 2] is opgegeven. Ook wordt [persoon 2] door het klantcontactcentrum teruggebeld (terugbelverzoeken).
Er is onderzoek gedaan naar [persoon 3] , maar deze naam komt niet voor in de loonheffingsgegevens van [naam bedrijf BV 3]
Overige bevindingen feiten 1 tot en met 6
In de telefoon van [persoon 2] staan telefoonnummers opgeslagen onder de naam [naam 1] ( [telefoonnummer] & [telefoonnummer] ) en [naam 1] (+ [telefoonnummer] ).
Het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: * [telefoonnummer] ) is het telefoonnummer waarover verdachte in zijn tweede verhoor heeft verklaard dat hij daarop bereikbaar is.Het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt in de politiesystemen in verband gebracht met ‘ [verdachte] ’ en ‘ [naam 2] ’. Ook is met dit telefoonnummer contact opgenomen met de Belastingdienst en volgens de systemen van de Belastingdienst was de beller [verdachte] .
Het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt door [mailadres] op 10 juni 2020 naar het RVO gestuurd als het nummer waarop de e-mailer bereikbaar is en ook het telefoonnummer dat bij beide NOW-aanvragen is vermeld.Het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt gebruikt in contact met het UWV.
In de telefoon van [persoon 2] is ook sms-verkeer aangetroffen tussen [persoon 2] en [telefoonnummer] . Op 15 april 2021 worden de volgende berichten verstuurd:
[persoon 2] aan * [telefoonnummer] :
Broer ik kan mail niet vinden kan jij mij sturen
* [telefoonnummer] aan [persoon 2] :
Stuur naar [mailadres]
[persoon 2] aan * [telefoonnummer] :
Heb gestuurd broer
Verdachte is op 21 juli 2021 aangehouden en op dat moment was hij in het bezit van de autosleutels van een auto met kenteken [kenteken] . Uit deze auto is een laptop in beslag genomen en deze laptop is onderzocht. Op de laptop zijn diverse documenten aangetroffen, waaronder de NOW-aanvraag van 14 juli 2020 (DOC-005-06).Op de laptop is ook een JSON-bestand ‘Preferences’ aangetroffen, waarin e-mailadressen waren opgeslagen, waaronder [mailadres] en [mailadres] . Met deze e-mailadressen is vanaf de laptop ingelogd bij Google-diensten.
Feit 7 en geldstromen
Nadat op 19 juni 2020 € 34.901,- wordt bijgeschreven op ABN** [bankrekeningnummer 1] is het saldo op deze rekening € 34.901,53. Op 19 juni 2020 wordt vanaf de rekening van [naam holding] € 18.700,- en € 16.000,- overgemaakt naar ABN** [bankrekeningnummer 2] van [naam bedrijf BV 2] , waarna het saldo op ABN** [bankrekeningnummer 1] € 201,53 is.
Nadat de bedragen van in totaal € 34.700,- zijn bijgeschreven, is het saldo op rekening ABN** [bankrekeningnummer 2] € 34.710,83. Later op 19 juni 2020 vinden er diverse transacties plaats (overboekingen, contante geldopnamen, betalingen bij betaalautomaten), waarna het saldo op ABN** [bankrekeningnummer 2] aan het eind van die dag € 741,28 is.
Nadat op 2 juli 2020 € 34.901,- wordt bijgeschreven op ABN** [bankrekeningnummer 1] is het saldo op deze rekening € 35.091,44. Op 2 juli 2020 wordt in totaal € 10.000,- contant opgenomen en € 24.900,- overgemaakt naar een bankrekening op naam van [persoon 4] , waarna het saldo ABN** [bankrekeningnummer 1] € 190,93 bedraagt.Vanaf de bankrekening van [persoon 4] wordt op 2 juli 2020 € 24.000,- doorgestort naar ABN** [bankrekeningnummer 2] van [naam bedrijf BV 2] , waarna op de rekening van [persoon 4] € 773,54 resteert.
Nadat de € 24.000,- op ABN** [bankrekeningnummer 2] is bijgeschreven, is het saldo op deze rekening € 23.989,63. In de periode tot 8 juli 2020 vinden diverse overboekingen, contante geldopnamen en betalingen bij betaalautomaten plaats, waarna op 8 juli 2020 nog € 0,20 resteert op rekening ABN** [bankrekeningnummer 2] . Onderdeel van deze transacties zijn een opname van € 1.500,- bij Holland Casino (3 juli) en contante geldopnamen van in totaal € 5.000,-
(4 juli), en € 4.500,- (5 juli).
Op 17 juli 2020 is door ABN Amro bankrekening ABN** [bankrekeningnummer 1] geblokkeerd. Als gevolg hiervan zijn de op 17 juli 2020 en 23 juli 2020 bijgeschreven NOW-voorschotten op de rekening blijven staan tot het moment dat hierop op 23 juli 2020 derdenbeslag is gelegd.
Verklaring verdachte (feiten 1 tot en met 6)
Verdachte heeft voor het eerst op zitting een verklaring afgelegd die erop neer komt dat hij niets met de valse of vervalste stukken of de oplichtingen te maken heeft gehad. Verdachte heeft daarbij aangegeven dat de onder hem in beslag genomen laptop een zakelijke laptop betrof die ook door anderen (inclusief klanten) gebruikt kon worden, dat het telefoonnummer [telefoonnummer] een duosim-nummer betrof en dat zowel verdachte als [persoon 4] een telefoon hadden met dit nummer. Over de bestanden die zijn aangetroffen op de telefoon van verdachte heeft verdachte verklaard dat hij deze stukken heeft gekregen nadat hij zelf onderzoek is gaan doen toen er problemen ontstonden met de bank.
De rechtbank beoordeelt de verklaring van verdachte ter zitting – tegen de achtergrond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden – als ongeloofwaardig. Het volgende is daartoe redengevend.
In de eerste plaats biedt de verklaring van verdachte geen uitleg waarom het door oplichting verkregen geld grotendeels terechtkomt bij [naam bedrijf BV 2] B.V., een bedrijf van verdachte.
Ook zijn de relevante telefoonnummers in de telefoon van [persoon 2] opgeslagen als ‘ [naam 1] ’/’ [naam 1] ’, wat een duidelijke verwijzing is naar verdachte, ook tegen de achtergrond van de verklaring van verdachte in zijn verhoor dat hij bereikbaar is op
[telefoonnummer] .
Ook is van belang dat de rechtbank het sms-verkeer tussen verdachte en [persoon 2] op 15 april 2021 zo interpreteert dat [persoon 2] verdachte een e-mailbericht wil sturen, maar het e-mailadres niet kan vinden, dat verdachte vervolgens aan [persoon 2] stuurt dat hij het bericht naar [mailadres] moet sturen en dat [persoon 2] vervolgens heeft laten weten dat hij het e-mailbericht heeft verstuurd. Hieruit volgt dat verdachte de gebruiker is van dit e-mailaccount. De door de verdediging naar voren gebracht lezing dat [persoon 2] een eerder verstuurd e-mailbericht niet kan vinden en dat verdachte zou hebben gezegd dat hij dat bericht naar [mailadres] stuurt of heeft gestuurd (waaruit zou moeten volgen dat niet verdachte, maar [persoon 2] de gebruiker van dit e-mailaccount is), past niet bij de reactie van [persoon 2] ‘heb gestuurd’.
De omstandigheid dat [persoon 4] als getuige op zitting heeft verklaard dat hij de zakelijke laptop en zijn telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] aan anderen, waaronder [persoon 2] heeft uitgeleend, maakt wat de rechtbank betreft niet dat de verklaring van verdachte niet langer als ongeloofwaardig moet worden aangemerkt. De rechtbank zal de verklaring van verdachte ter zitting afgelegd bij de beoordeling van het bewijs dan ook terzijde schuiven.
Overwegingen van de rechtbank
Feiten 1, 2 en 5
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de TOGSaanvraag van [naam bedrijf BV 1] valselijk is opgemaakt. De afbeelding van de bankpas van [naam bedrijf BV 2] , waarop ten onrechte gegevens van [naam bedrijf BV 1] / [persoon 1] zijn vermeld, is vervalst. Het indienen van de valse TOGSaanvraag met daarbij de vervalste afbeelding van een bankpas levert ook een poging tot oplichting op. Daarbij is valselijk gebruik gemaakt van de naam en de hoedanigheid van [persoon 1] als bestuurder van [naam bedrijf BV 1] , zijn in de aanvraag verdichtsels opgenomen en levert het vervalsen van de afbeelding van de bankpas een listige kunstgreep op.
Omdat de bestuurder en enig aandeelhouder van dit bedrijf, [persoon 1] , ten tijde van de aanvraag en het e-mailcontact gedetineerd zat, was hij niet in staat deze aanvraag te doen, net zomin als de handelingen te verrichten met betrekking tot het vervalsen van de afbeelding van de bankpas.
De betrokkenheid van verdachte bij deze feiten volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het gebruik van de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] , een bedrijf van verdachte, het aantreffen van het gebruikte e-mailadres op de onder verdachte in beslag genomen laptop en het aantreffen van de afbeelding van de bankpas op de onder verdachte in beslag genomen telefoons. Tot slot betrekt de rechtbank daarbij ook het gegeven dat het telefoonnummer [telefoonnummer] – dat per e-mail aan de RVO is doorgegeven – in de telefoon van [persoon 2] stond opgeslagen onder de naam ‘ [naam 1] ’, in combinatie met het gegeven dat het telefoonnummer [telefoonnummer] dat verdachte bij zijn verhoor heeft opgegeven, in diezelfde telefoon stond opgeslagen als ‘ [naam 1] ’.
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte bij voornoemde feiten als medepleger betrokken is geweest. Voor zover verdachte niet zelf de handelingen heeft verricht, blijkt uit het geheel van gedragingen dat een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen vereist is geweest om de (ver)vals(t)e stukken bij de RVO in te dienen en zo te proberen een TOGS-uitkering te ontvangen.
Feiten 3, 4 en 6
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de NOWaanvragen van [naam bedrijf BV 4] . valselijk zijn opgemaakt. Het indienen van de valse NOW-aanvragen levert ook oplichting op. Daarbij is valselijk gebruik gemaakt van de naam [persoon 3] / [persoon 3] en de hoedanigheid van directeur personeelszaken. De onwaarheden in de aanvragen leveren een samenweefsel van verdichtsels op.
Gelet op het feit dat er geen [persoon 3] betrokken was bij het bedrijf, laat staan als directeur personeelszaken, kan zo iemand de aanvragen niet hebben opgemaakt, ondertekend en ingediend.
De betrokkenheid van verdachte bij deze feiten volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het gebruik van een telefoonnummer van verdachte ( [telefoonnummer] ) en een e-mailadres ( [mailadres] ) waarmee op zijn laptop is ingelogd. Ook het gegeven dat een groot deel van het geld terecht is gekomen op de bankrekening van [naam bedrijf BV 2] draagt bij aan de vaststelling dat verdachte betrokken is bij de oplichting en de valsheid in geschrift.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte bij de voornoemde feiten als medepleger betrokken is geweest.
Voor zover verdachte niet zelf de handelingen heeft verricht blijkt uit het geheel van gedragingen dat een nauwe en bewuste samenwerking met één of meer anderen vereist is geweest om de valse aanvragen bij het UWV in te dienen en zo NOWuitkeringen te ontvangen.
Voorwaardelijk verzoek (feiten 1 tot en met 6)
De raadsman heeft ter zitting een voorwaardelijk verzoek gedaan om [persoon 2] als getuige te horen, indien de rechtbank vindt dat verdachte betrokken is geweest bij de feiten 1 tot en met 6. Uit de hiervoor weergegeven overwegingen van de rechtbank volgt dat aan de door de raadsman gestelde voorwaarde is voldaan.
De raadsman heeft het verzoek onderbouwd door erop te wijzen dat [persoon 2] belastend heeft verklaard over verdachte en dat verdachte die verklaringen uitdrukkelijk betwist. Hoewel de rechtbank het belang van het horen van [persoon 2] als getuige wel begrijpt, gelet op de eerder door hem afgelegde verklaringen, zijn mogelijke rol in dit dossier en de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring, zal de rechtbank evenwel afzien van het horen van [persoon 2] , omdat het niet aannemelijk is dat deze binnen een aanvaardbare termijn gehoord kan worden. De strafzaak tegen [persoon 2] is gelijktijdig aangebracht met de strafzaak tegen verdachte, maar [persoon 2] is niet ter zitting verschenen en er heeft zich geen advocaat voor hem gesteld.
Uit zijn eigen strafzaak is geen actuele woon- of verblijfplaats bekend en ook de raadsman van verdachte heeft geen adresgegevens van [persoon 2] verstrekt. Bovendien blijkt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden dat de rechtbank de verklaring van [persoon 2] niet voor het bewijs gebruikt. In zoverre is dus geen sprake van een zogenaamde Keskin-getuige. Door het afwijzen van het getuigenverzoek is verdachte niet in zijn verdedigingsbelang geschaad.
Feit 7
Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat kan worden bewezen dat verdachte betrokken is bij de oplichting van het UWV, is de rechtbank van eveneens van oordeel dat verdachte de eerste twee voorschotten van de eerste NOW-aanvraag (in totaal € 69.802,-) heeft witgewassen. Vanaf het moment dat deze geldbedragen door oplichting van het UWV (feit 6) op ABN** [bankrekeningnummer 1] zijn bijgeschreven heeft verdachte deze geldbedragen verworven en voorhanden gehad.
Vervolgens zijn deze geldbedragen contact opgenomen (omgezet), overgeboekt (overgedragen) en/of gebruikt voor het doen van diverse betalingen.
De rechtbank vindt dat niet bewezen kan worden dat verdachte het derde voorschot van de eerste NOW-aanvraag (€ 34.901,-) heeft witgewassen en ook niet dat verdachte het voorschot van de tweede NOW-aanvraag (€ 63.566,-) eenvoudig heeft witgewassen. Daarvoor is van belang dat deze geldbedragen op of na 17 juli 2020 op ABN** [bankrekeningnummer 1] zijn gestort en dat deze bankrekening per 17 juli 2020 is geblokkeerd.
Gelet daarop kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte als (mede)pleger beschikkingsmacht heeft gehad over deze geldbedragen. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.