ECLI:NL:RBAMS:2024:215

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
13/280046-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde diefstal

Op 17 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Bamberg in Duitsland. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 2000, die momenteel in Nederland gedetineerd is. De officier van justitie heeft op 31 oktober 2023 verzocht om de behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 23 oktober 2023. De rechtbank heeft de zitting gehouden op 3 januari 2024, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging voerde aan dat de feitomschrijving in het EAB niet genoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat de omschrijving voldoende duidelijk was voor de opgeëiste persoon. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn betrokkenheid bij twee plofkraken, gepleegd op 26 april 2023 en 1 juli 2023.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden. De Duitse autoriteiten hebben een garantie gegeven dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de vereisten van de OLW en staat de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/280046-23
Datum uitspraak: 17 januari 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 31 oktober 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 oktober 2023 door het
Amtsgericht Bamberg(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 januari 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van 23 oktober2023 van het
Amtsgericht Bamberg, dossiernummer 1 Gs 2484/23 (2110 js 14665/23).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de feitomschrijving niet genoegzaam is, omdat bij feit 1 de betrokkenheid van de opgeëiste persoon onduidelijk is. Daarnaast zijn plaats en tijd niet specifiek genoeg aangeduid. Ten aanzien van feit 2 is de rol van de opgeëiste persoon binnen de georganiseerde groep niet duidelijk. Daarom moet de overlevering worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het duidelijk is waarvoor de overlevering wordt gevraagd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij twee plofkraken, één op 26 april 2023 in [plaats 1] en één op 1 juli 2023 in [plaats 2] . De rechtbank is van oordeel dat het EAB hiermee genoegzaam is. Daarbij moet mede in aanmerking worden genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Duitse openbaar ministerie heeft op 19 december 2023 de volgende garantie gegeven:
Hierbij geef ik een terugkeergarantie af voor verdachte [opgeëiste persoon] als Nederlands staatsburger conform het Europese Kaderbesluit 2008/909/JBZ, artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit Europees aanhoudingsbevel (2002/584/JBZ) en artikel 6 lid 1 van de Nederlandse Overleveringswet.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 36 OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat de lopende Nederlandse strafzaak een beletsel vormt voor de feitelijke overlevering.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een nog lopende strafzaak in Nederland voor een ander feit of andere feiten dan aan het EAB ten grondslag liggen geen omstandigheid vormt die aan het toestaan van de overlevering in de weg kan staan.
De OLW vermeldt dat de rechtbank niet de bevoegdheid heeft een overleveringsverzoek te weigeren of om een beslissing daarover aan te houden indien in Nederland nog een strafzaak loopt tegen de opgeëiste persoon. Een eventuele openstaande strafzaak kan een belemmering voor de feitelijke overlevering opleveren in de zin van artikel 36 OLW, maar daarover beslist volgens het genoemde artikel de officier van justitie nadat de rechtbank de overlevering heeft toegestaan.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Bamberg(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 januari 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.