ECLI:NL:RBAMS:2024:211

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
13/057846-23 (zaak A) en 13/165981-20 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens het onttrekken van zijn kinderen aan het gezag van hun moeder en het overtreden van een gedragsaanwijzing

Op 17 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van het onttrekken van zijn vier minderjarige kinderen aan het gezag van hun moeder en het overtreden van een gedragsaanwijzing. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de man van november 2020 tot november 2022 zijn kinderen had onttrokken aan hun moeder, wat leidde tot ernstige emotionele schade voor zowel de kinderen als de moeder. De rechtbank achtte het bewezen dat de man opzettelijk had gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing die hem verbood zich binnen een straal van 250 meter van de woning van de moeder te bevinden. De rechtbank weegt zwaar dat de kinderen, die op het moment van de feiten tussen de 3 en 9 jaar oud waren, gedurende een cruciale ontwikkelingsfase van hun leven hun moeder hebben moeten missen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de impact op de kinderen. De man had eerder een gedragsaanwijzing gekregen, maar negeerde deze, wat leidde tot de huidige veroordeling. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de man werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor immateriële schade aan de moeder.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13.057846.23 en 13.165981.20 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer: 13.057846.23
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/057846-23 (zaak A) en 13/165981-20 (zaak B)
Datum uitspraak: 17 januari 2024 (Promis)
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende op het adres:
[woonadres] ( [woonplaats] )
inschrijfadres:
[inschrijfadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.R. Zetsma, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Kilinç, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde] , mr. D.G. Peters, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in
zaak Aten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 maart 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d.24 februari 2023, gegeven door de officier van justitie te Amsterdam, door zich (meermalen) op te houden binnen een straal van 250 meter van de woning gelegen in/aan de [adres 1] ;

2.

hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2022 tot en met 22 maart 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door:
- meermalen langs het huis van genoemde [benadeelde] en/of haar moeder te lopen en/of langs te rijden en/of aan te bellen en/of
- zich (voor enkele uren) op te houden voor het huis van genoemde [benadeelde] en naar binnen te kijken en/of
- de deur van het huis van genoemde [benadeelde] getracht open te maken en/of tegen haar deur te schoppen en/of
- familie en vrienden van genoemde [benadeelde] te benaderen en hen whatsapp- en spraakberichten te sturen en/of familie van [benadeelde] te vragen naar haar adres en/of
- veelvuldig berichten/whatsappjes/mails te sturen

met het oogmerk die genoemde [benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – in
zaak Bten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks de periode van 10 november 2020 tot en met 22 november 2022, te Amsterdam, althans in Nederland, en/of België en/of Spanje en/of Marokko, meermalen, althans eenmaal opzettelijk een of meerdere minderjarigen,[minderjarige 1] (geboren op [geboortedag] 2015) en/of [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] ) en/of [minderjarige 3] (geboren op [geboortedatum] ) en/of [minderjarige 4] (geboren op[geboortedatum] ) heeft onttrokken aan het wettig over hem gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 en zaak B ten laste gelegde feiten.
In zaak A onder 1 heeft de officier van justitie onder meer gewezen op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , waaruit blijkt dat verdachte telefonisch op de hoogte is gesteld van de inhoud van de op schrift gestelde gedragsaanwijzing. Dat de gedragsaanwijzing niet aan verdachte is uitgereikt doet aan de rechtsgeldigheid van de gedragsaanwijzing niet af. Verdachte wist dat hem een gedragsaanwijzing was opgelegd en kende de inhoud daarvan. Desondanks heeft verdachte de aanwijzing op 22 maart 2023 overtreden door zich op te houden bij de woning van [benadeelde] , zo blijkt uit de waarneming van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
In zaak B heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte in de zomer van 2020 vervangende toestemming heeft gekregen om voor de duur van tien dagen met zijn oudste twee kinderen naar Marokko te reizen om de jongste twee kinderen op te halen. Verdachte heeft het rechterlijk vonnis vervolgens genegeerd en is tot 30 november 2022 met alle vier de kinderen in Marokko gebleven. Verdachte wist dat de kinderen in Nederland moesten zijn, maar heeft er bewust voor gekozen om de kinderen in Marokko te houden.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het in zaak A, onder 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Het dossier bevat te weinig concreet bewijs om vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de verwijten in zaak A en B. Hij heeft hiertoe - samengevat en voor zover van belang - het volgende aangevoerd.
In zaak A onder 1 is de gedragsaanwijzing niet schriftelijk aan verdachte bekend gemaakt. Daardoor is niet voldaan aan de formele vereisten die aan een gedragsaanwijzing worden gesteld en is geen sprake van een rechtsgeldig gegeven gedragsaanwijzing. Bovendien heeft verdachte zich niet opgehouden binnen een straal van 250 meter van de woning van [benadeelde] .
In zaak A onder 2 bevat het dossier onvoldoende bewijs voor de gedragingen als tenlastegelegd in de eerste drie gedachtestreepjes. De overige ten laste gelegde gedragingen kunnen niet worden aangemerkt als belaging.
In zaak B is geen sprake geweest van onttrekking aan het gezag. [benadeelde] heeft immers schriftelijk ingestemd met de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij verdachte in Marokko. Niet is gebleken dat verdachte [benadeelde] op enige wijze heeft belemmerd in het uitoefenen van het gezag over de kinderen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van zaak A onder 2
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de tenlastegelegde belaging niet is bewezen. Verdachte zal dan ook van dat feit worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewezenverklaring van zaak A onder 1
De rechtbank acht het ten laste gelegde in zaak A onder 1 bewezen en gaat daarbij uit van het volgende.
Juridisch kader
Artikel 184a, eerste lid Sr luidt:
1. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogte een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt voor zover relevant:
1. De officier van justitie is bevoegd de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan een gedragsaanwijzing te geven in geval van verdenking van een strafbaar feit:
(…)
b. in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen (…)
3. De gedragsaanwijzing wordt schriftelijk aan de verdachte bekend gemaakt, onder
vermelding van de datum van ingang en de periode gedurende welke de
gedragsaanwijzing van kracht blijft, alsmede de redenen die tot de gedragsaanwijzing
hebben geleid.
De gedragsaanwijzing van 24 februari 2023 op grond van artikel 509hh Sv gericht tegen verdachte houdt onder meer in dat hij zich niet mag ophouden binnen een straal van 250 meter van de woning gelegen aan de [adres 1] .
De voorschriften van het derde lid van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering dienen ertoe te zorgen dat geen misverstand kan bestaan bij de verdachte over de inhoud van de gedragsaanwijzing en de periode waarvoor deze geldt.
Bewijsoverweging 1
De vraag die voorligt is of verdachte op de hoogte was van de gedragsaanwijzing en de inhoud hiervan.
Hoewel uit het dossier niet blijkt dat bovengenoemde gedragsaanwijzing op enig moment daadwerkelijk aan verdachte schriftelijk bekend is gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat dit formele gebrek voldoende wordt ondervangen doordat uit het dossier is gebleken dat in materiële zin invulling is gegeven aan het kenbaarheidsvereiste. Het volgende is hiervoor redengevend.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op 24 februari 2023 telefonisch op de hoogte is gebracht dat aan hem een gedragsaanwijzing is opgelegd. Aan verdachte is uitgelegd dat hij zich met ingang van diezelfde datum voor een periode van 90 dagen niet binnen een straal van 250 meter van de woning van [benadeelde] aan het adres [adres 1] in Amsterdam mag ophouden. Later die dag is er opnieuw telefonisch contact geweest met verdachte en is hem de gedragsaanwijzing nogmaals uitgelegd. Verdachte heeft daarop te kennen gegeven de gedragsaanwijzing te hebben begrepen. Uit de verklaring van verdachte tijdens de voorgeleiding op 22 maart 2023 bij de hulpofficier van justitie, waarin verdachte onder meer verklaart dat hij niet binnen 250 meter stond, blijkt ook dat verdachte bekend was met de inhoud van de gedragsaanwijzing.
Conclusie
Verdachte was op de hoogte van de inhoud van de gedragsaanwijzing.
Bewijsoverweging 2
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich binnen een straal van 250 meter van de woning van [benadeelde] heeft bevonden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en gaat hierbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat de achterzijde van de woning van [benadeelde] is gelegen aan de [straatnaam] . Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , die op 22 maart 2023 in de woning van [benadeelde] zijn, zien vanuit de woning van [benadeelde] dat een grijze Volkswagen Touran langs de woning van [benadeelde] rijdt en parkeert in een parkeervak tegenover die woning (ter hoogte van het adres [adres 2] ), met de neus van de auto in de richting van de woning van die [benadeelde] . Zij zien dat de lampen van de auto dan uitgaan en dat de auto daar minutenlang blijft staan. Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] treffen verdachte kort daarna aan in de geparkeerde Volkswagen Touran aan de overkant van de [straatnaam] , ter hoogte van nummer [huisnummer] , waar hij naar eigen zeggen pauze houdt. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de bestuurder van die auto was.
De rechtbank stelt, met gebruikmaking van de openbare bron Google Maps, vast dat beide plekken waar de Volkswagen Touran zich bevond, gelegen zijn binnen een straal van 250 meter van de woning van [benadeelde] . De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte zich ook in die auto bevond de eerste keer dat de politie de Volkswagen Touran waarnam tegenover de woning van [benadeelde] . De afstand tussen de [adres 2] en de woning van [benadeelde] is volgens Google Maps 180 meter. De route van de plek waar verdachte is aangehouden naar de woning van [benadeelde] is volgens Google Maps 280 meter. Deze looproute leidt echter in een bocht om de weg heen. De afstand tussen de plek waar verdachte is aangehouden ( [straatnaam] , ter hoogte van nummer [huisnummer] ) en het huis aan diezelfde kant van de straat ter hoogte van de woning van [benadeelde] , is volgens Google Maps 180 meter. Het is een feit van algemene bekendheid dat een straat niet meer dan 70 meter breed is.
Conclusie
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte, door zich op te houden ter hoogte van de [adres 2] en [huisnummer] , zich binnen een straal van 250 meter van de woning van [benadeelde] heeft begeven en bevonden. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het overtreden van de gedragsaanwijzing van 24 februari 2023.
4.3.3.
Bewezenverklaring van Zaak B
De rechtbank overweegt over zaak B het volgende.
Verdachte en [benadeelde] hebben samen vier kinderen: [minderjarige 3] (geboren op [geboortedatum] ), [minderjarige 4] (geboren op [geboortedatum] ), [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] ) en [minderjarige 2] (geboren op
[geboortedatum] ). [benadeelde] heeft op 23 maart 2021 aangifte gedaan tegen verdachte van kinderontvoering van deze kinderen. Zij en verdachte hadden op dat moment het gezamenlijke ouderlijk gezag over de kinderen.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij op 10 oktober 2019 met zijn jongste twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , naar Marokko is vertrokken, omdat hij bang was dat de kinderen uit huis geplaatst zouden worden. Verdachte heeft wisselend verklaard over de gang van zaken voorafgaand aan zijn vertrek naar Marokko met de jongste twee kinderen. Zo heeft hij eerst verklaard dat [benadeelde] in oktober 2019 onvindbaar, dan wel onbereikbaar, voor hem was. Verdachte heeft later verklaard dat hij in oktober 2019 contact met [benadeelde] heeft opgenomen naar aanleiding van de mogelijke uithuisplaatsing van de kinderen en dat zij tegen verdachte zou hebben gezegd: “zoek het uit”.
In juli 2020 heeft verdachte in kort geding vervangende toestemming gevorderd om met zijn oudste twee kinderen, [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , naar Marokko te reizen om de jongste kinderen op te halen. [benadeelde] heeft als verweer het volgende aangevoerd. Zij vreesde dat verdachte niet zou terugkeren uit Marokko. Zij wist niet waar de jongste kinderen verbleven in Marokko omdat verdachte weigerde haar het adres te geven. Zij heeft een tegenvordering ingediend waarbij zij vorderde dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uiterlijk 1 augustus 2020 zouden worden teruggeleid naar Nederland en dat verdachte [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet uit Nederland mocht meenemen. Verdachte heeft van de voorzieningenrechter bij uitspraak van 10 juli 2020 vervangende toestemming gekregen om met de kinderen naar Marokko te reizen, dit onder de voorwaarde dat alle kinderen binnen tien dagen terug in Nederland zouden zijn.
Verdachte is niet binnen de gestelde termijn teruggekeerd uit Marokko met de kinderen.
Uit berichten tussen [benadeelde] en verdachte uit februari 2022 komt naar voren dat [benadeelde] verdachte verwijt dat hij de kinderen al vier jaar van haar afpakt en dat zij hem alleen wil spreken als ze haar kinderen terugkrijgt.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij op 30 november 2022 met de vier kinderen van hem en [benadeelde] is teruggekeerd naar Nederland. Verdachte vindt dat geen sprake is geweest van kinderontvoering.
De rechtbank is anders dan de verdediging heeft bepleit van oordeel dat is bewezen dat verdachte alle vier de kinderen opzettelijk heeft onttrokken aan het wettig over hen gestelde gezag, als bedoeld in artikel 279 Sr. Blijkens aan het dossier toegevoegde civiele stukken hebben verdachte en [benadeelde] immers gedurende deze hele periode gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen gehad. Uit de aangifte van [benadeelde] van 23 maart 2021 en het vonnis van de voorzieningenrechter in het kort geding van 10 juli 2020 kan worden afgeleid dat [benadeelde] verdachte geen toestemming heeft gegeven om met hun twee jongste kinderen naar Marokko te vertrekken. Voor de oudste twee kinderen had verdachte weliswaar vervangende toestemming om naar Marokko te reizen, maar is hij niet binnen de door de rechter bepaalde termijn van tien dagen teruggekeerd met de kinderen. Verdachte heeft de kinderen pas twee jaar later teruggebracht naar Nederland. Door zo te handelen heeft verdachte het voor [benadeelde] feitelijk onmogelijk gemaakt om haar wettig gezag over haar minderjarige kinderen uit te oefenen.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het onttrekken van zijn vier minderjarige kinderen aan het ouderlijk gezag.

5.Vrijspraak en bewezenverklaring

De rechtbank acht het in zaak A, onder 2 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de in
de bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A, feit 1:
op 22 maart 2023 te Amsterdam opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 24 februari 2023, gegeven door de officier van justitie te Amsterdam, door zich op te houden binnen een straal van 250 meter van de woning gelegen aan de [adres 1] ;
Zaak B:
in de periode van 10 november 2020 tot en met 22 november 2022 in Nederland en Marokko, opzettelijk minderjarigen, [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] ) en [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] ) en [minderjarige 3] (geboren op [geboortedatum] ) en [minderjarige 4] (geboren op [geboortedatum] ) heeft onttrokken aan het wettig over hen gesteld gezag.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Allereerst een contactverbod met [benadeelde] en haar ouders, met uitzondering van het contact dat nodig is in het kader van de omgangsregeling met de kinderen en onder toezicht van een daarbij betrokken instantie of persoon. Daarnaast een locatieverbod voor de gehele gemeente Amsterdam, behoudens momenten in het kader van de omgangsregeling, eveneens onder toezicht van een daarbij betrokken instantie of persoon.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. In augustus 2023 is verdachte immers het gezag over de kinderen ontnomen. Verdachte mag daarnaast voor de duur van minimaal één jaar geen contact zoeken met de kinderen. De huidige situatie wordt door hem al als een straf ervaren.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich er schuldig aan gemaakt zijn vier kinderen voor een periode van ruim twee jaar bij hun moeder weg te houden. De kinderen waren bij aanvang van de pleegperiode respectievelijk drie, vijf, acht en negen jaar oud. De oudste twee kinderen, die in Nederland naar school gingen, zijn weggerukt uit hun vertrouwde omgeving. Het jongste kind herkende bij terugkomst in Nederland zijn eigen moeder niet meer. De kinderen hebben op jonge leeftijd, in een cruciale fase van hun ontwikkeling, hun moeder twee jaar moeten missen. Terwijl de kinderen hun moeder hebben moeten missen, heeft moeder ook belangrijke jaren van de jonge levens van haar kinderen gemist.
Ouderlijk gezag omvat zowel het recht als de plicht van de ouder om zijn of haar kind op te voeden en te verzorgen. Het belang van het kind staat hierin centraal. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen de moeder het recht op uitoefening van het ouderlijk gezag ontnomen, maar ook de belangen van zijn eigen kinderen geschonden. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Verdachte heeft daarnaast een gedragsaanwijzing overtreden door zich op te houden bij de woning van de moeder van zijn vier minderjarige kinderen. De moeder heeft hierdoor overlast ervaren.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 november 2023. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank gaat ervan uit dat de intenties van verdachte met de kinderen goed zijn. Verdachte lijkt echter een tunnelvisie te hebben als het gaat om hoe hij in het belang van zijn kinderen handelt, waardoor hij verkeerde keuzes maakt. Hij bijt zich vast in zijn eigen gelijk en verliest de realiteit uit het oog. Hij lijkt ook niet te beseffen dat kinderen in een loyaliteitsconflict kunnen komen door strijd tussen de ouders, met alle (geestelijke) gevolgen voor de kinderen van dien. In ieder geval hebben zijn strijdbare houding en daaruit voortvloeiende handelingen richting de moeder van de kinderen niet het effect wat hij beoogt, namelijk een belangrijke en positieve rol als vader in het leven van de kinderen. In tegendeel: op dit moment heeft verdachte geen enkel contact met de kinderen. Het is voor hem (maar ook in het belang van de kinderen) te hopen dat verdachte er in de toekomst in slaagt om zich minder eisend en meer constructief op te stellen tegenover [benadeelde] en de kinderen.
Bij de op te leggen straf ligt de nadruk op de kinderontvoering. Hierop past in beginsel alleen een flinke gevangenisstraf. Gelet op de grote emotionele beladenheid van de situatie voor verdachte en zijn onmacht om adequaat te handelen, in combinatie met het feit dat een omgangsregeling tussen verdachte en de kinderen wordt onderzocht, ziet de rechtbank aanleiding om enigszins af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal een lagere gevangenisstraf opleggen met een lager voorwaardelijk deel. Aan dat voorwaardelijke deel verbindt de rechtbank een langere proeftijd dan gebruikelijk, met als doel dat verdachte een effectieve manier vindt om met de situatie en de betrokken instanties om te gaan, en dit alles in het belang van zijn kinderen.
De rechtbank acht, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte is in zaak A voor feit 2 een telefoon van het merk Samsung in beslag genomen. De rechtbank gelast de teruggave van de telefoon aan verdachte, nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken.

10.Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Als gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde] heeft mr. Peters in
zaak Aeen vordering tot schadevergoeding ingediend van € 3.889,- aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade; € 20.000,- van laatstgenoemd bedrag is namens de vier minderjarige kinderen gevorderd.
De materiële schade is als volgt opgebouwd:
Uberritten
€ 957,86
Onkostenvergoeding voor de vader van [benadeelde] voor het brengen naar en ophalen van school van de kinderen
€ 2.784,-
Voordeurbel met camera
€ 260,-
Ring Video Deurbel voor de moeder van [benadeelde]
€ 49,99
Verborgen camera voor de moeder van [benadeelde]
€ 63,99
Beveiligingscamera voor de moeder van [benadeelde]
€ 33,95
Begrote verhuiskosten
€ 7.156,-
In
zaak Bis namens de benadeelde partij [benadeelde] € 3.129,- aan vergoeding van materiële schade gevorderd en € 125.000,- aan vergoeding van immateriële schade; € 100.000,- van laatstgenoemd bedrag is namens de vier minderjarige kinderen gevorderd.
De materiële schade is als volgt opgebouwd:
Kosten voor het vertalen van processtukken van de rechtszaak in Marokko
€ 1.960,20
Kosten voor rechtsbijstand voor de rechtszaak in Marokko
€ 769,50
De benadeelde partij heeft in geen van beide zaken de wettelijke rente gevorderd. Wel is in beide zaken oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
10.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De benadeelde partij vordert grote bedragen aan schadevergoeding en heeft de vordering pas op de zitting ingediend. Behandeling van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
10.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, subsidiair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te verklaren. De vordering is onvolledig, aangezien stukken ter onderbouwing van de schade ontbreken. De vordering ziet bovendien gedeeltelijk op schade geleden door anderen, dan wel op schade die niet aangemerkt kan worden als rechtstreekse schade.
10.3
Oordeel van de rechtbank
Vordering tot vergoeding van schade geleden door de kinderen
In zaak A en zaak B wordt vergoeding van immateriële schade gevorderd voor de kinderen. Het gaat hier om totaal € 120.000,-. De rechtbank stelt voorop dat voor toekenning van dergelijk smartengeld vereist is dat sprake is van een van de gevallen van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat is in dit geval onvoldoende onderbouwd, in het bijzonder ontbreekt motivering dat de kinderen (geestelijk) letsel hebben opgelopen door de bewezenverklaarde feiten. Het toelaten van nadere onderbouwing op dat punt zou een onevenredige belasting voor het strafproces opleveren, met name nu de vordering pas op de zitting is ingediend. Gelet op het voorgaande kan de benadeelde partij niet worden ontvangen in de vordering voor zover deze ziet op schade geleden door de minderjarige kinderen.
Zaak A
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A, onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer. Verdachte had de gedragsaanwijzing al eerder overtreden en daarvoor een waarschuwing gekregen. Door de gedragsaanwijzing nogmaals te overtreden heeft verdachte de benadeelde een gevoel van onveiligheid gegeven. De benadeelde partij heeft in zaak A met betrekking tot zichzelf in totaal € 5.000,- aan immateriële schade gevorderd voor beide ten laste gelegde feiten. Aangezien de rechtbank alleen de onder 1 ten laste gelegde overtreding van het locatieverbod bewezen acht, en de schade rechtstreeks verband moet houden met dat feit, zal de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een bedrag van € 500,- worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in het materiële en immateriële deel van de vordering in zaak A niet-ontvankelijk verklaren, omdat verdachte niet schuldig wordt verklaard aan het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt.
Zaak B
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer. Die immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dit deel van de vordering meer debat tussen partijen vergt en dat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Het overige deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
In het belang van en zoals gevorderd door de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd voor het deel van de gevorderde schadeposten die zijn toegewezen.
Nu de benadeelde partij niet heeft gevorderd dat de wettelijke rente wordt vergoed, zal het toegewezen bedrag worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, 17 januari 2024.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 60a, 184a en 279 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op :
Zaak A, feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering
Zaak B:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] (geboren op [geboortedatum] ), [naam 1] (geboren op [geboortedag] 1965) en [naam 2] (geboren op [geboortedag] 1957), zolang Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (de reclassering) dit noodzakelijk acht. Van het contactverbod kan worden afgeweken ten behoeve van het maken van afspraken in het kader van de omgangsregeling met de kinderen, na uitdrukkelijke toestemming van de reclassering en/of de Raad voor de Kinderbescherming. Het contact vindt in dat geval enkel plaats:
  • onder begeleiding dan wel regie van genoemde instanties;
  • op een door genoemde instanties bepaalde locatie;
  • voor een door genoemde instanties bepaalde duur.
Veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden te Amsterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Van het locatieverbod kan worden afgeweken in het kader van de omgangsregeling met de kinderen, na uitdrukkelijke toestemming van de reclassering en/of de Raad voor de Kinderbescherming.
Geeft Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering de opdracht tot toezicht op nakoming van deze bijzondere voorwaarden.
Beslag (zaak A):
Gelast de
teruggave aan veroordeeldevan:
1 STK Communicatieap (Telefoon), type Samsung (PL1300-2022278201-6321264).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] in zaak A, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op .
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] in zaak B:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe tot een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op .
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en C.A. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Borova, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2024.