ECLI:NL:RBAMS:2024:2105

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
13/165875-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenhandel in Amsterdam

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag en wapenhandel. De zaak kwam voort uit een incident op 24 juni 2023 nabij metrostation Bullewijk in Amsterdam, waar de verdachte geprobeerd zou hebben een vrouw te wurgen en vervolgens met een vuurwapen op een man heeft geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die dag met een vuurwapen meerdere keren heeft geschoten in de richting van [benadeelde partij 1], wat leidde tot de beschuldiging van poging tot doodslag. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2], die de vriendin van de verdachte was, en van wapenhandel in de periode van 11 tot en met 17 juli 2023. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte schuldig bevonden aan de feiten, met uitzondering van het primair ten laste gelegde feit van poging tot doodslag op [benadeelde partij 2]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding toegewezen. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen bevolen, waaronder geld en wapens.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/165875-23 (Promis)
Datum uitspraak: 27 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:
poging tot doodslag op [benadeelde partij 1] op 24 juni 2023 in Amsterdam;
Feit 2 primair:
poging tot doodslag op [benadeelde partij 2] op 24 juni 2023 in Amsterdam;
Feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] op 24 juni 2023 in Amsterdam;
Feit 2 meer subsidiair:
mishandeling van [benadeelde partij 2] op 24 juni 2023 in Amsterdam;
Feit 3:
het medeplegen van de handel als bedoeld in artikel 9 van de Wet wapens en munitie in vuurwapens en/of munitie van categorie II en/of III van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt, in de periode van 11 juli 2023 tot en met 17 juli 2023 in Amsterdam;
Feit 4:
het medeplegen van het voorhanden hebben van 23 vuurwapens en een hoeveelheid munitie van categorie II en/of III, in de periode van 11 juli 2023 tot en met 17 juli 2023 in Amsterdam;
Feit 5:
het voorhanden hebben van een vuurwapen en een hoeveelheid munitie van categorie II en/of III, op 17 juli 2023 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 24 juni 2023 heeft in Amsterdam nabij metrostation Bullewijk een incident plaatsgevonden, waarbij een man zou hebben geprobeerd om een vrouw te wurgen. Dit bleek de vriendin van verdachte, [benadeelde partij 2] . Toen een omstander de vrouw te hulp schoot, trok de man een vuurwapen en loste hij een aantal schoten. Naar aanleiding van dit incident is door de politie een onderzoek gestart. In het kader van dit onderzoek is de telefoon van de schutter (verdachte) getapt. Daarbij vond de politie gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] , die vermoedelijk over de handel in vuurwapens en munitie gingen. Verdachte is op 17 juli 2023 aangehouden. Bij zijn fouillering is een wapen aangetroffen. Op dezelfde dag is de woning van de vriendin, [benadeelde partij 2] , onderzocht. Daarbij is in haar slaapkamer munitie aangetroffen en in beslag genomen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of bewezen kan worden dat sprake is geweest van poging tot doodslag op [benadeelde partij 1] (feit 1) poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling van [benadeelde partij 2] (feit 2), of verdachte (al dan niet in vereniging) in vuurwapens en munitie heeft gehandeld (feit 3) en of hij (al dan niet in vereniging) vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad (feiten 4 en 5).
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.2.1
Vrijspraak van het onder 2, primair ten laste gelegde
De officier van justitie heeft met betrekking tot het ten laste gelegde tweede feit gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat het ten laste gelegde eerste feit, het meer subsidiaire ten laste gelegde tweede feit, het derde feit, het vierde feit en het vijfde feit kunnen worden bewezen.
4.2.2
Het onder 1 ten laste gelegde en het onder 2, meer subsidiair ten laste gelegde
Met betrekking tot het eerste feit, een poging tot doodslag door met een vuurwapen gericht te schieten op [benadeelde partij 1] , wijst de officier van justitie op de aangifte, de verklaringen van getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en de camerabeelden. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat op basis van voornoemde bewijsmiddelen een poging tot doodslag door ongericht met een vuurwapen te schieten op [benadeelde partij 1] kan worden bewezen omdat verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde tweede feit, zware mishandeling van [benadeelde partij 2] , wijst de officier van justitie op aangifte van [benadeelde partij 1] (hierna: aangever), de verklaring van getuige [naam getuige 1] en de camerabeelden.
4.2.3
Het onder 3 ten laste gelegde
De officier van justitie vindt dat het onder 3 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard op grond van de tapgesprekken van 11, 13 en 16 juli 2023, de chats en de foto’s en filmpjes van wapens en munitie aangetroffen op de bij verdachte en [medeverdachte] in beslag genomen telefoons. Hieruit volgt dat in de ten laste gelegde periode is onderhandeld over transacties voor de aankoop en levering van wapens en munitie van de categorieën II en III en dat die transacties zijn geregeld.
Uit de gesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] in de periode van 11 juli 2023 tot en met 17 juli 2023, volgt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de handel in vuurwapens en munitie. Het onder 3 ten laste gelegde medeplegen kan daarom bewezen worden verklaard.
Gelet op de relatief korte periode waarin de gesprekken zijn gevoerd, kan niet worden bewezen dat verdachte van deze handel een beroep of gewoonte heeft gemaakt zoals is ten laste gelegd onder 3. De officier van justitie heeft daarom verzocht om verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij te spreken.
4.2.4
Het onder 4 ten laste gelegde
Ook vindt de officier van justitie dat bewezen kan worden dat verdachte vier stuks Blow Mini 9 voorhanden heeft gehad, zoals onder 4 is ten laste gelegd. Uit een gesprek tussen verdachte en [medeverdachte] van 15 juli 2023 blijkt dat zij concrete afspraken hebben gemaakt over de aankoop, de prijs en de overdracht van deze wapens. In dit gesprek heeft [medeverdachte] een foto met de vier Blow wapens naar verdachte gestuurd. Gelet op het onderlinge overleg over de aanschaf van de wapens, vindt de officier van justitie dat ook het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen.
Met betrekking tot de overige onder 4 ten laste gelegde wapens en munitie heeft de officier van justitie gerekwireerd tot partiële vrijspraak.
4.2.5
Het onder 5 ten laste gelegde
Tot slot vindt de officier van justitie dat zowel het voorhanden hebben van een wapen als van munitie kan worden bewezen. De officier van justitie wijst met betrekking tot het wapen op het proces-verbaal van aanhouding en het proces-verbaal wapenonderzoek. Met betrekking de munitie wijst de officier van justitie op het proces-verbaal van bevindingen “Observatie woning [benadeelde partij 2] ”, het proces-verbaal van bevindingen “Observatie [adres 2] op 4 juli 2023” en het proces-verbaal van bevindingen “Bevindingen doorzoeking [adres 2] ”.
4.3
Het standpunt van de verdediging
4.3.1
Het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Het afvuren van kogels in de nabijheid van een persoon levert niet een aanmerkelijk risico op de dood van die persoon op. Op basis van de inhoud van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte kogels richting aangever heeft afgevuurd en er is dan ook geenszins sprake geweest van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op de dood van aangever.
4.3.2.
Het onder 2 ten laste gelegde
Met betrekking tot het onder 2, primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Uit de camerabeelden volgt dat van enig risico op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel geen sprake is. Er kan niet worden vastgesteld dat [benadeelde partij 2] door haar knieën zakt, bezwijkt, naar adem hapt of het bewustzijn bijna verliest. Met betrekking tot het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde stelt de raadsman dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van letsel of pijn. Uit de camerabeelden blijkt juist dat zij na het incident kennelijk onaangedaan door het metrostation loopt.
4.3.3.
Het onder 3 en 4 en ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken, omdat het handelen in wapens en voorhanden hebben van wapens niet bewezen kan worden verklaard. Het is onduidelijk hoe de foto’s van de wapens op de telefoon van verdachte zijn gekomen en wie deze foto’s gemaakt heeft. Het bezit van deze foto’s bewijst immers niet dat verdachte de wapens voorhanden heeft gehad of in deze wapens heeft gehandeld.
4.23.4.
Het onder 5 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de verdediging – niet bewezen hetgeen onder feit 2 primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.4.2
Bewijsoverwegingen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde, waarbij de rechtbank verdachte wel van enkele onderdelen van deze beschuldigingen zal vrijspreken. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.4.2.1 Feiten en omstandigheden met betrekking tot feiten 1, 2 en 5
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de feiten 1, 2 en 5 uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 24 juni 2023 rond 15.15 uur kregen agenten een melding dat onder het metrostation Bullewijk iemand geschoten zou hebben op een persoon.
Ter plaatse troffen zij aangever. Hij liet hen weten dat iemand had geprobeerd hem neer te schieten.
Aangever is de volgende dag gehoord en heeft toen – kort gezegd en voor zover hier relevant – het volgende verklaard. Hij bevond zich op 24 juni 2023 bij het metrostation Bullewijk en zag dat er beneden bij het metrostation een man een vrouw bij haar keel vasthad en haar tegen de fietsenstalling aan duwde. De man boog over haar heen, drukte haar keel dicht en probeerde haar te wurgen. Aangever zag dat het meisje aan het bezwijken was. Hij zag namelijk dat ze al door de knieën ging en naar adem hapte. Aangever dacht dat zij haar bewustzijn zou gaan verliezen. Aangever is toen naar de man toegelopen, heeft hem met twee handen vastgepakt bij zijn rug en van haar losgetrokken. Hierbij kwamen ze beiden ten val. Op dat moment heeft aangever waarschijnlijk zijn knie verdraaid. Aangever zag daarna dat de man opeens een vuurwapen op hem richtte en hij zag en hoorde dat de man de trekker overhaalde en twee schoten loste.
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij op 24 juni 2023 zag dat er een vrouw werd gewurgd door een man en dat de vrouw die werd gewurgd met haar rug tegen het fietsenrek stond en niet meer naar achteren kon. Hij zag dat een andere man verdachte naar achteren trok en verdachte schopte. Vervolgens zag hij dat aangever weg rende van verdachte. Hij begon toen zelf ook te rennen. Vervolgens hoorde hij twee schoten en toen hij achterom keek, zag hij dat verdachte een zwart pistool vast had. Zijn vrouw zag dat verdachte met zijn wapen leek te zwaaien.
Op de dag dat verdachte werd aangehouden is een vuurwapen bij hem aangetroffen. Ook is op 24 juni 2023 in de slaapkamer van de vriendin van verdachte, [benadeelde partij 2] , munitie aangetroffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij twee keer in de nabijheid van aangever [benadeelde partij 1] richting de grond heeft geschoten om hem af te schrikken. Verder heeft verdachte verklaart dat hij zijn hand bij de keel van [benadeelde partij 2] had, maar haar keel niet heeft dichtgeknepen. Verdachte heeft ook verklaard dat de munitie die is aangetroffen in de slaapkamer van [benadeelde partij 2] van hem is.
4.4.2.2 Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht op basis van de aangifte van aangever [benadeelde partij 1] en de verklaring van verdachte bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [benadeelde partij 1] .
(Voorwaardelijk) opzet van verdachte
Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte gericht op aangever heeft geschoten. De rechtbank acht daarom geen sprake van vol opzet en ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood van aangever.
Daarvoor is vereist dat verdachte moet hebben geweten dat door zijn handelen de aanmerkelijke kans bestond dat de dood van het slachtoffer zou intreden en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard, dus op de koop toe heeft genomen. De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Gebleken is dat verdachte tweemaal heeft geschoten met een vuurwapen, terwijl verdachte een ongeoefend schutter was en aangever zich op korte afstand van hem vandaan bevond. Ook heeft verdachte verklaard dat hij schoot met zijn linkerhand terwijl zijn dominante hand rechts is en dat hij zich in half staande half hurkende houding bevond. Door op een dergelijke ongecontroleerde wijze te schieten bestond de aanmerkelijke kans dat aangever daardoor had kunnen overlijden. De verklaring van verdachte dat hij richting de grond heeft geschoten, maakt dit niet anders. Ook in dat scenario had aangever immers kunnen worden geraakt door de kogels.
Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans ook willens en wetens aanvaard. Hij wist immers dat aangever zich op slechts enkele meters afstand van hem bevond. Door desondanks op de wijze te schieten zoals verdachte deed heeft hij de aanmerkelijke kans dat aangever dodelijk geraakt zou worden op de koop toe genomen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever en acht daarmee bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Feit 1 kan dan ook bewezen worden verklaard.
4.4.2.3 Ten aanzien van feit 2, subsidiair
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewijs vereist dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde partij 2] . Dat wil zeggen dat verdachte [benadeelde partij 2] willens en wetens heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (vol opzet).
De rechtbank acht op basis van de aangifte van aangever en de verklaring van getuige [naam getuige 1] bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] door het dichtknijpen van de keel van [benadeelde partij 2] . De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij haar keel niet heeft dichtgeknepen, maar slechts zijn handen bij haar keel had, ongeloofwaardig. Uit de verklaringen van aangever en getuige [naam getuige 1] blijkt immers dat verdachte met zijn handen de keel van [benadeelde partij 2] dicht heeft gedrukt en dichtgedrukt heeft gehouden, en dat [benadeelde partij 2] door de knieën ging en naar adem hapte. Ook is gebleken dat verdachte hiermee pas ophield door tussenkomst van aangever.
Door de uitoefening van grof (samendrukkend) geweld op kwetsbare lichaamsdelen als hoofd, keel en hals heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens geprobeerd [benadeelde partij 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De raadsman heeft nog bepleit dat van poging tot wurging geen sprake kon zijn omdat het incident te kort heeft geduurd om tot het volgens de getuige en aangever waargenomen happen naar adem en het door de knieën gaan van [benadeelde partij 2] te kunnen leiden. Nu de wurging en dus ook het happen naar adem en het door de knieën zakken door de camerabeelden niet is vastgelegd en [benadeelde partij 2] na het incident onaangedaan weg loopt, is volgens de raadsman onvoldoende bewijs om tot poging tot poging zware mishandeling door wurging te komen. De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman en oordeelt dat ook een kortdurende poging tot wurging de door de aangever en getuige waargenomen gevolgen kan hebben. Reeds na enkele seconden kan bij het dichtgrijpen van de keel immers – ook gelet op de panieksituatie die hierdoor kan volgen – al ademnood ontstaan met alle lichamelijke zichtbare reacties die daarbij horen. Dit leidt er toe dat het happen naar adem en het door de knieën gaan bewezen kan worden verklaard en daarmee poging tot wurging.
Verdachte heeft door zijn handelen de kans op zwaar lichamelijk letsel ook welbewust aanvaard. De ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan daarom worden bewezen.
4.4.2.4 Ten aanzien van feit 5
De rechtbank acht – met de officier van justitie - bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie van categorie III op basis van de bekennende verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen over de doorzoeking aan de [adres 2] en het proces-verbaal van wapenonderzoek. Het vuurwapen is bij verdachte bij zijn aanhouding aangetroffen en verdachte heeft verklaard dat de munitie die is aangetroffen in het huis aan de [adres 2] van hem is.
De rechtbank acht derhalve feit 5 bewezen.
4.4.3.1 Feiten en omstandigheden met betrekking tot feiten 3 en 4
Naar aanleiding van het hiervoor beschreven incident bij metrostation Bullewijk is door de politie een onderzoek gestart naar de bij verdachte bij zijn aanhouding in beslag genomen Apple iPhone X. De rechtbank gaat bij haar beoordeling van feiten 3 en 4 uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Op 11, 13 en 16 juli 2023 zijn gesprekken tussen verdachte en de gebruiker van een telefoonnummer eindigend op * [nummers] getapt. Dit blijkt het telefoonnummer van [medeverdachte] te zijn. In deze gesprekken wordt gesproken over transacties met betrekking tot vuurwapens;
- Op de Apple iPhone 8, in beslag genomen bij [medeverdachte] , zijn chatgesprekken gevonden tussen verdachte en [medeverdachte] , die dateren van 11 juli 2023 tot en met 17 juli 2023. In deze gesprekken overleggen verdachte en de medeverdachte over het inkopen, verkopen en leveren van vuurwapens en munitie van en aan andere personen. Daarnaast zijn op de telefoons gesprekken aangetroffen met derden die dateren van dezelfde periode, die gaan over dezelfde wapens en munitie waarover tussen verdachte en de medeverdachte gesproken wordt;
- In één van de gesprekken tussen ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’ van 15 juli 2023, wordt gesproken over de verkoop van vier stuks ‘Blow’ voor een prijs van € 1.000,-, waarbij ook een foto van vier stuks Blow Mini 9 wapens is verstuurd door ‘ [bijnaam 1] ’;
- Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de gebruikersnaam ‘ [bijnaam 3] ’ of ‘ [bijnaam 2] ’ gebruikt;
- Op de bij verdachte in beslag genomen Apple iPhone X en de bij [medeverdachte] in beslag genomen Apple iPhone 8 zijn veel filmpjes en foto’s aangetroffen van vuurwapens en munitie. Uit het wapenonderzoek blijkt dat het gaat om wapens van categorie III in de zin van de Wet wapens en munitie.
4.4.3.2 Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank komt ook tot het oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde medeplegen van handel in wapens en munitie kan worden bewezen. Uit de hierboven beschreven tap- en chatgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] van 11 tot en met 17 juli 2023 volgt – gelet op het door hen gevoerde overleg – dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte en medeverdachten hebben onderhandeld over de transacties voor de aankoop, verkoop of levering van wapens en deze transacties geregeld. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onderdeel ‘van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt’, aangezien het een korte periode van slechts één week betreft waarin verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feit. Deze periode is te kort om te kunnen spreken van een beroep of gewoonte.
4.4.3.3 Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
Met de officier van justitie acht de rechtbank bewezen dat verdachte de vier stuks Blow Mini 9 voorhanden heeft gehad. Van belang is het tussen verdachte en [medeverdachte] gevoerde gesprek van 15 juli 2023. De door verdachte verstuurde foto van vier Blow Mini 9 wapens in ditzelfde gesprek, biedt hiervoor ondersteuning. Gelet op het door hen gevoerde overleg, is de rechtbank van oordeel dat ook bij dit feit sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van alle overige ten laste gelegde wapens en munitie, omdat hiervoor geen bewijs is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1
op 24 juni 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen met een vuurwapen meerdere kogels nabij die [benadeelde partij 1] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 2, subsidiair:
op 24 juni 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet - die [benadeelde partij 2] met kracht met beide handen in de richting en tegen een fietsenrek heeft geduwd en
vervolgens die [benadeelde partij 2] bij haar keel heeft vastgepakt en zijn handen om/tegen de keel van die [benadeelde partij 2] heeft gelegd en vervolgens terwijl hij, verdachte, over die [benadeelde partij 2] heen boog de keel van die [benadeelde partij 2] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij 2] door haar knieën zakte en naar adem hapte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van feit 3:
in de periode van 11 juli 2023 tot en met 17 juli 2023 te Amsterdam meermalen tezamen en in vereniging met een ander zonder erkenning heeft onderhandeld over de transacties voor de aankoop, verkoop of levering van wapens van categorie III en munitie van categorie III en de transacties voor de aankoop, verkoop en levering van wapens van categorie III en munitie van categorie III heeft geregeld;
ten aanzien van feit 4:
in de periode van 11 juli 2023 tot en met 17 juli 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten omgebouwde vuurwapens van het merk/type/kaliber Blow mini 9, 4 stuks, en munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten patronen van het kaliber/merk/type 9x19mm GECO Hexagoon en .40 S&W GFL Volmantel vlakneus, zijnde vuurwapens in de vorm van een pistool en munitie voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 5:
op 17 juli 2023 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwde geladen revolver, van het merk BBM (Bruni Bruno Milano), model Olympic 38, kaliber .22 knal omgebouwd naar .22 Long Rifle
en
munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten patronen, 7 stuks en 64 stuks, van het kaliber .22 Long Rifle, merk: Federal, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en munitie
voorhanden heeft gehad;

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met het strafblad en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Verdachte is gebaat bij oplegging van bijzondere voorwaarden, toont zich hier ontvankelijk voor en is niet eerder behandeld. De raadsman heeft daarom verzocht om een gevangenisstraf op te leggen met een fors voorwaardelijk deel, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 2] door haar te wurgen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een vuurwapen meerdere kogels nabij aangever [benadeelde partij 1] af te vuren. Door zijn handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dit soort feiten brengen angst en leed toe aan slachtoffers. Dat het slachtoffer, [benadeelde partij 1] , het handelen van verdachte niet met de dood heeft moeten bekopen, is een gelukkige omstandigheid, die niet aan verdachte is te danken. Uit het schade-onderbouwingsformulier en uit de toelichting van [naam 1] van Slachtofferhulp ter terechtzitting blijkt dat het slachtoffer, [benadeelde partij 1] tot op heden psychische klachten ervaart als gevolg van het bewezen verklaarde. Een dergelijk incident veroorzaakt bovendien gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel, in het bijzonder bij hen die getuige waren van het voorval.
Daarnaast heeft verdachte gedurende in totaal een week gehandeld in vuurwapens en munitie en heeft hij wapens en munitie in zijn bezit gehad. Het ongecontroleerde bezit van en handelen in (onderdelen van) vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft (potentieel) een enorme maatschappelijke impact. Verdachte heeft wapens in het maatschappelijk verkeer gebracht, waarbij hij slechts heeft gedacht aan zijn eigen financieel gewin. Wapens die op deze manier van eigenaar wisselen, worden vaak ingezet bij andere criminele activiteiten, waarbij de kans op slachtoffers groot is. Daarbij komt dat juist in Amsterdam sprake is van een zorgwekkende toename van vuurwapengeweld, wat de laatste jaren tot veel slachtoffers heeft geleid. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Ook in deze zaak is gebleken dat het bezit van een vuurwapen leidt tot het gebruik daarvan, met alle schadelijke gevolgen van dien. Het vijfde bewezenverklaarde feit zal echter niet strafverzwarend worden meegenomen bij het bepalen van de straf, omdat dit feit in het verlengde ligt van het eerste bewezenverklaarde feit.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 november 2023. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren één keer eerder een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen wegens wapenbezit. Verdachte wist dus als geen ander dat het bezit (en gebruik) van wapens verboden en gevaarlijk is. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van het persoonsdossier omtrent verdachte en met name van de hierna genoemde stukken:
  • een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 18 augustus 2023, opgesteld door reclasseringswerker [naam 2] ;
  • een aanvullend reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 15 november 2023, opgesteld door reclasseringswerker [naam 2] ;
  • een rapportage Pro Justitia van 16 november 2023, opgesteld door GZ-psycholoog
E.C. Wendt.
Uit het reclasseringsadvies van 18 augustus 2023 blijkt onder meer het volgende. Verdachte is vanaf jonge leeftijd blootgesteld aan criminaliteit en er lijkt sprake te zijn van een pro-criminele ontwikkeling. Hoewel zijn veroordelingen nog enigszins beperkt zijn, komt verdachte wel frequent in beeld bij de politie en wordt hij in verband gebracht met drugs, wapens en geweld, waardoor hij onder de top 600 aanpak valt. Tot op heden slaat verdachte alle hulp en bemoeienis op dreigende en intimiderende wijze af. Het gedrag van verdachte wordt als zeer zorgelijk en risicovol omschreven. Betrokkene zou gedrag bewust inzetten en zou enerzijds charmant en beleefd gedrag kunnen laten zien, maar zou ook (ernstige) verbale- en fysieke agressie in kunnen zetten om zijn doel te behalen. De reclassering schat het risico op recidive hoog in. Met betrekking tot het adolescentenstrafrecht wordt geadviseerd om dit niet toe te passen. Hoewel verdachte thuis woont, ziet de reclassering geen ingang voor pedagogische beïnvloeding.
Op 15 november 2023 heeft de reclassering aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van de uitkomst van het Pro Justitia rapport. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden, namelijk meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod, een locatieverbod (zonder elektronische monitoring), dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
Uit het Pro Justitia rapport van E.C. Wendt, GZ-psycholoog (hierna: rapport) van 16 november 2023, blijkt dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken. Er wordt daarom geadviseerd het onder 1 en 2 tenlastegelegde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Er wordt geen reden gezien om bij bewezenverklaring te adviseren tot vermindering van de toerekenbaarheid wat betreft het vuurwapenbezit en het handelen in wapens (feiten 3,4 en 5). Het recidiverisico wordt als matig-hoog beoordeeld. Er wordt geadviseerd om verdachte middels het volwassenstrafrecht te berechten, omdat er onvoldoende indicaties zijn voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht. Er wordt een deels voorwaardelijke straf in overweging gegeven met als bijzondere voorwaarden een begeleide woonvorm en een agressie-regulatie behandeling. De psycholoog geeft echter aan dat gezien de problematiek van verdachte een woonvorm op een groep met anderen een kleine kans van slagen zal hebben en daarom alleen een woonvorm waarin verdachte een bepaalde mate van autonomie krijgt, een kans van slagen zou kunnen hebben.
Straf
Ten aanzien van het adolescentenstrafrecht, oordeelt de rechtbank als volgt. Volwassenenstrafrecht is het uitgangspunt. Gelet op het reclasseringsadvies van 18 augustus 2023 en het rapport van 16 november 2023, acht de rechtbank toepassing van het volwassenenstrafrecht aangewezen zoals daarin is geadviseerd. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte betrokken is geweest bij zeer ernstige feiten.
Vervolgens heeft de rechtbank gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die uit de inhoud van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting duidelijk zijn geworden.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de bevindingen van de psycholoog en verdachte wordt daarom in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht bij de eerste en tweede bewezenverklaarde feiten. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van deze feiten een psychische stoornis in verband waarmee hij in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De rechtbank is echter van oordeel dat een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf, zoals geadviseerd door de reclassering en de psycholoog, niet passend is. Er kan niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een volledig onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur, gelet op de ernst van de gepleegde feiten en de ter zitting gebleken houding van verdachte. De verwachting bestaat dat verdachte zich, gelet op zijn persoonlijke problematiek niet zal houden aan bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, in die zin dat zij een lichtere straf zal opleggen. Dit houdt verband met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht ten aanzien van de eerste en tweede bewezenverklaarde feiten. De rechtbank volgt dus het advies van de deskundigen. Ten aanzien van de strafoplegging voor de derde en vierde bewezenverklaarde feiten heeft de rechtbank de straf overgenomen die de rechtbank voor dezelfde feiten aan [medeverdachte] heeft opgelegd. Voor het vijfde bewezenverklaarde feit legt de rechtbank geen aparte straf op omdat dit feit in het verlengde ligt van de bewezenverklaarde feiten en de in dat verband opgelegde straf.
Ook zal de door de officier van justitie gevorderde oplegging van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht niet worden opgelegd. Het traject van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is voor verdachte een meer passend alternatief strafrechtelijk kader.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
één patroon (goednummer: 6369214);
één projectiel (goednummer: 6359084);
één projectiel (goednummer: 6359085);
één patroon van het merk Federal (goednummer: 6369380);
één revolver van het merk BBM (goednummer: 6369378);
300 euro aan contant geld (goednummer: 6369187);
6700 euro aan contant geld (goednummer: 6369190);
één telefoontoestel van het merk Apple (goednummer: 6369165);
twee STK verdovende middelen (goednummer: 6369242);
één STK verdovende middelen (goednummer: 6369447);
één doos (goednummer: 6369447).
De officier van justitie heeft gevorderd dat het geld moet worden verbeurdverklaard, omdat zij dit geld toeschrijft aan inkomsten uit de wapenhandel. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het wapen, de patronen, de projectielen en de doos moeten worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft verzocht om het geld ter beschikking te stellen aan de rechthebbende.
Verbeurdverklaring
Het in beslag genomen en niet teruggegeven geld onder de nummers 6 en 7, te weten: € 300,- en € 6.700,-, dat aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, nu bij afwezigheid van een concrete en verifieerbare verklaring van verdachte over de herkomst van dit geld, aangenomen wordt dat dit geld geheel uit de baten van het onder feiten 3 en 4 bewezen geachte is verkregen.
Het goed onder nummer 8, een telefoon, behoort aan verdachte toe. Omdat met behulp van dit voorwerp het onder feiten 3 en 4 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5 en 11, te weten: patronen, projectielen, een revolver en een doos, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 9 en 10, te weten verdovende middelen dienen eveneens te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien ze zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]vordert € 4.500,70 aan vergoeding van materiële schade en € 8.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat hij zich op het standpunt heeft gesteld dat vrijspraak moet volgen met betrekking tot het eerste ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de materiële schade verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het letsel van de benadeelde niet is veroorzaakt door het handelen van verdachte. De raadsman heeft tevens met betrekking tot de immateriële schade verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze lastig kan worden geduid en deels ook evident samenhangt met het opgelopen letsel. Het nader onderzoeken van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De materiële schade is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist. Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit, namelijk poging tot doodslag. Vast staat immers dat de gevorderde materiële schade voortkomt uit het knieletsel van de benadeelde partij en dat dit knieletsel is ontstaan voordat verdachte begon te schieten.
Door de benadeelde partij is in deze procedure onvoldoende naar voren gebracht waarom volgens hem wel sprake zou zijn van een rechtstreeks verband en dus niettemin vergoeding van zijn gestelde schade zou moeten plaatsvinden. De rechtbank ziet in dat dit voor de benadeelde partij een harde en onbegrijpelijke uitkomst is. Hij verrichte immers onmiskenbaar een goede en zeer dappere daad door in te grijpen toen hij zag dat [benadeelde partij 2] door verdachte werd mishandeld. Om die reden zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet afwijzen maar niet-ontvankelijk verklaren. Dit stelt de benadeelde partij in staat zijn vordering alsnog op dat punt nader onderbouwd bij de burgerlijke rechter aan te brengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
Zowel in het schadevergoedingsformulier als ter terechtzitting is namens de benadeelde partij toegelicht wat de gevolgen van het handelen van de verdachte zijn geweest.
Gezien de ingrijpende aard van dit handelen – het op een ongecontroleerde wijze schieten met een vuurwapen op korte afstand van de benadeelde partij – en de grote inbreuk die daarmee op het geestelijk welzijn van de benadeelde partij is gemaakt, is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte op andere wijze in de persoon is aangetast en daardoor immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank zal dan ook het gehele gevorderde bedrag van € 8.000,- toewijzen.
Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2023, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd en de schade is ontstaan, tot aan de dag van algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 47, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vier jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
  • 300 EUR (goednummer: 6369187);
  • 6700 EUR (goednummer: 6369190).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 2 STK Verdovende Middelen (goednummer: 6369242);
  • 1 STK Verdovende Middelen (goednummer: 6369447);
  • 1 DS Doos (goednummer: 6369270);
  • 1 STK Telefoontoestel (goednummer: 6369165);
  • 1 DV Patroon (goednummer: 6369214);
  • 1 STK projectiel (goednummer: 6359084);
  • 1 STK projectiel (goednummer: 6359085);
  • 1 STK Patroon (goednummer: 6369380);
  • 1 STK Revolver (goednummer: 6369378).
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van € 8.000,- (zegge: achtduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 24 juni 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 8.000,- (zegge: achtduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 75 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.D. Bennett en L.J.F. Ceelie, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2024.
[...]