ECLI:NL:RBAMS:2024:2106

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
13/321467-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met valse sleutel door maatschappelijk werker van geldbedragen van kwetsbare aangeefster

Op 29 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1959, die als maatschappelijk werker werkzaam was. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met een valse sleutel en diefstal van geldbedragen van een kwetsbare, bejaarde vrouw. De tenlastelegging omvatte het wegmaken van geldbedragen van de bankrekening van de aangeefster door gebruik te maken van een bankpas waartoe hij niet gerechtigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 november 2020, in totaal 106.760 euro en 26.250 euro, heeft weggenomen. De verdachte heeft de feiten niet betwist, maar de hoogte van de bedragen betwist. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met een valse sleutel en diefstal, en dat de exacte hoogte van de bedragen niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/321467-21
Datum uitspraak: 29 februari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R.F. van Raab van Canstein, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. Amrani, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer geldbedragen, in elk geval enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren)/geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met een bankpas waartoe hij, verdachte, niet gerechtigd was, althans tot dit gebruik niet bevoegd was, in/uit één of meer betaal- en/of geldautom(a)t(en), in totaal 106.760 euro, althans 10.000 euro, althans een of meer geldbedrag(en) te pinnen, ten gevolge waarvan genoemde geldbedrag(en) van de rekening van voornoemde [aangeefster] werd(en) afgeschreven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2015 tot en met 28 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk 106.760 euro, althans 10.000 euro, althans een of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als maatschappelijk werker, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 26.250 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, door een of meer geldbedrag(en) van een of meer bankrekening(en) van voornoemde [aangeefster] naar een of meer van zijn eigen bankrekening(en) over te boeken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk 26.250 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als maatschappelijk werker, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt het primair ten laste gelegde eerste feit en het primair ten laste tweede feit wettig en overtuigend bewezen en wijst met betrekking tot het eerste feit op de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer 1] . De officier van justitie acht met betrekking tot het eerste feit enkel ‘enig geldbedrag’ bewezen, omdat het exacte bedrag dat verdachte zich heeft toegeëigend, niet kan worden vastgesteld.
Met betrekking tot het tweede feit wijst de officier van justitie op de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer 2] en het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer 3] . De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat op basis van deze processen-verbaal kan worden bewezen dat verdachte een bedrag van ongeveer € 26.250,- van de rekeningen van aangeefster naar zijn eigen rekeningen heeft overgemaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft niet betwist dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Wel heeft de raadsvrouw de omvang van de onder 1 en 2 ten laste gelegde bedragen betwist. Met betrekking tot het eerste ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat op geen enkele wijze kan worden vastgesteld wat de hoogte is geweest van het weggenomen bedrag. Daarnaast stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte geld heeft gepind in de ten laste gelegde periode. Met betrekking tot het tweede ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw bepleit dat op basis van de inhoud van het dossier slechts kan worden bewezen dat verdachte een bedrag ter hoogte van € 20.750,- heeft weggenomen van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 diefstal met een valse sleutel (pinnen)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met een valse sleutel. Uit de aangifte en de verklaring van verdachte volgt dat verdachte met de pinpas van aangeefster geldbedragen heeft gepind en zichzelf een deel daarvan heeft toegeëigend. Verdachte heeft bekend dat hij onbevoegd gebruik heeft gemaakt van de hem, door aangeefster, ter beschikking gestelde bankpas. Verdachte had voor deze handelingen geen toestemming van aangeefster en dus heeft hij de met deze transacties gemoeide geldbedragen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen door onbevoegd gebruik te maken van de bankpas en de pincode, hetgeen gekwalificeerd kan worden als gebruik van een valse sleutel. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de exacte hoogte van het weggenomen geldbedrag niet kan worden vastgesteld en komt daarom tot een bewezenverklaring van ‘enig geldbedrag’.
Feit 2 diefstal van geldbedragen
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Verdachte heeft bekend dat hij onbevoegd gebruikt heeft gemaakt van de hem, door aangeefster, geboden mogelijkheid om middels overschrijvingen geldbedragen op zijn eigen rekening te laten overmaken. Aangeefster was onwetend over de handelingen die verdachte daartoe verrichten, zij heeft verdachte voor deze handelingen geen toestemming gegeven. Verdachte heeft de hem met deze transacties gemoeide geldbedragen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier en wat verdachte tijdens de zitting heeft verklaard bewezen kan worden verklaard dat verdachte een bedrag van € 20.750,- heeft overgemaakt van de bankrekeningen van aangeefster naar zijn eigen bankrekening.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte,
ten aanzien van feit 1 primair:
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 november 2020 te Amsterdam enig geldbedrag dat aan [aangeefster] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met een bankpas waartoe hij, verdachte, niet gerechtigd was, althans tot dit gebruik niet bevoegd was, uit geldautomaten geldbedragen te pinnen, ten gevolge waarvan de geldbedragen van de rekening van voornoemde [aangeefster] werden afgeschreven;
ten aanzien van feit 2 primair:
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 28 november 2020 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 20.750 euro, toebehorende aan [aangeefster] , door geldbedragen van bankrekeningen van voornoemde [aangeefster] naar zijn eigen bankrekeningen over te boeken.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met zijn blanco strafblad, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en de proceshouding van verdachte ter zitting, waaruit blijkt dat hij oprecht veel spijt heeft van de ten laste gelegde feiten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte was in de ten laste gelegde periode van ruim 5 jaar, als maatschappelijk werker belast met de begeleiding van aangeefster. Tot zijn werkzaamheden behoorde echter uitdrukkelijk niet het bieden van hulp op financieel gebied aan aangeefster. Aangeefster is een kwetsbare, bejaarde vrouw, die zeer vergeetachtig is en geen steunend netwerk heeft in haar woonplaats en om die reden afhankelijk is van hulpverlening. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij ernstig misbruik heeft gemaakt van zijn positie als hulpverlener en het daaruit voortvloeiende vertrouwen dat in hem was gesteld door dit kwetsbare slachtoffer. Daarnaast is geen sprake geweest van een eenmalig impulsieve actie, maar vonden de feiten plaats gedurende een lange periode, waaraan pas een einde kwam door ingrijpen van de werkgever van verdachte. Door de geraffineerde wijze van plegen van deze feiten en het langdurige karakter daarvan, heeft verdachte niet alleen geld van aangeefster afgenomen, maar ook haar gevoel van vertrouwen en veiligheid, zoals ook blijkt uit haar aangifte. Verdachte heeft zich hierbij niet bekommerd om de materiële- en immateriële schade die hij veroorzaakte bij het slachtoffer, maar heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin. Dergelijke feiten dragen bij aan in de maatschappij levende gevoelens van onrust over de veiligheid van ouderen en hun eigendommen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Straf
In beginsel dient bij misdrijven als deze sprake te zijn van het opleggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte - die op staande voet ontslagen werd en als maatschappelijk werker niet meer aan het werk komt - alsook in de proceshouding van verdachte - waaruit de rechtbank is gebleken dat hij spijt heeft en zich schaamt voor wat hij heeft gedaan - aanleiding een zodanige straf op te leggen dat de verdachte, in beginsel niet gedetineerd raakt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank zal, gelet op de ernst van de feiten, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf, een hogere taakstraf opleggen dan is gevorderd door de officier van justitie, te weten de maximale taakstraf.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als is bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Verdachte is op 28 januari 2021 voor het eerst verhoord. Dit betekent dat tussen het moment waarop verdachte met zijn (mogelijke) strafvervolging bekend is geworden en de datum waarop dit vonnis is gewezen, meer dan drie jaar is verstreken en dus dat de redelijke termijn met meer dan één jaar is overschreden. Deze overschrijding valt niet te wijten aan de opstelling van de verdediging of de ingewikkeldheid van de zaak. De rechtbank zal dit verdisconteren door verdachte een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, te weten 1 maand in plaats van 2 maanden.
Gelet op al het voorgaande, vindt de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uren en voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
ten aanzien van feit 2:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
1 (één) maand.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 februari 2024.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.