ECLI:NL:RBAMS:2024:2067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
13-255194-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag en het verbergen van een lichaam na een fatale ruzie

Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag en het verbergen van een lichaam. De verdachte heeft het slachtoffer, met wie hij samenwoonde, met geweld om het leven gebracht tijdens een ruzie die plaatsvond op 2 september 2022. Na de fatale gebeurtenis heeft de verdachte het lichaam van het slachtoffer verborgen in een metalen kist in hun woning. Het lichaam werd pas op 6 oktober 2022 ontdekt, nadat de politie een melding had ontvangen over de vermissing van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dood van het slachtoffer het gevolg was van geweld, met name verwurging en strangulatie, en dat de verdachte niet geloofwaardig heeft verklaard over de omstandigheden van het overlijden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar voor doodslag en het verbergen van het lichaam, waarbij de verdachte is vrijgesproken van moord wegens gebrek aan bewijs voor voorbedachten rade. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-255194-22
Datum uitspraak: 11 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 maart 2024 en 11 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadslieden mr. D.C. Coppens en mr. T.A. van Helvoort, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 29 augustus 2022 tot en met 6 oktober 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1 het opzettelijk – en al dan niet met voorbedachten rade – van het leven beroven van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] );
Feit 2 het verbergen/wegvoeren en/of wegmaken van een lichaam met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde doodslag en het wegmaken van het lichaam van het slachtoffer. Op een vrijdagavond is er een ruzie in de woning gehoord waarbij de stemmen van [slachtoffer] en verdachte zijn herkend. Na deze ruzie is [slachtoffer] niet meer gezien. Deze ruzie moet op vrijdagavond 2 september 2022 hebben plaatsgevonden omdat [slachtoffer] ’s telefoon voor het laatst actief is geweest op die 2 september om 19.45 uur ’s avonds en zij zonder bericht niet meer op haar werk verscheen vanaf 7 september 2022. Verdachte heeft het lichaam van [slachtoffer] in een kist gestopt na haar overlijden om de ontdekking van haar lichaam en het misdrijf te verhullen. Het verbergen van het lichaam van [slachtoffer] heeft verdachte bekend. Uit het forensisch onderzoek volgt dat het slachtoffer door verwurging om het leven is gekomen. De verklaring van verdachte over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] acht het Openbaar Ministerie leugenachtig. Hij heeft aan de buitenwereld aanvankelijk gedetailleerde leugenachtige verklaringen afgelegd over de verblijfplaats van [slachtoffer] . Zijn verklaring over waar hij op de avond van 2 september 2022 – de avond dat [slachtoffer] is overleden – was, acht het Openbaar Ministerie in het licht van het dossier eveneens leugenachtig. De bevindingen in het dossier met betrekking tot (het ontbreken van) entomologische sporen zijn in strijd met zijn verklaring. Daarnaast is verdachte eerder gewelddadig naar [slachtoffer] geweest. De officier van justitie concludeert dan ook dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Het gaat hierbij om doodslag. Voor moord is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig en de officier van justitie verzoekt dan ook om verdachte hiervan vrij te spreken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de moord dan wel doodslag op [slachtoffer] . Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] steeds ontkend. Hij heeft het levenloze lichaam van [slachtoffer] in de woning aangetroffen en in de woning bewaard. Om dat te verhullen kon verdachte niet anders dan in strijd met de waarheid verklaren en heeft hij gezegd dat zij naar het buitenland was vertrokken. Verdachte was in shock toen hij [slachtoffer] overleden aantrof. Hij dacht dat ze was gevallen en wist zich geen raad. Hij werd overmeesterd door gevoelens van paniek, angst en suïcidale gedachten. Op dat moment maakte hij de verkeerde keuze door niet de hulpdiensten te bellen. Op enig moment na het aantreffen van het lichaam heeft verdachte [slachtoffer] in de growroom gelegd, het lichaam ingevouwen in zeil en uiteindelijk heeft hij haar lichaam opgeborgen in een metalen kist. Verdachte weet niet wanneer deze handelingen hebben plaatsgevonden en hoeveel tijd er tussen de verschillende handelingen heeft gezeten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij toen hij het lichaam van [slachtoffer] ’s avonds had aangetroffen, hij die avond en nacht bij haar is gaan zitten en toen het licht werd is hij naar de Albert Heijn gegaan. De entomoloog heeft geconcludeerd dat het langer kan duren voordat er ei-afzetting plaats vindt op een lichaam, als het lichaam zich bevindt in een afgesloten ruimte. De growroom was een ruimte die hermetisch was afgesloten en dit kan een verklaring zijn voor het ontbreken van entomologische sporen op het lichaam van [slachtoffer] .
Ten aanzien van het letsel bij [slachtoffer] merkt de verdediging op dat niet kan worden uitgesloten dat het letsel is ontstaan als gevolg van een val van de trap. Ook heeft de deskundige gezegd dat de breuken – gelet op de verkleuringen op het stoffelijk overschot – kunnen zijn ontstaan vóór het overlijden. Hetgeen opnieuw een val van de trap als oorzaak van het letsel niet uitsluit. De forensische bevindingen in deze zaak bieden geen uitsluitsel over de vraag of het slachtoffer is overleden ten gevolge van een misdrijf of een noodlottig ongeval. Geen van de getuigenverklaringen levert informatie op die relevant is voor de vraag naar de toedracht rondom het overlijden van het slachtoffer en daarnaast is gebleken dat meerdere getuigenverklaringen onbetrouwbaar en tegenstrijdig zijn. De conclusie is dat het scenario van verdachte net zo goed bij de bewijsmiddelen past als het scenario dat door het Openbaar Ministerie wordt geschetst. Nu er onvoldoende objectieve aanknopingspunten zijn om voor het ene dan wel het andere scenario te kunnen kiezen kan het onder feit 1 tenlastegelegde niet worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit feit kan worden bewezen nu verdachte hierover een bekennende verklaring heeft afgelegd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Aantreffen lichaam [slachtoffer]
Op 21 september 2022 doet de heer [naam] melding bij de politie dat zijn buurvrouw, [slachtoffer] , sinds 9 september 2022 niet meer zou zijn gezien. De politie gaat die dag ook langs in de woning waar [slachtoffer] samen met verdachte woont. Zij gaan alle kamers door, maar treffen haar niet aan. Op 4 oktober 2022 gaat de politie voor de tweede keer langs de woning van [slachtoffer] . De verbalisanten zijn in de woning met verdachte in gesprek gegaan om duidelijkheid te krijgen over de vermissing van [slachtoffer] . Verdachte verklaarde toen, net als tijdens het eerste bezoek van de politie op 21 september 2022, dat [slachtoffer] naar Amerika was gereisd. De verbalisanten vonden echter het paspoort van [slachtoffer] nog in de woning. Navraag bij de Dienst immigratie Amerika op Schiphol wees uit dat de afgelopen vijf jaar geen activiteit was geweest op naam en paspoort van [slachtoffer] . [2] Uit een gesprek met getuige [getuige 1] volgt dat [slachtoffer] al jaren bij haar schoonmaakt en op 7 september 2022 – tegen de afspraak in en zonder bericht – niet is langs geweest om schoon te maken en niet reageert op berichten. [slachtoffer] was altijd erg trouw dus dit vond [getuige 1] opvallend. Op 9 september 2022 is [getuige 1] langs geweest bij de woning van [slachtoffer] maar hier werd de deur niet geopend. [3] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op een vrijdagavond een ruzie heeft gehoord tussen verdachte en [slachtoffer] en de getuige heeft [slachtoffer] daarna niet meer gezien. [4]
Uit de historische telecomgegevens van het telefoonnummer van [slachtoffer] (* [nr] ) blijkt dat er op vrijdag 2 september 2022 om 19:45:27 uur een laatste uitgaande oproep met dit telefoonnummer is geweest. [5] Hierna hebben er geen uitgaande of inkomende oproepen meer plaatsgevonden. In de avond van 4 oktober 2022 is de politie opnieuw bij de woning van verdachte en [slachtoffer] geweest waarbij verdachte is aangehouden op verdenking van moord, dan wel doodslag, op [slachtoffer] . [6] De politie heeft de woning van [slachtoffer] en verdachte doorzocht en op 6 oktober 2022 is met hulp van een lijkhond uiteindelijk onder allerlei huisraad een metalen kist in de woning aangetroffen, met daarin een in zeil gewikkeld stoffelijk overschot. [7] Het lichaam bleek dat van een vrouw te zijn en was in gevorderde staat van ontbinding, passend bij een overlijdensduur van enkele tot meerdere weken. Bij de uitwendige schouw kon de aard van het overlijden niet direct worden vastgesteld waardoor er een verslag niet-natuurlijk overlijden is opgemaakt. Op het lichaam werden geen entomologische sporen aangetroffen. Ter identificatie van het stoffelijk overschot werd het gebit vergeleken met de gebitsstatus van [slachtoffer] . Aan de hand van deze gegevens werd het stoffelijk overschot geïdentificeerd als [slachtoffer] . [8] Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op een avond levenloos heeft aangetroffen. Hij heeft die nacht bij haar gezeten en is de volgende ochtend naar de Albert Heijn gegaan. Na terugkeer heeft hij weer bij haar gezeten en heeft haar vervolgens naar de (zogenaamde) growroom verplaatst. Daar heeft hij haar ook niet meteen ingepakt maar heeft weer enige tijd bij haar gezeten. Naar zijn weten is er zeker nog één nacht, en misschien wel twee, overheen gegaan voordat hij haar in zeil heeft gewikkeld. Daarna heeft hij haar in de metalen kist gelegd en die met tape afgedicht. [9]
Tussenconclusie I:
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] op 6 oktober 2022 dood is aangetroffen in haar woning. Na een uitgaande oproep van het telefoonnummer van [slachtoffer] op 2 september 2022 is niets meer van haar vernomen. Wanneer haar lichaam op 6 oktober 2022 wordt aangetroffen is zij al enige tijd overleden. Hoewel de politie vanaf 21 september 2022 meerdere malen in de woning is geweest en ook gericht naar [slachtoffer] heeft gezocht, wordt haar lichaam pas op 6 oktober 2022 met behulp van een lijkhond aangetroffen in een kist. Gelet op de bevindingen van de politie en de verklaring van verdachte, gaat de rechtbank er van uit dat die kist met daarin het lichaam van [slachtoffer] , daar ook al stond toen de politie op 21 september 2022 voor het eerst in de woning kwam. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [slachtoffer] tussen 2 september 2022 en 21 september 2022 is overleden.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft aangevoerd dat er door getuigen wisselend en onbetrouwbaar is verklaard. De rechtbank overweegt dat de medewerkers van de naastgelegen coffeeshop wisselend verklaren over de datum waarop ze [slachtoffer] voor het laatst hebben gezien maar zij verklaren allen dat zij [slachtoffer] vanaf begin september 2022 niet meer hebben gezien. Ook getuige [getuige 1] verklaart dat van [slachtoffer] niet meer is vernomen op 7, 8 of 9 september 2022. Gelet op deze feiten en omstandigheden en de bevindingen van de telefoon van [slachtoffer] , gaat de rechtbank ervan uit dat de vrijdagavond waarop getuige [getuige 2] de ruzie heeft gehoord vrijdag 2 september 2022 betreft. Nu volgens de historische telecomgegevens op die datum voor het laatst om 19:45:27 uur een oproep is uitgegaan van het telefoonnummer van [slachtoffer] , stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op vrijdagavond 2 september 2022 na deze oproep moet zijn overleden.
Doodsoorzaak
Uit forensisch pathologisch onderzoek volgt dat er op het lichaam van [slachtoffer] tekenen waren van krachtinwerking op de hals, de romp en de rechterarm. Beide bovenste hoornen van het schildkraakbeen waren gebroken en er was een verkleuring van de omgevende wekedelen zichtbaar. Het aantreffen van dergelijke breuken van het schildkraakbeen terwijl schedel, halswervelkolom en sleutelbeenderen intact zijn, is minstens waarschijnlijker (met een ordegrootte bewijskracht van 10-100) onder een hypothese van samendrukkende (wurging) en/of toesnoerende (strangulatie) krachtinwerking op de hals, dan onder een hypothese van (uitsluitend) stomp botsende krachtinwerking op het lichaam (zoals vallen van beperkte hoogte, slagen of stoten). Samendrukkende en/of toesnoerende krachtinwerking op de hals (bij leven) kan via zuurstofgesprek van de hersenen (door belemmering van de bloedsomloop naar het hoofd) hebben geleid tot of bijgedragen hebben aan het overlijden.
Aan beide kanten van het lichaam van [slachtoffer] waren er meerdere ribbreuken zichtbaar, door stomp botsende (zoals een val met breedvlakkige impact) en/of samendrukkende tot plettende (zoals zitten of stampen op het lichaam) krachtinwerking van hevige aard. Bij deze ribbreuken zijn (bij leven) ademhalingsfunctiestoornissen te verwachten. Als zodanig kan de krachtinwerking ter hoogte van de romp hebben geleid tot of bijgedragen hebben aan het overlijden. In de rechterbovenarm had [slachtoffer] een spiraalbreuk met uitgebreide omgevende bloeduitstorting. Een dergelijke armbreuk is doorgaans het gevolg van een indirecte (onrechtstreekse) stompbotsende krachtinwerking (waaronder een val op de arm).
Het smoren (afdrukken van de mond en neus met belemmering van de ademweg) kan niet worden uitgesloten als oorzaak van of bijdrage aan het overlijden. [10]
In een aanvullend rapport heeft de deskundige opgemerkt dat bloeduitstortingen doorgaans vóór overlijden ontstaan. Bij de breuken in de hals, de romp en de rechterarm was een gelokaliseerde verkleuring van de omgevende wekedelen. Bloeduitstortingen konden echter niet worden aangetoond, wat kan worden verklaard door de gevorderde postmortale veranderingen. Het aantreffen van de verkleuringen, met medeneming van de uitgebreidheid en het gelokaliseerde aspect (in correlatie met de breuken) hiervan, is minstens iets waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht 2-10) ten aanzien van de ribbreuken, waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht 10-100) ten aanzien van de breuken in de hals tot veel waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht 100-10.000) ten aanzien van de breuk in de rechterarm onder een hypothese dat de breuken zijn ontstaan vóór overlijden, dan onder hypothese dat de breuken zijn ontstaan ná overlijden.
Het aantreffen van het totale letselbeeld is minstens waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht 10-100) onder de hypothese van een of meerdere andere krachtinwerkingen dan (uitsluitend) een val van de trap, dan onder de hypothese van uitsluitend een val van de trap, waarbij voor beide hypothesen geldt dat het lichaam na overlijden is verpakt en geplaatst in de kist. [11]
Tussenconclusie II:
De rechtbank concludeert op basis van de bevindingen uit het dossier dat [slachtoffer] een niet-natuurlijke dood is gestorven. Zowel de krachtinwerking op de hals, als het letsel aan de romp kunnen ieder voor zich het overlijden verklaren. Dat betekent dat [slachtoffer] is overleden aan de krachtinwerking(en) op de hals of het letsel aan de romp, of een combinatie van beide. Gelet op de forensische bevindingen van de patholoog bestaat naar het oordeel van de rechtbank de gerede kans dat het letsel in ieder geval ten dele door geweldshandelingen is veroorzaakt en niet alleen door bijvoorbeeld een accidentele val. Specifiek ten aanzien van de hals oordeelt de rechtbank dat deze geweldshandeling(en) dan bestond(en) uit verwurging en/of strangulatie. Dat betekent dat [slachtoffer] in dat geval ten minste mede door geweldshandelingen om het leven is gekomen. De rechtbank bedoelt hiermee te zeggen dat er dan – naast een andere situatie zoals een val van de trap – in ieder geval geweldshandelingen hebben plaatsgevonden die het overlijden zelfstandig kunnen verklaren. Het scenario van de verdediging dat [slachtoffer] ‘slechts’ van de trap zou zijn gevallen wordt door de rechtbank minder aannemelijk geacht.
Verklaring verdachte
Uit het eerder genoemde rapport van deskundige Rijken (forensisch arts en patholoog) volgt dat op het lichaam van [slachtoffer] geen entomologische sporen zijn aangetroffen. Deskundige Uitdehaag, deskundig op het gebied van niet-humane biologische sporen, is vervolgens verzocht entomologisch onderzoek te verrichten. Deskundige Uitdehaag stelt vast dat op het lichaam tijdens de sectie en in de verschillende lagen verpakkingsmateriaal of in de kist geen entomologische sporen zijn waargenomen. [12] De afwezigheid van entomologische sporen is zeer veel waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht 10.000-1.000.000) wanneer er geen ei-afzetting heeft plaatsgevonden alvorens het lichaam is verpakt en in de kist werd geplaatst dan wanneer er wel ei-afzetting heeft plaatsgevonden alvorens het lichaam is verpakt en in de kist werd geplaatst. [13] De verblijftijd dat een lichaam niet-ingepakt in de woning kan hebben gelegen zonder dat ei-afzetting heeft plaatsgevonden, is circa 30 minuten of korter tijdens daglicht (minimale verblijftijd) en circa 11 uur of korter bij overlijden vlak na zonsondergang (maximale verblijftijd). [14] Ter terechtzitting heeft deskundige Uitdehaag benoemd dat het plaatsen van het lichaam in een growroom van invloed kan zijn op de ei-afzetting als die ruimte volledig luchtdicht is en een geschikte luchtafzuigsinstallatie in werking is, omdat alsdan de lijkgeur niet verspreid wordt en daarmee ook geen vliegen worden aangetrokken. Onder die omstandigheden kan de deskundige minder goed inschatten, hoeveel verblijftijd minimaal nodig is, voordat ei-afzetting plaatsvindt. [15]
Bewijsoverweging
Gelet op voornoemde bevindingen stelt de rechtbank vast dat er geen ei-afzetting heeft plaatsgevonden voordat het lichaam in het zeil en in de kist is geplaatst.
Verdachte heeft verklaard dat hij rond 21.00 uur/21.30 uur thuis is gekomen en daar het lichaam van [slachtoffer] in de hal heeft aangetroffen. Het lichaam was volgens hem toen al koud en [slachtoffer] was overleden. Hij zou de hele nacht naast haar hebben gezeten en toen het licht was, naar Albert Heijn zijn gegaan en vervolgens weer naast haar hebben gezeten. Verdachte weet niet hoe lang dit heeft geduurd en hij heeft wisselend verklaard over de duur en handelingen die hij heeft verricht. Verdachte heeft echter bij herhaling verklaard dat hij het lichaam van [slachtoffer] niet eerder dan in de loop van de dag, nádat hij haar dood heeft aangetroffen, heeft verplaatst van de hal naar de zogenaamde growroom. Uitgaande van de verklaring van verdachte, had het lichaam dus al ruim meer dan de maximale verblijftijd (van circa 11 uur), voordat ei-afzetting plaatsvindt, in de hal gelegen, vóórdat hij het lichaam naar de growroom zou hebben verplaatst. Dat het lichaam dus mogelijk enige tijd, onverpakt, in de growroom heeft gelegen voordat verdachte het lichaam in zeil heeft verpakt en in de kist heeft geplaatst, vormt derhalve geen verklaring voor het ontbreken van ei-afzetting. Gezien de voornoemde bevindingen van de deskundige acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet geloofwaardig.
Tussenconclusie III:
Op basis van voornoemde bevindingen van de deskundigen komt de rechtbank tot de conclusie dat voordat het lichaam in het zeil en in de kist is gelegd geen ei-afzetting op het lichaam van [slachtoffer] is geweest. Wat verdachte zegt over het verloop in de tijd kan niet kloppen gelet op het ontbreken van entomologische sporen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte niet naar waarheid heeft verklaard over het aantreffen van [slachtoffer] .
Eindconclusie: bewezenverklaring doodslag
De rechtbank stelt voorop dat er geen directe getuigen zijn van het overlijden van [slachtoffer] . Op basis van het dossier, waaronder de verklaring van de getuige [getuige 2] , die heeft verklaard [slachtoffer] niet meer te hebben gezien nadat hij op een vrijdagavond een ruzie tussen [slachtoffer] en verdachte heeft gehoord, plaatst de rechtbank het overlijden van [slachtoffer] tussen vrijdag 2 september 2022 en (uiterlijk) 21 september 2022.
Voor de vraag hoe [slachtoffer] is overleden en over de gebeurtenissen erna, moet de rechtbank het doen met de verklaring van verdachte en de forensische bevindingen van de patholoog en de deskundige niet-humane biologische sporen. Het onderzoek van de patholoog is bemoeilijkt door de omstandigheden waaronder het lichaam is aangetroffen en het tijdsverloop. Verdachte heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor het verpakken van het lichaam en het plaatsen van het lichaam in de kist. De rechtbank stelt vast dat verdachte daardoor, en door zijn handelen later, wanneer de politie onderzoek komt doen naar de vermissing van [slachtoffer] , ook verantwoordelijk is voor het tijdsverloop tussen het overlijden en het aantreffen van het lichaam. De rechtbank heeft tevens, op basis van de forensische bevindingen, vastgesteld dat verdachte heeft gelogen over het aantreffen van [slachtoffer] . Dit alles, gevoegd bij de eerdere conclusie van de rechtbank, dat het scenario van de verdediging, dat [slachtoffer] door een val van de trap om het leven is gekomen, niet aannemelijk is, brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer] met geweld om het leven heeft gebracht.
Alhoewel deskundige Rijken vanwege postmortale veranderingen niet heeft kunnen vaststellen welk specifiek letsel tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid, heeft hij wel vastgesteld dat de krachtinwerking op de hals op zichzelf staand al de dood heeft kunnen veroorzaken. De rechtbank heeft in het voorgaande toegelicht waarom zij van oordeel is dat verdachte verantwoordelijk is voor deze krachtinwerking op de hals, en dat het daarbij gaat om verwurging en/of strangulatie. Gelet op de bevindingen van Rijken bestaat in theorie ook nog de mogelijkheid dat [slachtoffer] niet aan de krachtinwerking op de hals is overleden, maar ten gevolge van accidenteel opgelopen letsel aan de romp. Deze theoretische mogelijkheid staat aan een bewezenverklaring niet in de weg. Vast staat immers dat geweldshandelingen zijn gepleegd in de vorm van wurging en strangulatie en deze op zichzelf staand de dood hebben kunnen veroorzaken. Vast staat ook dat het scenario dat verdachte heeft geschetst, dat hij [slachtoffer] levenloos zou hebben aangetroffen, ongeloofwaardig is. Als de toedracht van [slachtoffer] ’s dood erin gelegen was, dat zij vanwege accidenteel opgelopen ribbreuken was komen te overlijden, had het op de weg van de verdachte gelegen hierover te verklaren. Verdachte heeft echter een ander verhaal verteld. Een verhaal dat geen reële verklaring biedt voor de vastgestelde feitelijke gang van zaken. De rechtbank sluit zijn scenario daarom uit en is van oordeel dat het niet anders kan, dan dat verdachte zo heeft verklaard om de waarheid, dat hij [slachtoffer] (mede) door verwurging en/of strangulatie om het leven heeft gebracht, te verhullen. Dat betekent dat hoewel de precieze gang van zaken niet duidelijk is geworden, de rechtbank van oordeel is dat verdachte de onder feit 1 tenlastegelegde doodslag heeft gepleegd.
De rechtbank kan – gelet op het voorgaande – niet bewijzen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade en spreekt verdachte daarom vrij van de tenlastegelegde moord.
3.3.2.
Het oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging – en gelet op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen onder rubriek 3.2.1 – van oordeel dat bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verbergen van het lichaam van het slachtoffer om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen. Verdachte heeft bekend dat hij het lichaam van [slachtoffer] heeft verborgen en die verklaring vindt ook voldoende steun in het dossier. De rechtbank stelt vast dat verdachte het lichaam niet heeft weggevoerd of weggemaakt en spreekt de verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging vrij.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1:
in de periode van 29 augustus 2022 tot en met 6 oktober 2022 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, zodanig geweld op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] uitgeoefend/toegepast, dat die [slachtoffer] aan dat geweld is overleden;
Feit 2:
in de periode van 29 augustus 2022 tot en met 6 oktober 2022 te Amsterdam, een lijk heeft verborgen, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren, met aftrek van het voorarrest, voor het door haar bewezen geachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van feit 1 en ten aanzien van feit 2 een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] – met wie hij al jaren samenwoonde – met geweld om het leven gebracht, waarna hij haar lichaam heeft verborgen in een metalen kist. Verdachte heeft het slachtoffer hiermee het meest fundamentele recht waarover een mens beschikt – het recht op leven – ontnomen. De rechtbank gaat uit van een ruzie die is geëscaleerd, al dan niet onder invloed van middelen, met verstrekkende gevolgen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven en heeft gelogen over de verdwijning van [slachtoffer] . Door haar lichaam wekenlang (in een kist) verborgen te houden heeft hij zich respectloos gedragen naar het lichaam van [slachtoffer] toe, deze is in gevorderde staat van ontbinding teruggevonden en kon dus niet op een waardige wijze begraven worden. Verder hebben de naasten van het slachtoffer weken in onzekerheid gezeten over het lot van [slachtoffer] . Uit het dossier volgt dat de mensen die [slachtoffer] kenden in angst en onzekerheid hebben verkeerd en verdachte heeft hen door zijn handelen extra leed toegevoegd. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen het forensisch onderzoek naar de doodsoorzaak van [slachtoffer] bemoeilijkt. Hij heeft zijn mond gehouden ten behoeve van zichzelf om niet ontdekt te worden en de rechtbank rekent hem dit aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 13 februari 2024. Hieruit volgt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren is veroordeeld tot een taakstraf voor sociale zekerheidsfraude.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 7 juli 2023, opgesteld door A. Witvliet, GZ-psycholoog, en D. Harari, psychiater. Uit het rapport volgt dat er bij verdachte in het verleden sprake is geweest van een stoornis in het gebruik van alcohol, in onbekende ernst. Ook zijn er veelvuldig meldingen gemaakt van drugsgebruik. De onderzoekers zien bij verdachte een narcistische dynamiek op de observatieafdeling. Tijdens het onderzoek is er bij verdachte ook sprake van suïcidaliteit. Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd waardoor de psychiater en psycholoog niet hebben kunnen vaststellen of en wanneer er sprake was van een stoornis in het gebruik van middelen en of er sprake is geweest van andere persoonlijkheidsproblematiek. Zij kunnen een chronische psychiatrische stoornis echter niet uitsluiten. De onderzoekers hebben vanwege het gebrek aan onderzoek geen diagnostische conclusies kunnen trekken.
Strafoplegging
De ernst van het bewezenverklaarde rechtvaardigt een langdurige gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf gaat de rechtbank uit van de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf voor de duur van twaalf jaren – met aftrek van het voorarrest – passend en geboden is.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1.
STK verdovende middelen, 11 kg hennep, goednummer 6245842;
2. 1 STK kajuit, waarde 500, Etoille du Nord, goednummer V15692;
3. 448,40 EUR, goednummer 6267080 (omschrijving geld slachtoffer);
4. 4,73 EUR, goednummer 6267088 (omschrijving geld slachtoffer);
5. 250,- EUR, goednummer 6249163 (omschrijving geld slachtoffer);
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de kajuit aan verdachte kan worden retour gegeven. De kajuit is reeds verkocht met een waarde van € 500,-. Het inbeslaggenomen geld moet worden bewaard voor de rechthebbende nu dit geld van het slachtoffer betreft. De verdovende middelen zijn reeds vernietigd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de inbeslaggenomen goederen retour te geven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de opbrengst van de boot van verdachte (€ 500,-) aan hem kan worden retour gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de verdovende middelen moeten worden onttrokken aan het verkeer omdat het bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De inbeslaggenomen geldbedragen moeten worden bewaard ten behoeve van de (nabestaanden van de) rechthebbende nu het hier gaat om geldbedragen die aan het slachtoffer toebehoorden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 151 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
doodslag
Feit 2:
een lijk verbergen met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
4 STK verdovende middelen, 11 kg hennep, goednummer 6245842;
Gelast de teruggave van de aan verdachte [verdachte] toebehorende (opbrengst van):
1 STK kajuit, waarde 500, Etoille du Nord, goednummer V15692;
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • 448,40 EUR, goednummer 6267080 (omschrijving geld slachtoffer);
  • 4,73 EUR, goednummer 6267088 (omschrijving geld slachtoffer);
  • 250,- EUR, goednummer 6249163 (omschrijving geld slachtoffer).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mr. D. Bode en mr. A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek en mr. J. Muller, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (Loupe) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 4 oktober 2022, p. 1-6 en proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2022, p. 54-55.
3.Proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van 5 oktober 2022, p. 7-14.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2023, p. 655.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 6 oktober 2022, p. 37-38.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 5 oktober 2022, p. 26.
7.Proces-verbaal van bevindingen forensisch onderzoek plaats delict met bijlagen van 13 november 2022, p. 230-253
8.Proces-verbaal van bevindingen van 2 november 2022, p. 298-300, en een geschrift zijnde een schouwverslag, opgesteld door drs. R. Scholten van 6 oktober 2022, p. 61-64.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 maart 2024.
10.Een geschrift, te weten een forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden van 2 juni 2023, met bijlage, opgemaakt door drs. D.J. Rijken, ongenummerd.
11.Een geschrift, te weten een aanvullend bericht van drs. D.J. Rijken van 9 september 2023, ongenummerd.
12.Een geschrift te weten entomologisch onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van [slachtoffer] van 17 januari 2024, opgesteld door dr. S.C.A. Uitdehaag.
13.Een geschrift te weten beantwoording aanvullende vraag betreffende entomologisch onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van [slachtoffer] van 6 maart 2024, opgesteld door dr. S.C.A. Uitdehaag.
14.Ibid. noot 13.
15.De verklaring van deskundige Uitdehaag ter terechtzitting van 13 maart 2024.