ECLI:NL:RBAMS:2024:2141

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/13/744965 / KG ZA 24-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator voor minderjarige na verhuizing naar Frankrijk zonder toestemming van de vader

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de vader van een minderjarige dochter vorderingen heeft ingesteld tegen de moeder. De moeder is zonder toestemming van de vader met de minderjarige naar Frankrijk verhuisd, wat heeft geleid tot een geschil over het ouderlijk gezag en de zorgregeling. De vader heeft verzocht om de moeder te veroordelen tot terugkeer van de minderjarige naar Nederland en om een verhuisverbod naar het buitenland. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich als tussengekomen partij gevoegd en verzocht om schorsing van het ouderlijk gezag van de moeder. De voorzieningenrechter heeft besloten om een bijzondere curator te benoemen voor de minderjarige, om haar belangen in Frankrijk te behartigen. De bijzondere curator zal de minderjarige bezoeken en rapporteren over haar situatie. De zaak is pro forma aangehouden tot 1 maart 2024, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden in afwachting van de rapportage van de bijzondere curator.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/744965 / KG ZA 24-24
Vonnis in kort geding van 6 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 15 januari 2024,
advocaat mr. M. van der Weide te Heerhugowaard,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] (Frankrijk),
gedaagde,
verschenen in persoon.
en
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Amsterdam,
tussengekomen partij.
Partijen zullen hierna vader, moeder en de Raad worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 19 januari 2024 heeft vader de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Moeder heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties ingediend.
1.2.
Ter zitting waren partijen aanwezig. Vader liet zich bijstaan door zijn advocaat. Op uitnodiging van de voorzieningenrechter was ook mevrouw [naam 1] van de Raad aanwezig en gezinsmanager mevrouw [naam 2] van Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA).
1.3.
Tijdens de zitting heeft de Raad verzocht moeder te schorsen uit het ouderlijk gezag. Partijen zijn hierover gehoord.
1.4.
Na de zitting op 20 januari 2024 heeft de Raad een schriftelijk verzoek tot schorsing van het ouderlijk gezag ingediend. De Raad zal bij wijze van uitzondering in dit kort geding als tussengekomen partij worden beschouwd, om dit verzoek te kunnen behandelen. Een dergelijk schorsingsverzoek behoort immers in principe thuis bij de familierechter en niet een civiel kort geding. De voorzieningenrechter kan in de hoedanigheid van kinderrechter echter wel (mondeling) op een mondeling schorsingsbezoek beslissen, waarna de zaak voor de uitwerking wordt getypeerd als familiezaak. Dat is in deze zaak echter niet gebeurd. De belangen van de minderjarige rechtvaardigen dat het schorsingsverzoek in dit kort geding wordt meegenomen.
1.5.
Tijdens een schorsing van de zitting heeft de voorzieningenrechter met de oudste (net meerderjarige) dochter van partijen genaamd [jongmeerderjarige] gesproken.
1.6.
Aan het einde van de zitting is bepaald dat mogelijk eerst een tussenvonnis zal worden gewezen indien aanleiding wordt gezien om op grond van artikel 1:250 BW een bijzondere curator voor de jongste dochter van partijen genaamd [minderjarige] te benoemen. De datum van dit tussenvonnis is vervolgens na de zitting bepaald op vandaag en aan partijen doorgegeven.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een langdurige relatie gehad. Samen hebben zij twee dochters, [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 te [geboorteplaats] , en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats] .
2.2.
Vader heeft [jongmeerderjarige] en [minderjarige] erkend. Sinds 21 juni 2023 zijn partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag belast. Daarvoor had alleen moeder het ouderlijk gezag. Alleen [minderjarige] is thans nog minderjarig.
2.3.
Eind 2020 is de relatie tussen partijen geëindigd. Partijen hebben een omgangsregeling afgesproken, die erin bestond dat [jongmeerderjarige] en [minderjarige] (hierna ook: de zussen) op maandag en dinsdag bij moeder verbleven, de woensdag om en om bij beide ouders en de donderdag en vrijdag bij vader. De weekenden werden om en om gewisseld. Partijen hebben eerst (in aparte woningen) in hetzelfde pand gewoond. Ruim een jaar geleden is moeder binnen [woonplaats 1] naar een andere woning verhuisd. Vanaf een bepaald moment verbleef [minderjarige] alleen nog overdag bij vader, maar sliep zij bij moeder.
2.4.
Bij e-mail van 18 maart 2023 heeft moeder aan vader meegedeeld dat zij heeft besloten om in de zomer van 2023 met [minderjarige] naar Frankrijk te verhuizen.
Moeder was al eerder in Frankrijk geweest met de zussen of alleen met [minderjarige] .
In Frankrijk verbleven zij, zo heeft zij ter zitting ook desgevraagd toegelicht, dan in een oude boerderij bij haar zus (en dochter) en een ander gezin. Dit gezin bestaat uit een bevriend stel bestaande uit de man, genaamd [naam 3] (of [naam 3] ), zijn vrouw en drie kinderen. In de e-mail van 8 maart 2023 heeft moeder verder geschreven dat [jongmeerderjarige] in Nederland blijft om haar school af te maken en dat [jongmeerderjarige] bij haar nicht en de oudste dochter uit voornoemd gezin, die inmiddels in Amsterdam werken, zal gaan wonen. [jongmeerderjarige] doet eindexamen op het Cygnus Gymnasium.
2.5.
In een e-mail van 20 maart 2023 heeft vader aan moeder meegedeeld dat hij geen toestemming geeft voor de verhuizing van [minderjarige] naar Frankrijk.
2.6.
Op 25 maart 2023 is moeder zonder aankondiging met [minderjarige] naar Frankrijk afgereisd, omdat haar goede vriend [naam 3] een hartaanval had gekregen en in het ziekenhuis lag.
2.7.
In een brief van 3 april 2023 heeft de advocaat van vader aan moeder meegedeeld dat vader niet wil dat moeder met [minderjarige] naar Frankrijk verhuist. Bij e-mail van 4 april 2023 heeft moeder hierop geantwoord dat bij de verhuisplannen het belang van [minderjarige] voorop staat. In een e-mail van 5 april 2023 heeft moeder aan vader kenbaar gemaakt dat zij door omstandigheden heeft besloten om per direct naar Frankrijk te verhuizen en dat [minderjarige] daar binnenkort naar school zal gaan. Moeder heeft zichzelf en [minderjarige] uitgeschreven uit het GBA en heeft [minderjarige] uitgeschreven van school.
2.8.
Bij verzoekschrift van 12 of 14 april 2023 heeft vader deze rechtbank primair verzocht om hem samen met moeder te belasten met het ouderlijk gezag over de zussen en subsidiair om het ouderlijk gezag van moeder over de zussen te beëindigen en hem met het eenhoofdig gezag te belasten. Vader heeft daarnaast een kort geding aanhangig gemaakt tegen moeder en een verhuisverbod gevorderd.
2.9.
In april 2023 is moeder met [minderjarige] voor korte tijd teruggekeerd naar Amsterdam.
2.10.
Sinds 19 april 2023 heeft [jongmeerderjarige] geen contact meer met haar vader.
2.11.
Bij mondeling vonnis van 20 april 2023 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank moeder verboden om met [minderjarige] naar Frankrijk te verhuizen totdat in de door vader gestarte bodemzaak hierover definitief is beslist. Daarnaast is moeder veroordeeld haar medewerking te verlenen aan nakoming van de omgangsregeling.
2.12.
In de beschikking van 20 april 2023 van deze rechtbank is moeder op verzoek van de Raad voor de duur van drie maanden geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over de zussen. JBRA is belast met de voorlopige voogdij over de zussen.
2.13.
In mei 2023 heeft [minderjarige] gedurende een week geprotesteerd voor het gebouw van de rechtbank aan de Parnassusweg te Amsterdam. Zij had spandoeken bij zich, onder meer met de leus: “Ik wil niet onder dwang bij mijn vader zijn”. Sinds 10 juni 2023 heeft ook [minderjarige] (vrijwel) geen contact meer met haar vader.
2.14.
In de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 21 juni 2023 heeft deze rechtbank bepaald dat het gezag van moeder herleeft en partijen gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over de zussen worden belast. Verder is de hoofdverblijfplaats van de zussen bepaald bij moeder en is voor [minderjarige] een zorgregeling met vader vastgelegd. Moeder heeft zich in deze procedure laten bijstaan door een advocaat. Daarnaast zijn in deze procedure de zussen door de rechter gehoord. In de beschikking is, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“ (…)
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat gezamenlijk gezag van ouders uitgangspunt is van de wetgever. Dat is in deze procedure niet anders. Een verzoek strekkende tot gezamenlijk gezag wordt slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De rechtbank is niet gebleken dat van deze uitzonderingsgronden sprake is. De ouders hebben jarenlang samen voor de kinderen gezorgd en feitelijk ook samen beslissingen genomen. Sinds de relatie tussen de ouders twee jaar geleden is geëindigd, is hun communicatie verstoord. Dat levert op zichzelf echter geen grond op voor afwijzing van het verzoek van de vader, De ouders zullen moeten gaan werken aan het verbeteren van hun communicatie en zij hebben ook allebei verklaard daartoe bereid te zijn. Het is de rechtbank duidelijk dat beide ouders veel van hun kinderen houden en het beste voor ze willen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de ouders hiervoor met hulp van JBRA en hun advocaten de juiste hulpverlening gaan inschakelen en aan de problemen die er bestaan gaan werken.
4.5.
Op dit moment is JBRA in het kader van een voorlopige voogdijmaatregel tot voogd over de kinderen benoemd en is het gezag van de moeder geschorst. De voorzieningenrechter heeft de genoemde beslissingen, in afwachting van de beslissing in deze procedure, met name genomen omdat de moeder per direct naar Frankrijk wilde vertrekken met [minderjarige] . Nu de moeder op haar besluit is teruggekomen, geen zelfstandig verzoek heeft ingediend op dit punt en heeft aangegeven dat zij voornemens is om komend schooljaar in ieder geval nog in Nederland te blijven, is de reden van de schorsing naar het oordeel van de rechtbank niet langer aanwezig en is de rechtbank van oordeel dat
het gezag van de moeder per datum van deze beschikking moet herleven. Gezien het voorgaande is de gegeven voogdijmaatregel hierdoor niet meer nodig en zal de rechtbank deze intrekken. De rechtbank zal met ingang van deze beschikking JBRA ontslaan als voogd, de schorsing van het gezag van de moeder opheffen en partijen samen met het gezag belasten. (…)
(…)
4.13
Nu de ouders op dit punt overeenstemming hebben bereikt heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoek (om vervangende toestemming om in de zomervakantie 2023 met de zussen naar Frankrijk te kunnen reizen, vzr) en zal de rechtbank dit afwijzen en de beslissing van de voorzieningenrechter wijzigen in die zin. Geheel ten overvloede gaat de rechtbank ervan uit dat partijen elkaar over en weer zullen voorzien van een schriftelijke toestemming om met de kinderen naar het buitenland te reizen.
(…).”
Moeder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.
2.15.
In de zomer van 2023 is moeder met [minderjarige] met vakantie naar Frankrijk gegaan.
2.16.
De Raad is een beschermingsonderzoek gestart en heeft in juli 2023 een rapport uitgebracht. Op 28 juli 2023 heeft de Raad een verzoek ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige] bij deze rechtbank ingediend, omdat er volgens de Raad sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . In het verzoek staat dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling en problemen in de loyaliteit naar beide ouders. De Raad heeft geen ondertoezichtstelling verzocht voor [jongmeerderjarige] , onder meer omdat zij op het moment van indienen van het verzoek over enkele maanden meerderjarig zou zijn.
2.17.
Bij beschikking van 15 augustus 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van JBRA.
In deze beschikking is, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“(…)
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] die maakt dat hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk is. De ernstige bedreiging bestaat er uit dat [minderjarige] knel zit tussen de ouders die niet in staat zijn om op een voor haar onbelaste wijze met elkaar te communiceren en samen belangrijke beslissingen over haar te nemen. Dit leidt ertoe dat er forse zorgen zijn over haar sociaal-emotionele ontwikkeling en over haar loyaliteit naar beide ouders. [minderjarige] wordt belast met zaken die volwassenen aangaan en krijgt te veel regie als het gaat om het nemen van grote beslissingen zoals het verhuizen naar Frankrijk, contactherstel met de vader en het wijzigen van middelbare school. Ook het feit dat thans niet duidelijk is waar [minderjarige] op dit moment verblijft en dat haar moeder zonder overleg en toestemming daartoe eerder naar het buitenland is vertrokken met [minderjarige] baart de kinderrechter grote zorgen.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De komende tijd dienen de ouders met de begeleiding van de GI en de eventuele inzet van hulpverlening te werken aan de volgende doelen ter afwending van de zorgen:
- [minderjarige] herstelt het contact met haar vader en heeft met beide ouders fijn, onbelast contact. De ouders stimuleren dit en ondersteunen waar nodig;
- er wordt gewerkt aan contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . De zorgregeling wordt herpakt door middel van ondersteuning van een hulpverlenende instantie;
- er is een sprake van constructieve communicatie (zonder spanningen) tussen de ouders over [minderjarige] door middel van een hulpverlenende instantie zoals Ouderschap Blijft;
- er komt hulp voor [minderjarige] in verband met hun loyaliteitsconflict en hoe daarmee om te gaan;
- [minderjarige] wordt buiten volwassenzaken gehouden;
- er komt zicht op de reden van het schoolverzuim van [minderjarige] met als doel dat het
schoolverzuim afneemt;
- er is zicht op de opvoedsituatie bij beide ouders.
(…).”
2.18.
Op 16 augustus 2023 heeft vader aangifte gedaan jegens moeder van ontvoering en onttrekking aan het ouderlijk gezag van zijn twee dochters door hen in juli 2023 mee te nemen naar Frankrijk.
2.19.
In de herfstvakantie is moeder zonder toestemming van JBRA en vader met [minderjarige] naar Frankrijk gegaan.
2.20.
Op 24 november 2023 heeft JBRA een gezinsplan uitgebracht.
2.21.
Bij e-mail van 21 december 2023 heeft de (voormalige) advocaat van moeder aan de advocaat van vader meegedeeld dat hij al geruime tijd geen contact heeft met moeder en haar niet meer bijstaat.
2.22.
In de kerstvakantie is moeder opnieuw zonder toestemming van JBRA en vader met [minderjarige] naar Frankrijk gegaan.
2.23.
In een e-mail van 9 januari 2024 van de school van [minderjarige] , het Cygnus Gymnasium te Amsterdam, aan vader staat voor zover van belang het volgende:
“Wij zijn na de kerstvakantie overvallen door het feit dat [minderjarige] de school heeft verlaten en naar Frankrijk is verhuisd. De conrector heeft gisteren een mail hierover gekregen van haar moeder en heeft direct contact opgenomen met jeugdbescherming. Voor de vakantie heeft [minderjarige] hier niets over laten merken aan ons ook niet bij het kerstdiner op donderdag 21 december, het laatste moment voor de vakantie. Wij vinden dit heel erg jammer en snappen dat het voor u een heel moeilijke start van het nieuwe jaar is. (…)”
2.24.
Bij e-mail van 11 januari 2023 heeft de advocaat van vader aan moeder geschreven dat het de bedoeling is dat [minderjarige] terugkeert naar Nederland en dat zij namens vader dit kort geding aanhangig heeft gemaakt. In een e-mail van 12 januari 2024 heeft moeder hierop voor zover van belang het volgende geantwoord:
“Ik heb medelijden met het mentale systeem dat gerechtigheid zoekt in de voortzetting van de egoïstische verlangens van iemand die achttien jaar lang niet alleen niet in staat is geweest een normale, evenwichtige relatie op te bouwen met zijn kinderen, maar hen ook voortdurend angst en stress heeft bezorgd.
Wat voor soort honorariumdrank is het dat jou weerhoudt deze voor de hand liggende waarheid te zien en waarmee je jezelf het recht geeft om deze valse en destructieve koers te verdedigen, die, als je daarin slaagt, zal leiden tot de vernietiging van een kind dat alleen maar dorst heeft? Dorst in het leven, in een vrije ruimte vol liefde en voorspoed, in groeien en genieten van het leven.”
2.25.
JBRA heeft bij de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden melding gemaakt van de verhuizing van [minderjarige] naar Frankrijk. Het plan is dat een met JBRA vergelijkbare organisatie in Frankrijk de situatie van [minderjarige] aldaar gaat bekijken.
2.26.
In een brief van [minderjarige] die moeder in het geding heeft gebracht staat – kort gezegd – dat zij wil wonen in Frankrijk, omdat zij daar vrij is.

3.Het geschil

3.1.
Vader vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I moeder te veroordelen met [minderjarige] terug te keren naar Amsterdam;
II te bepalen dat [minderjarige] :
primair
aan vader wordt toevertrouwd totdat in een bodemprocedure hierover definitief is beslist, met bevel tot afgifte van [minderjarige] aan vader;
subsidiair
aan vader wordt toevertrouwd totdat in een bodemprocedure hierover definitief is beslist als moeder niet binnen 24 uur na datum van dit vonnis met [minderjarige] is teruggekeerd naar Amsterdam, met bevel tot afgifte van [minderjarige] aan vader na 48 uur na datum van dit vonnis;
III moeder te verbieden (opnieuw) met [minderjarige] te verhuizen naar het buitenland, in het bijzonder Frankrijk;
IV moeder te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de zorgregeling zoals die is vastgelegd in de beschikking van 21 juni 2023, inhoudende dat [minderjarige] om de week de woensdag en elke donderdag en vrijdag bij vader verblijft, alsmede om de week het weekend en de helft van de vakanties;
V moeder te verbieden met [minderjarige] op vakantie te gaan naar het buitenland, in het bijzonder Frankrijk, zonder toestemming van vader, dan wel zonder vervangende toestemming van een rechter;
VI moeder te veroordelen om aan vader een dwangsom te betalen als zij niet aan het onder I, II, III, IV en V bepaalde voldoet en te bepalen dat als moeder een dwangsom van € 10.000,00 heeft verbeurd het dwangmiddel van lijfsdwang kan worden toegepast totdat moeder aan het in het vonnis voldoet, alsmede een machtiging te verlenen om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen als moeder niet aan het verhuisverbod of terugkeergebod voldoet.
Vader vordert tot slot moeder te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Vader legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat het in het belang is van [minderjarige] dat zij zo spoedig mogelijk terugkeert naar Nederland en haar school en sociale leven hier weer oppakt. Hij licht dit als volgt toe. Moeder heeft niets aan vader laten weten over haar definitieve vertrek met [minderjarige] naar Frankrijk. Zij staat niet open voor overleg. Haar keuzes en de manier waarop zij handelt zijn niet in het belang van [minderjarige] . Alle onderdelen die volgens vaste jurisprudentie moeten worden gewogen bij een verhuisverbod zijn nog aan de orde. Er is namelijk geen enkele noodzaak om met [minderjarige] naar Frankrijk te verhuizen. Het verhuisplan is voorts niet doordacht en moeder overziet de consequenties van deze verhuizing voor [minderjarige] niet. Bovendien zijn er zorgen over de plek in Frankrijk waar [minderjarige] nu verblijft. Het betreft een commune waarbinnen sprake is van een heel andere levensvisie. Vader is daar niet gerust op. Verder kan geen uitvoering worden gegeven aan de zorgregeling die in het belang van [minderjarige] is. Moeder heeft daarnaast [jongmeerderjarige] in haar examenjaar achtergelaten in Nederland. Dit is niet goed voor zowel [jongmeerderjarige] als [minderjarige] . De zussen zijn geboren in Amsterdam en hebben hier hun hele leven gewoond. [minderjarige] is hier geworteld en moet in Frankrijk een nieuw leven opbouwen terwijl zij de Franse taal niet goed machtig is. De vraag is naar welke school zij zal gaan. Moeder stelt dat [minderjarige] zelf aangeeft in Frankrijk te willen wonen. [minderjarige] overziet echter de gevolgen niet. Zij wordt meegezogen in een ongezonde opvoedsituatie en kan haar gymnasium niet afmaken. Alle belangen afwegend dient als ordemaatregel een verhuisverbod met dwangmiddel te worden opgelegd en dient moeder onmiddellijk met [minderjarige] terug te keren naar Nederland. Moeder heeft vader geen toestemming gevraagd voor de verhuizing en zij handelt in strijd met rechterlijke uitspraken. Moeder heeft niet meegewerkt aan de uitvoering van de beschikking van 21 juni 2023. De zorgregeling is niet hervat en zij heeft zonder overleg bijna alle vakanties met [minderjarige] in Frankrijk verbleven. Vader heeft steeds aangegeven open te staan voor hulpverlening, maar JBRA heeft die om onduidelijke redenen niet in gang gezet. Ook hulpverlening voor [minderjarige] is niet aangevraagd. JBRA heeft met te zachte hand geprobeerd moeder en [minderjarige] in beweging te krijgen. Nu dreigt ouderverstoting en wordt het voeren van de rechtszaken vader tegengeworpen.
3.3.
Moeder voert – samengevat – als verweer dat zij zich in het begin, toen partijen net uit elkaar waren, uit angst voor vader heeft geconformeerd aan de omgangsregeling. De zussen wilden eigenlijk niet bij vader verblijven. Pas op het moment dat moeder met de zussen een andere woning betrok, zijn zij in verzet gekomen. Het verhuizen met [minderjarige] naar Frankrijk is niet fout. De situatie in Frankrijk is bekend. Er was een verhuisverbod door voorzieningenrechter opgelegd, maar in de zeven maanden dat [minderjarige] in Nederland was hebben de instanties niets kunnen doen. Zij kunnen ook niets doen als een kind bang is. [minderjarige] wil geen contact met vader. Het was de bedoeling van de OTS dat het contact tussen [minderjarige] en vader zou worden hersteld, maar in de zeven maanden die de OTS nu al duurt, zijn we nog geen stap verder gekomen. Moeder verzet zich niet tegen contact tussen vader en [minderjarige] . 800 kilometer afstand hoeft echter aan een goed contact niet in de weg te staan. Waarom zoekt vader [minderjarige] niet op? Het ligt allemaal aan vader zelf. Hij doet niets en de zussen zijn bang voor hem. Het ging het afgelopen jaar goed met [minderjarige] op school in Amsterdam en zij had nieuwe vriendinnen. Ze wil echter liever in Frankrijk wonen. [minderjarige] gaat vanaf volgende week daar naar school. Ze krijgt Franse les en na de vakantie kan ze naar een Lyceum. Moeder komt niet met [minderjarige] terug naar Nederland. Vader doet niets om te veranderen. Het enige wat hij doet is rechtszaken voeren en dwangsommen vragen.
3.4.
De Raad verzoekt ter zitting moeder per direct te schorsen uit het ouderlijk gezag.
3.5.
De Raad legt aan dit verzoek ten grondslag dat zij zich steeds meer zorgen maakt om zowel [minderjarige] als [jongmeerderjarige] . Zij stellen zich beiden zeer afwijzend en beschuldigend op jegens vader en hebben geen contact met hem. De zussen zitten in een loyaliteitsconflict en accepteren geen hulp. Moeder wijt dit alles aan het gedrag van vader, maar dat ziet de Raad niet zonder meer zo. De Raad maakt zich zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Moeder maakt misbruik van haar gezag door [minderjarige] plotseling zonder overleg met vader en JBRA uit te schrijven van school en mee te nemen naar Frankrijk. Moeder negeert alle adviezen van hulpverleners en beschikkingen van de rechtbank en onttrekt [minderjarige] aan het ouderlijk gezag van vader. De Raad maakt zich zorgen dat door moeder [minderjarige] niet meer in staat is een beeld te vormen van haar eigen belangen en de rol van vader in haar leven. Schorsing van het gezag van moeder is noodzakelijk om verdere ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] te voorkomen. Moeder neemt beslissingen die niet in het belang van [minderjarige] zijn. JBRA zal binnen een termijn van drie maanden, al dan niet gesteund door de bevindingen van een eventueel aan te stellen bijzondere curator, haar visie uitwerken of gezagsbeëindiging passend is. Verder zal worden gekeken welke hulpverlening nodig is voor dit gezin om de ernstig verstoorde relatie te normaliseren. Hoewel met schorsing van het gezag moeder voor [minderjarige] geen belangrijke beslissingen in Frankrijk meer kan nemen, kan moeder als een dergelijke beslissing genomen moet worden contact op nemen met JBRA en vader.
3.6.
Vader ondersteunt het schorsingsverzoek en moeder verzet zich daartegen.
3.7.
JBRA stelt zich tot slot op het standpunt dat zij in een lastige positie is komen te zitten. De gezinsmanager had als taak het contact tussen de zussen en vader te herstellen, maar de zussen beriepen zich op hun ervaringen uit het verleden. De zussen zijn verbaal sterk en wilden alleen onder voorwaarden contact met vader. Vader wordt als ‘slechte man’ gezien en zij willen excuses voor wat er is gebeurd. Moeder en de zussen hebben ingrijpende besluiten genomen zonder die kenbaar te maken en de gezinsmanager schaakmat gezet. De zussen wilden geen contact meer met JBRA en het gezinsplan is verworpen. JBRA heeft er moeite mee dat [minderjarige] door moeder van school is gehaald en meegenomen is naar Frankrijk en ook dat moeder hiermee expliciet aan [minderjarige] meegeeft dat zij niet hoeft te luisteren naar anderen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak

4.1.
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . Dit betekent dat moeder (voorafgaande) toestemming van vader nodig heeft om met [minderjarige] te verhuizen naar Frankrijk. Als partijen het niet eens worden kan het geschil op grond van artikel 1:253a BW worden voorgelegd aan de rechter. Moeder is eind vorig jaar zonder toestemming van vader met [minderjarige] naar Frankrijk vertrokken en heeft bij haar beslissing om te vertrekken ook geen rechter betrokken. Dit betekent dat sprake is van (internationale) kinderontvoering, zoals de voorzieningenrechter moeder op de zitting al duidelijk heeft gemaakt.
4.2.
Op de zitting heeft moeder, die alleen en zonder [minderjarige] naar Nederland was afgereisd om die bij te wonen, desgevraagd verklaard dat zij niet met [minderjarige] naar Nederland zal terugkeren. Hoewel vader vordert dat moeder wordt veroordeeld om direct met [minderjarige] terug te verhuizen naar Amsterdam, is met een dergelijke veroordeling [minderjarige] nog niet terug in Nederland. Voor het terughalen naar Nederland volstaat een vonnis van de Nederlandse rechter immers niet en is een uitspraak van de Franse rechter nodig. Daarnaast is het de vraag of uiteindelijk het op die wijze terughalen van de 14-jarige [minderjarige] in haar belang is. Ook al hoort [minderjarige] in principe terug te verhuizen naar Nederland, het inslaan van een gedwongen terugkeer is zeer vérstrekkend. Zeker nu op dit moment niet bekend is hoe het met [minderjarige] in Frankrijk gaat, wat haar beweegt om daar te willen wonen, of zij haar eigen keuzes kan maken en waarom zij geen enkel contact met vader wil. Het lijkt erop dat [minderjarige] klem is komen te zitten in de strijd die haar ouders voeren, maar verder zijn er nog veel vragen. Voor een beslissing in dit kort geding is dan ook meer informatie nodig. Bovendien heeft de Raad desgevraagd ook te kennen gegeven dat zij er op dit moment niet voor voelen om het ertoe te leiden dat [minderjarige] met de hulp van ‘de sterke arm’ naar Nederland wordt gebracht (hetgeen op grond van een vonnis in kort geding van de Nederlandse rechter ook niet mogelijk is). Hierbij speelt mee dat dan onduidelijk is waar [minderjarige] dan zou moeten wonen, nu zij op dit moment geen contact met haar vader heeft (en wil). De voorzieningenrechter heeft begrip voor de vorderingen van vader. Nu moeder desgevraagd heeft gezegd dat zij niet van plan is met [minderjarige] naar Nederland te komen, ook als er een veroordelend vonnis (met dwangsommen) komt, zal een vonnis naar het zich laat aanzien echter niet het gewenste effect hebben.
4.3.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter voorgesteld om voor [minderjarige] een bijzondere curator te noemen, die haar in Frankrijk kan opzoeken. Beide partijen hebben hiermee ingestemd. Vader heeft echter wel benadrukt dat hij zijn vorderingen handhaaft en zo spoedig mogelijk een veroordelend vonnis wil.
4.4.
De voorzieningenrechter wil eerst in contact komen met [minderjarige] en ziet dan ook aanleiding om op grond van artikel 1:250 BW drs. A. van Teijlingen in dit kort geding te benoemen tot bijzondere curator van [minderjarige] . Haar wordt gevraagd (aan de hand van na te noemen concrete vragen) met [minderjarige] te bespreken – kort gezegd – hoe zij de (juridische) strijd de afgelopen periode – vanaf eerste vonnis van voorzieningenrechter met verhuisverbod tot en met dit kort geding – waarin zij eerst in Amsterdam woonde, en naar school of naar twee verschillende scholen ging, haar moeder (met haar) naar Frankrijk wilde verhuizen (maar dat niet mocht) en in december 2023 toch met haar naar Frankrijk is verhuisd, heeft ervaren. De voorzieningenrechter is ook geïnteresseerd in de relatie met haar vader (en waarom zij nu geen contact meer met hem heeft) en hoe zij haar scholing ziet. De bijzondere curator wordt gevraagd zich daarover uit te laten in een schriftelijke rapportage binnen één week na haar bezoek aan Frankrijk en om bij de nieuw in te plannen zitting aanwezig te zijn (zo nodig via een videoverbinding). De bijzondere curator heeft zich bereid verklaard haar benoeming als bijzonder curator te aanvaarden en laten weten dat zij uiterlijk in maart 2024 naar Frankrijk kan afreizen, waarbij geldt: hoe eerder hoe beter. Een nieuw in te plannen zitting zal vervolgens vanaf één dag na de rapportage van de bijzondere curator kunnen plaatsvinden. Aan partijen wordt gevraagd alvast de verhinderdagen voor de periode vanaf half maart tot half april 2024 door te geven.
4.5.
De vragen aan de bijzondere curator zijn:
Wat vindt/vond [minderjarige] van het verblijf in Amsterdam (Nederland), in het bijzonder op haar middelbare scho(o)l(en) daar?
Wat vindt [minderjarige] van haar verblijf in Frankrijk (sinds kerst 2023)? Hoe vindt zij haar woonomgeving? Spreekt zij Frans? Gaat zij inmiddels naar school? Hoe ziet zij haar verdere ‘schoolloopbaan’ in Frankrijk?
Lijkt [minderjarige] de gevolgen van het wonen in Frankrijk goed te kunnen overzien?
Hoe is de relatie met haar moeder?
Hoe is/was de relatie met haar vader? Waarom heeft/wil [minderjarige] geen contact (meer) met haar vader?
Wil [minderjarige] de (voorzieningen)rechter spreken?
Kan de bijzondere curator op basis van dit beperkte onderzoek advies uitbrengen over het (fysieke en emotionele) welzijn van [minderjarige] in Frankrijk?
Kan de bijzondere curator op basis van dit beperkte onderzoek advies uitbrengen hoe het contact tussen [minderjarige] en haar vader zou kunnen worden hersteld?
4.6.
De bijzondere curator heeft zich bereid verklaard deze vragen met [minderjarige] te bespreken en de uitkomst daarvan terug te koppelen aan partijen en de voorzieningenrechter (en de Raad). De bijzondere curator is bereid hiervoor naar Frankrijk af te reizen, nu moeder weigert met [minderjarige] naar Nederland te komen, op voorwaarde dat haar reiskosten worden vergoed. Moeder heeft ter zitting verklaard dat zij bereid is de reis- en verblijfskosten van de bijzondere curator voor haar rekening te nemen. De voorzieningenrechter vindt het terecht dat moeder die kosten voor haar rekening neemt, nu zij zonder toestemming van vader met [minderjarige] naar Frankrijk is verhuisd. De bijzondere curator schat in dat haar reis- en verblijfskosten in op € 750,00 (zij wil twee nachten in Frankrijk overnachten zodat zij [minderjarige] ten minste twee keer kan spreken). Moeder zal dan ook worden veroordeeld dit voorschotbedrag na toezending van de factuur door de bijzondere curator aan haar te voldoen. Moeder zal haar e-mailadres aan de bijzondere curator moeten geven; de bijzondere curator heeft het adres van moeder en [minderjarige] in Frankrijk al (dat heeft moeder ter zitting gegeven). De bijzondere curator zal moeder laten weten wanneer zij naar Frankrijk komt om [minderjarige] te spreken. Moeder heeft ter zitting toegezegd dat zij de bijzondere curator daartoe in de gelegenheid zal stellen. De voorzieningenrechter vraagt moeder, voor zover nodig, om [minderjarige] – in haar belang – ook te stimuleren het gesprek met de bijzondere curator aan te gaan. De voorzieningenrechter vraagt moeder in te zien en aan [minderjarige] te vertellen dat zij de bijzondere curator benoemt omdat de ouders van [minderjarige] verschillen van mening wat in haar belang is en [minderjarige] denkt dat er niet goed naar haar wordt geluisterd. De taak van de bijzondere curator is op te komen voor de belangen van het kind – in dit geval [minderjarige] .
4.7.
Verder heeft de bijzondere curator de vrijheid om voorafgaand en na haar reis naar Frankrijk met betrokkenen in deze zaak te praten, als zij dat in het belang van [minderjarige] acht. De bijzondere curator heeft gezegd in ieder geval graag met vader een gesprek te hebben, zodat zij zelf zijn kant van het verhaal heeft gehoord voordat zij met [minderjarige] gaat spreken.
4.8.
De zaak zal pro forma worden aangehouden tot 1 maart 2024. Op die datum zal de bijzondere curator de voorzieningenrechter informeren wat de stand van zaken is met betrekking tot de (voorgenomen) reis naar Frankrijk. De bijzondere curator zal de voorzieningenrechter inlichten als moeder de voorschotnota niet voldoet. De bijzondere curator heeft de voorzieningenrechter gevraagd of partijen en de advocaat van vader hun contactgegeven aan haar door willen geven. Dit zal in de beslissing worden bepaald.
In tussenkomst – schorsingsverzoek Raad
4.9.
Hoewel daar op zich voldoende grond voor lijkt te bestaan, zal moeder niet (per direct) worden geschorst uit het ouderlijk gezag. Door een schorsing zal in Frankrijk een gezagsvacuüm ontstaan, wat niet in het belang van [minderjarige] is. Ook wat deze beslissing betreft wil de voorzieningenrechter de rapportage van de bijzondere curator afwachten.
In de hoofdzaak en de tussenkomst
4.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4.11.
Een kopie van dit vonnis zal uiteraard aan de bijzondere curator worden gestuurd. Verder zal het vonnis aan de Raad en ter kennisname aan JBRA worden gestuurd.
4.12.
Tot slot zal worden bepaald dat de griffier digitaal een kopie van het procesdossier aan de bijzondere curator stuurt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
benoemt drs. A. van Teijlingen te Sassenheim als bijzondere curator over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats] , om in ieder geval datgene te doen wat hiervoor onder 4.4 en 4.5 is overwogen,
5.2.
veroordeelt moeder het voorschotbedrag van € 750,00 voor de reis naar Frankrijk binnen twee weken na toezending van de factuur door de bijzondere curator aan haar te voldoen,
5.3.
bepaalt dat de griffier per omgaande digitaal een kopie van het procesdossier aan de bijzondere curator stuurt,
5.4.
bepaalt dat partijen en de advocaat van vader per omgaande hun contactgegevens sturen aan de bijzondere curator, naar het volgende e-mailadres:
[e-mailadres] ,
5.5.
bepaalt dat partijen hun verhinderdagen voor een nieuw in te plannen zitting voor de periode van half maart tot half april 2024 aan de griffier moeten doorgeven (e-mailadres: kortgedingciviel.rb-ams@rechtspraak.nl),
5.6.
bepaalt dat de zaak pro forma wordt aangehouden tot 1 maart 2024,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: GHF