ECLI:NL:RBAMS:2024:2086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
13-218940-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van een persoon die in Polen is geboren en wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld aan een Nederlander, omdat niet is aangetoond dat hij gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die een beroep deed op het recht op family life, verworpen, omdat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank oordeelde dat de overlevering aan de Poolse autoriteiten kon plaatsvinden, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-218940-23
Datum uitspraak: 11 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 15 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 juli 2023 door
the Circuit Court in Łódź, 4th Criminal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft – na eerdere behandelingen op de zittingen van 6 februari 2024, 20 februari 2024, 29 februari 2024 en 6 maart 2024 – plaatsgevonden op de zitting van 28 maart 2024, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Almaar en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 20 februari 2024 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen kan als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Uit de aanvullende informatie van 17 februari 2024 van de Poolse autoriteiten volgt dat de beslissing in eerste aanleg is bevestigd bij de beslissing in hoger beroep van
the Court of Appeal in Łódźop 28 november 2019 met referentie II Aka 257/19. De rechtbank zal de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW, nu de zaak daar ten gronde definitief is afgedaan.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB en de verstrekte aanvullende informatie blijkt echter ook dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
-illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank – verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen aan een Nederlander, de overlevering te weigeren en de straf over te nemen. De raadsman voert aan dat er weliswaar stukken ontbreken ter onderbouwing van het beroep op gelijkstelling, maar dat het beroep op grond van
family life (artikel 7 Handvest van de grondrechten van de EU)toch moet worden toegewezen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet voor gelijkstelling met een Nederlander in aanmerking komt, nu zowel een ononderbroken verblijf gedurende vijf jaren als de rechtmatigheid daarvan niet is aangetoond.
Het oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank stelt vast dat niet middels objectieve stukken is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Het beroep op
family lifeis onvoldoende om tot een ander oordeel te komen
.Overlevering is, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, een toegestane inmenging in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. De omstandigheden in dit geval vormen onvoldoende grond om van dit uitgangspunt af te wijken.
Nu reeds niet aan het eerste vereiste van artikel 6a, negende lid, OLW is voldaan, behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Łódź, 4th Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (