4.3.2.Bewezenverklaring van zaak A onder 1
De rechtbank acht het ten laste gelegde in zaak A onder 1 bewezen en gaat daarbij uit van het volgende.
Juridisch kader
Artikel 184a, eerste lid Sr luidt:
1. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogte een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt voor zover relevant:
1. De officier van justitie is bevoegd de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan een gedragsaanwijzing te geven in geval van verdenking van een strafbaar feit:
(…)
b. in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen (…)
3. De gedragsaanwijzing wordt schriftelijk aan de verdachte bekend gemaakt, onder
vermelding van de datum van ingang en de periode gedurende welke de
gedragsaanwijzing van kracht blijft, alsmede de redenen die tot de gedragsaanwijzing
hebben geleid.
De gedragsaanwijzing van 24 februari 2023 op grond van artikel 509hh Sv gericht tegen verdachte houdt onder meer in dat hij zich niet mag ophouden binnen een straal van 250 meter van de woning gelegen aan de [adres 1] .
De voorschriften van het derde lid van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering dienen ertoe te zorgen dat geen misverstand kan bestaan bij de verdachte over de inhoud van de gedragsaanwijzing en de periode waarvoor deze geldt.
Bewijsoverweging 1
De vraag die voorligt is of verdachte op de hoogte was van de gedragsaanwijzing en de inhoud hiervan.
Hoewel uit het dossier niet blijkt dat bovengenoemde gedragsaanwijzing op enig moment daadwerkelijk aan verdachte schriftelijk bekend is gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat dit formele gebrek voldoende wordt ondervangen doordat uit het dossier is gebleken dat in materiële zin invulling is gegeven aan het kenbaarheidsvereiste. Het volgende is hiervoor redengevend.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op 24 februari 2023 telefonisch op de hoogte is gebracht dat aan hem een gedragsaanwijzing is opgelegd. Aan verdachte is uitgelegd dat hij zich met ingang van diezelfde datum voor een periode van 90 dagen niet binnen een straal van 250 meter van de woning van [benadeelde] aan het adres [adres 1] in Amsterdam mag ophouden. Later die dag is er opnieuw telefonisch contact geweest met verdachte en is hem de gedragsaanwijzing nogmaals uitgelegd. Verdachte heeft daarop te kennen gegeven de gedragsaanwijzing te hebben begrepen. Uit de verklaring van verdachte tijdens de voorgeleiding op 22 maart 2023 bij de hulpofficier van justitie, waarin verdachte onder meer verklaart dat hij niet binnen 250 meter stond, blijkt ook dat verdachte bekend was met de inhoud van de gedragsaanwijzing.
Conclusie
Verdachte was op de hoogte van de inhoud van de gedragsaanwijzing.
Bewijsoverweging 2
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich binnen een straal van 250 meter van de woning van [benadeelde] heeft bevonden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en gaat hierbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat de achterzijde van de woning van [benadeelde] is gelegen aan de [straatnaam] . Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , die op 22 maart 2023 in de woning van [benadeelde] zijn, zien vanuit de woning van [benadeelde] dat een grijze Volkswagen Touran langs de woning van [benadeelde] rijdt en parkeert in een parkeervak tegenover die woning (ter hoogte van het adres [adres 2] ), met de neus van de auto in de richting van de woning van die [benadeelde] . Zij zien dat de lampen van de auto dan uitgaan en dat de auto daar minutenlang blijft staan. Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] treffen verdachte kort daarna aan in de geparkeerde Volkswagen Touran aan de overkant van de [straatnaam] , ter hoogte van nummer [huisnummer] , waar hij naar eigen zeggen pauze houdt. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de bestuurder van die auto was.
De rechtbank stelt, met gebruikmaking van de openbare bron Google Maps, vast dat beide plekken waar de Volkswagen Touran zich bevond, gelegen zijn binnen een straal van 250 meter van de woning van [benadeelde] . De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte zich ook in die auto bevond de eerste keer dat de politie de Volkswagen Touran waarnam tegenover de woning van [benadeelde] . De afstand tussen de [adres 2] en de woning van [benadeelde] is volgens Google Maps 180 meter. De route van de plek waar verdachte is aangehouden naar de woning van [benadeelde] is volgens Google Maps 280 meter. Deze looproute leidt echter in een bocht om de weg heen. De afstand tussen de plek waar verdachte is aangehouden ( [straatnaam] , ter hoogte van nummer [huisnummer] ) en het huis aan diezelfde kant van de straat ter hoogte van de woning van [benadeelde] , is volgens Google Maps 180 meter. Het is een feit van algemene bekendheid dat een straat niet meer dan 70 meter breed is.
Conclusie
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte, door zich op te houden ter hoogte van de [adres 2] en [huisnummer] , zich binnen een straal van 250 meter van de woning van [benadeelde] heeft begeven en bevonden. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het overtreden van de gedragsaanwijzing van 24 februari 2023.
4.3.3.Bewezenverklaring van Zaak B
De rechtbank overweegt over zaak B het volgende.
Verdachte en [benadeelde] hebben samen vier kinderen: [minderjarige 3] (geboren op [geboortedatum] ), [minderjarige 4] (geboren op [geboortedatum] ), [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] ) en [minderjarige 2] (geboren op
[geboortedatum] ). [benadeelde] heeft op 23 maart 2021 aangifte gedaan tegen verdachte van kinderontvoering van deze kinderen. Zij en verdachte hadden op dat moment het gezamenlijke ouderlijk gezag over de kinderen.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij op 10 oktober 2019 met zijn jongste twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , naar Marokko is vertrokken, omdat hij bang was dat de kinderen uit huis geplaatst zouden worden. Verdachte heeft wisselend verklaard over de gang van zaken voorafgaand aan zijn vertrek naar Marokko met de jongste twee kinderen. Zo heeft hij eerst verklaard dat [benadeelde] in oktober 2019 onvindbaar, dan wel onbereikbaar, voor hem was. Verdachte heeft later verklaard dat hij in oktober 2019 contact met [benadeelde] heeft opgenomen naar aanleiding van de mogelijke uithuisplaatsing van de kinderen en dat zij tegen verdachte zou hebben gezegd: “zoek het uit”.
In juli 2020 heeft verdachte in kort geding vervangende toestemming gevorderd om met zijn oudste twee kinderen, [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , naar Marokko te reizen om de jongste kinderen op te halen. [benadeelde] heeft als verweer het volgende aangevoerd. Zij vreesde dat verdachte niet zou terugkeren uit Marokko. Zij wist niet waar de jongste kinderen verbleven in Marokko omdat verdachte weigerde haar het adres te geven. Zij heeft een tegenvordering ingediend waarbij zij vorderde dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uiterlijk 1 augustus 2020 zouden worden teruggeleid naar Nederland en dat verdachte [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet uit Nederland mocht meenemen. Verdachte heeft van de voorzieningenrechter bij uitspraak van 10 juli 2020 vervangende toestemming gekregen om met de kinderen naar Marokko te reizen, dit onder de voorwaarde dat alle kinderen binnen tien dagen terug in Nederland zouden zijn.
Verdachte is niet binnen de gestelde termijn teruggekeerd uit Marokko met de kinderen.
Uit berichten tussen [benadeelde] en verdachte uit februari 2022 komt naar voren dat [benadeelde] verdachte verwijt dat hij de kinderen al vier jaar van haar afpakt en dat zij hem alleen wil spreken als ze haar kinderen terugkrijgt.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij op 30 november 2022 met de vier kinderen van hem en [benadeelde] is teruggekeerd naar Nederland. Verdachte vindt dat geen sprake is geweest van kinderontvoering.
De rechtbank is anders dan de verdediging heeft bepleit van oordeel dat is bewezen dat verdachte alle vier de kinderen opzettelijk heeft onttrokken aan het wettig over hen gestelde gezag, als bedoeld in artikel 279 Sr. Blijkens aan het dossier toegevoegde civiele stukken hebben verdachte en [benadeelde] immers gedurende deze hele periode gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen gehad. Uit de aangifte van [benadeelde] van 23 maart 2021 en het vonnis van de voorzieningenrechter in het kort geding van 10 juli 2020 kan worden afgeleid dat [benadeelde] verdachte geen toestemming heeft gegeven om met hun twee jongste kinderen naar Marokko te vertrekken. Voor de oudste twee kinderen had verdachte weliswaar vervangende toestemming om naar Marokko te reizen, maar is hij niet binnen de door de rechter bepaalde termijn van tien dagen teruggekeerd met de kinderen. Verdachte heeft de kinderen pas twee jaar later teruggebracht naar Nederland. Door zo te handelen heeft verdachte het voor [benadeelde] feitelijk onmogelijk gemaakt om haar wettig gezag over haar minderjarige kinderen uit te oefenen.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het onttrekken van zijn vier minderjarige kinderen aan het ouderlijk gezag.