ECLI:NL:RBAMS:2024:2116

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
13-335255-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van harddrugs met strafoplegging en voorwaarden

Op 10 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van één bolletje cocaïne en het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 december 2023 in Amsterdam opzettelijk één bolletje cocaïne heeft verkocht en daarnaast 156 bolletjes cocaïne, 6 bolletjes heroïne en een verkruimelde pil in zijn bezit had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en heeft een geldboete van € 617,95 opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de noodzaak van bijzondere voorwaarden om recidive te voorkomen. De verdachte had eerder al veroordelingen voor Opiumwetdelicten en liep ten tijde van het feit in een proeftijd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering, ambulante begeleiding, en meewerken aan schuldhulpverlening. De rechtbank heeft ook beslist tot teruggave van een in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte, met inachtneming van het conservatoire beslag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/335255-23
Parketnummers vorderingen tenuitvoerlegging: 13/007862-23 en 16/226080-22
Datum uitspraak: 10 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1983,
thans ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.H. Boomstra, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van feit 1
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, ongeveer één bolletje cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van feit 2
hij op of omstreeks 17 december 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 151 bolletjes cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
- ongeveer 6 bolletjes heroïne en/of 5 bolletjes cocaïne en/of
- ongeveer een (verkruimelde) pil amfetamine en/of
- ongeveer een hoeveelheid cocaïne (goednummer: 6437345) in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende een werkzame stof zoals vermeld op lijst I, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne en/of heroïne en/of LSD en/of GHB en/of methylfenidaat en/of 2C-B en/of 4-MMC (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.Waardering van het bewijs en bewezenverklaring

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 17 december 2023 te Amsterdam, opzettelijk heeft verkocht één bolletje cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien van feit 2
op 17 december 2023 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- 151 bolletjes cocaïne en
- 6 bolletjes heroïne en 5 bolletjes cocaïne en
- een (verkruimelde) pil,
zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan
3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Daaraan dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals genoemd in het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 26 januari 2024. Tevens vordert de officier van justitie een geldboete van € 617,95.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de omvang van de drugsdeal. Op basis van het dossier kan immers niet worden vastgesteld dat verdachte meer dan één bolletje heeft overgedragen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verkopen van één bolletje cocaïne. Hij heeft die dag ook 156 bolletjes cocaïne, 6 bolletjes heroïne en een verkruimelde pil voorhanden gehad. De aangetroffen hoeveelheden drugs duiden op handel in harddrugs. Het is algemeen bekend dat harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en zorgen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Bovendien leert de ervaring dat de handel in drugs allerlei vormen van andere criminaliteit meebrengt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij aan deze drugscriminaliteit een bijdrage heeft geleverd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 maart 2024, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten en waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van het onderhavige feit in een proeftijd liep van twee eerdere veroordelingen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Fivoor van 26 januari 2024 dat is opgemaakt voor de raadkamerzitting. Uit dit advies volgt – zakelijk weergegeven –dat het van belang is dat er aandacht wordt besteed aan het verkrijgen van een dagbesteding en een inkomen om het recidiverisico te verminderen. Er wordt ingeschat dat de kans op recidive zal verminderen wanneer de sociaal-maatschappelijke situatie wordt hersteld. Om die reden heeft de reclassering positief geadviseerd ten aanzien van schorsing met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante begeleiding, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening. Op basis van dit advies is verdachte ook geschorst uit de voorlopige hechtenis per 29 januari 2024.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het voortgangsverslag van Reclassering Inforsa van 22 maart 2024. Uit dit verslag volgt – zakelijk weergegeven – dat er problemen zijn op meerdere leefgebieden. Verdachte is na zijn eerste meldplichtafspraak niet meer in contact geweest met de reclassering. Hij woont momenteel bij zijn vriendin en heeft geen
inkomsten of dagbesteding. Verdachte is aangemeld voor schuldhulpverlening en voor dagbesteding, maar de hulpverleners hebben nog geen contact met hem kunnen krijgen. De reclassering ziet echter toch nog mogelijkheden om toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden als verdachte gemotiveerd is om zich aan dezelfde bijzondere voorwaarden als tijdens de schorsing te houden en in contact blijft met de reclassering.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in aanmerking genomen. Voor het met enige regelmaat verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs gedurende minder dan een maand, staat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden als oriëntatiepunt vermeld. Alhoewel slechts kan worden vastgesteld dat verdachte één bolletje heeft verkocht, neemt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf in aanmerking dat er wel degelijk sprake is van een dealerindicatie, nu verdachte een grote hoeveelheid drugs bij zich had, die verdeeld was in kleine gebruikershoeveelheden. Voor het aanwezig hebben van harddrugs (10-50 gram) staat een taakstraf van tachtig uur als oriëntatiepunt vermeld.
Gelet op het taakstrafverbod (neergelegd in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht), de mate van recidive en het feit dat verdachte nog in twee proeftijden liep, ziet de rechtbank aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging. De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de door de bijzondere voorwaarden verbonden zoals opgenomen in voormeld reclasseringsadvies van 26 januari 2024. De rechtbank acht een pakket met bijzondere voorwaarden van belang voor het terugdringen van het recidiverisico. Daarnaast legt de rechtbank verdachte een geldboete op ter hoogte van € 617,95.

7.Beslag

Onder verdachte is het volgende goed in beslag genomen:
- een geldbedrag van € 617,95 euro, met goednummer 2023284661-6437347.
De officier van justitie heeft verzocht tot teruggave van dit geldbedrag aan verdachte (met dien verstande dat er nog wel conservatoir beslag op dit geldbedrag rust). De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het beslag.
De rechtbank beslist tot teruggave van het geldbedrag aan verdachte.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevinden zich de op 28 februari 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaken met parketnummers
13/007862-23en
16/226080-22.
De vordering tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
13/007862-22betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 20 juli 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot drie maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich
voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De vordering tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
16/226080-22betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 16 september 2022 van de politierechter van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich
voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat in beide parketnummers de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden.
8.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie toewijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
13/007862-23dient te worden afgewezen, gelet op de uiteenlopende aard van de strafbare feiten. De vordering voorwaardelijke veroordeling ziet op een geweldsdelict en in deze zaak het gaat om een Opiumwetdelict. De raadsman heeft verzocht om de proeftijd te verlengen van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
16/226080-22, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
telkens, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich na uitnodiging bij GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam, op het adres Vlaardingenlaan 5, 1059 GL Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Ambulante begeleiding
Veroordeelde laat zich begeleiden door Materieel Juridische Dienstverlening (MJD) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding.
3.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
4.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
geldboetevan
€ 617,95(
zeshonderdzeventien euro en vijfennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 12 dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
-
een geldbedrag van € 617,95 euro, met goednummer 2023284661-6437347.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling13/007862-22
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 20 juli 2023, namelijk
3 (drie) maanden gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling16/226080-22
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 16 september 2022, namelijk
4 (vier) weken gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode voorzitter,
mrs. I. Timmermans en Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R.L.M. Meulman en J.A. Baaijens, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2024.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]