3.3.1.Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aantreffen lichaam [slachtoffer]
Op 21 september 2022 doet de heer [naam] melding bij de politie dat zijn buurvrouw, [slachtoffer] , sinds 9 september 2022 niet meer zou zijn gezien. De politie gaat die dag ook langs in de woning waar [slachtoffer] samen met verdachte woont. Zij gaan alle kamers door, maar treffen haar niet aan. Op 4 oktober 2022 gaat de politie voor de tweede keer langs de woning van [slachtoffer] . De verbalisanten zijn in de woning met verdachte in gesprek gegaan om duidelijkheid te krijgen over de vermissing van [slachtoffer] . Verdachte verklaarde toen, net als tijdens het eerste bezoek van de politie op 21 september 2022, dat [slachtoffer] naar Amerika was gereisd. De verbalisanten vonden echter het paspoort van [slachtoffer] nog in de woning. Navraag bij de Dienst immigratie Amerika op Schiphol wees uit dat de afgelopen vijf jaar geen activiteit was geweest op naam en paspoort van [slachtoffer] .Uit een gesprek met getuige [getuige 1] volgt dat [slachtoffer] al jaren bij haar schoonmaakt en op 7 september 2022 – tegen de afspraak in en zonder bericht – niet is langs geweest om schoon te maken en niet reageert op berichten. [slachtoffer] was altijd erg trouw dus dit vond [getuige 1] opvallend. Op 9 september 2022 is [getuige 1] langs geweest bij de woning van [slachtoffer] maar hier werd de deur niet geopend.Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op een vrijdagavond een ruzie heeft gehoord tussen verdachte en [slachtoffer] en de getuige heeft [slachtoffer] daarna niet meer gezien.
Uit de historische telecomgegevens van het telefoonnummer van [slachtoffer] (* [nr] ) blijkt dat er op vrijdag 2 september 2022 om 19:45:27 uur een laatste uitgaande oproep met dit telefoonnummer is geweest.Hierna hebben er geen uitgaande of inkomende oproepen meer plaatsgevonden. In de avond van 4 oktober 2022 is de politie opnieuw bij de woning van verdachte en [slachtoffer] geweest waarbij verdachte is aangehouden op verdenking van moord, dan wel doodslag, op [slachtoffer] .De politie heeft de woning van [slachtoffer] en verdachte doorzocht en op 6 oktober 2022 is met hulp van een lijkhond uiteindelijk onder allerlei huisraad een metalen kist in de woning aangetroffen, met daarin een in zeil gewikkeld stoffelijk overschot.Het lichaam bleek dat van een vrouw te zijn en was in gevorderde staat van ontbinding, passend bij een overlijdensduur van enkele tot meerdere weken. Bij de uitwendige schouw kon de aard van het overlijden niet direct worden vastgesteld waardoor er een verslag niet-natuurlijk overlijden is opgemaakt. Op het lichaam werden geen entomologische sporen aangetroffen. Ter identificatie van het stoffelijk overschot werd het gebit vergeleken met de gebitsstatus van [slachtoffer] . Aan de hand van deze gegevens werd het stoffelijk overschot geïdentificeerd als [slachtoffer] .Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op een avond levenloos heeft aangetroffen. Hij heeft die nacht bij haar gezeten en is de volgende ochtend naar de Albert Heijn gegaan. Na terugkeer heeft hij weer bij haar gezeten en heeft haar vervolgens naar de (zogenaamde) growroom verplaatst. Daar heeft hij haar ook niet meteen ingepakt maar heeft weer enige tijd bij haar gezeten. Naar zijn weten is er zeker nog één nacht, en misschien wel twee, overheen gegaan voordat hij haar in zeil heeft gewikkeld. Daarna heeft hij haar in de metalen kist gelegd en die met tape afgedicht.
Tussenconclusie I:
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] op 6 oktober 2022 dood is aangetroffen in haar woning. Na een uitgaande oproep van het telefoonnummer van [slachtoffer] op 2 september 2022 is niets meer van haar vernomen. Wanneer haar lichaam op 6 oktober 2022 wordt aangetroffen is zij al enige tijd overleden. Hoewel de politie vanaf 21 september 2022 meerdere malen in de woning is geweest en ook gericht naar [slachtoffer] heeft gezocht, wordt haar lichaam pas op 6 oktober 2022 met behulp van een lijkhond aangetroffen in een kist. Gelet op de bevindingen van de politie en de verklaring van verdachte, gaat de rechtbank er van uit dat die kist met daarin het lichaam van [slachtoffer] , daar ook al stond toen de politie op 21 september 2022 voor het eerst in de woning kwam. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [slachtoffer] tussen 2 september 2022 en 21 september 2022 is overleden.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft aangevoerd dat er door getuigen wisselend en onbetrouwbaar is verklaard. De rechtbank overweegt dat de medewerkers van de naastgelegen coffeeshop wisselend verklaren over de datum waarop ze [slachtoffer] voor het laatst hebben gezien maar zij verklaren allen dat zij [slachtoffer] vanaf begin september 2022 niet meer hebben gezien. Ook getuige [getuige 1] verklaart dat van [slachtoffer] niet meer is vernomen op 7, 8 of 9 september 2022. Gelet op deze feiten en omstandigheden en de bevindingen van de telefoon van [slachtoffer] , gaat de rechtbank ervan uit dat de vrijdagavond waarop getuige [getuige 2] de ruzie heeft gehoord vrijdag 2 september 2022 betreft. Nu volgens de historische telecomgegevens op die datum voor het laatst om 19:45:27 uur een oproep is uitgegaan van het telefoonnummer van [slachtoffer] , stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op vrijdagavond 2 september 2022 na deze oproep moet zijn overleden.
Doodsoorzaak
Uit forensisch pathologisch onderzoek volgt dat er op het lichaam van [slachtoffer] tekenen waren van krachtinwerking op de hals, de romp en de rechterarm. Beide bovenste hoornen van het schildkraakbeen waren gebroken en er was een verkleuring van de omgevende wekedelen zichtbaar. Het aantreffen van dergelijke breuken van het schildkraakbeen terwijl schedel, halswervelkolom en sleutelbeenderen intact zijn, is minstens waarschijnlijker (met een ordegrootte bewijskracht van 10-100) onder een hypothese van samendrukkende (wurging) en/of toesnoerende (strangulatie) krachtinwerking op de hals, dan onder een hypothese van (uitsluitend) stomp botsende krachtinwerking op het lichaam (zoals vallen van beperkte hoogte, slagen of stoten). Samendrukkende en/of toesnoerende krachtinwerking op de hals (bij leven) kan via zuurstofgesprek van de hersenen (door belemmering van de bloedsomloop naar het hoofd) hebben geleid tot of bijgedragen hebben aan het overlijden.
Aan beide kanten van het lichaam van [slachtoffer] waren er meerdere ribbreuken zichtbaar, door stomp botsende (zoals een val met breedvlakkige impact) en/of samendrukkende tot plettende (zoals zitten of stampen op het lichaam) krachtinwerking van hevige aard. Bij deze ribbreuken zijn (bij leven) ademhalingsfunctiestoornissen te verwachten. Als zodanig kan de krachtinwerking ter hoogte van de romp hebben geleid tot of bijgedragen hebben aan het overlijden. In de rechterbovenarm had [slachtoffer] een spiraalbreuk met uitgebreide omgevende bloeduitstorting. Een dergelijke armbreuk is doorgaans het gevolg van een indirecte (onrechtstreekse) stompbotsende krachtinwerking (waaronder een val op de arm).
Het smoren (afdrukken van de mond en neus met belemmering van de ademweg) kan niet worden uitgesloten als oorzaak van of bijdrage aan het overlijden.
In een aanvullend rapport heeft de deskundige opgemerkt dat bloeduitstortingen doorgaans vóór overlijden ontstaan. Bij de breuken in de hals, de romp en de rechterarm was een gelokaliseerde verkleuring van de omgevende wekedelen. Bloeduitstortingen konden echter niet worden aangetoond, wat kan worden verklaard door de gevorderde postmortale veranderingen. Het aantreffen van de verkleuringen, met medeneming van de uitgebreidheid en het gelokaliseerde aspect (in correlatie met de breuken) hiervan, is minstens iets waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht 2-10) ten aanzien van de ribbreuken, waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht 10-100) ten aanzien van de breuken in de hals tot veel waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht 100-10.000) ten aanzien van de breuk in de rechterarm onder een hypothese dat de breuken zijn ontstaan vóór overlijden, dan onder hypothese dat de breuken zijn ontstaan ná overlijden.
Het aantreffen van het totale letselbeeld is minstens waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht 10-100) onder de hypothese van een of meerdere andere krachtinwerkingen dan (uitsluitend) een val van de trap, dan onder de hypothese van uitsluitend een val van de trap, waarbij voor beide hypothesen geldt dat het lichaam na overlijden is verpakt en geplaatst in de kist.
Tussenconclusie II:
De rechtbank concludeert op basis van de bevindingen uit het dossier dat [slachtoffer] een niet-natuurlijke dood is gestorven. Zowel de krachtinwerking op de hals, als het letsel aan de romp kunnen ieder voor zich het overlijden verklaren. Dat betekent dat [slachtoffer] is overleden aan de krachtinwerking(en) op de hals of het letsel aan de romp, of een combinatie van beide. Gelet op de forensische bevindingen van de patholoog bestaat naar het oordeel van de rechtbank de gerede kans dat het letsel in ieder geval ten dele door geweldshandelingen is veroorzaakt en niet alleen door bijvoorbeeld een accidentele val. Specifiek ten aanzien van de hals oordeelt de rechtbank dat deze geweldshandeling(en) dan bestond(en) uit verwurging en/of strangulatie. Dat betekent dat [slachtoffer] in dat geval ten minste mede door geweldshandelingen om het leven is gekomen. De rechtbank bedoelt hiermee te zeggen dat er dan – naast een andere situatie zoals een val van de trap – in ieder geval geweldshandelingen hebben plaatsgevonden die het overlijden zelfstandig kunnen verklaren. Het scenario van de verdediging dat [slachtoffer] ‘slechts’ van de trap zou zijn gevallen wordt door de rechtbank minder aannemelijk geacht.
Verklaring verdachte
Uit het eerder genoemde rapport van deskundige Rijken (forensisch arts en patholoog) volgt dat op het lichaam van [slachtoffer] geen entomologische sporen zijn aangetroffen. Deskundige Uitdehaag, deskundig op het gebied van niet-humane biologische sporen, is vervolgens verzocht entomologisch onderzoek te verrichten. Deskundige Uitdehaag stelt vast dat op het lichaam tijdens de sectie en in de verschillende lagen verpakkingsmateriaal of in de kist geen entomologische sporen zijn waargenomen.De afwezigheid van entomologische sporen is zeer veel waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht 10.000-1.000.000) wanneer er geen ei-afzetting heeft plaatsgevonden alvorens het lichaam is verpakt en in de kist werd geplaatst dan wanneer er wel ei-afzetting heeft plaatsgevonden alvorens het lichaam is verpakt en in de kist werd geplaatst.De verblijftijd dat een lichaam niet-ingepakt in de woning kan hebben gelegen zonder dat ei-afzetting heeft plaatsgevonden, is circa 30 minuten of korter tijdens daglicht (minimale verblijftijd) en circa 11 uur of korter bij overlijden vlak na zonsondergang (maximale verblijftijd).Ter terechtzitting heeft deskundige Uitdehaag benoemd dat het plaatsen van het lichaam in een growroom van invloed kan zijn op de ei-afzetting als die ruimte volledig luchtdicht is en een geschikte luchtafzuigsinstallatie in werking is, omdat alsdan de lijkgeur niet verspreid wordt en daarmee ook geen vliegen worden aangetrokken. Onder die omstandigheden kan de deskundige minder goed inschatten, hoeveel verblijftijd minimaal nodig is, voordat ei-afzetting plaatsvindt.
Bewijsoverweging
Gelet op voornoemde bevindingen stelt de rechtbank vast dat er geen ei-afzetting heeft plaatsgevonden voordat het lichaam in het zeil en in de kist is geplaatst.
Verdachte heeft verklaard dat hij rond 21.00 uur/21.30 uur thuis is gekomen en daar het lichaam van [slachtoffer] in de hal heeft aangetroffen. Het lichaam was volgens hem toen al koud en [slachtoffer] was overleden. Hij zou de hele nacht naast haar hebben gezeten en toen het licht was, naar Albert Heijn zijn gegaan en vervolgens weer naast haar hebben gezeten. Verdachte weet niet hoe lang dit heeft geduurd en hij heeft wisselend verklaard over de duur en handelingen die hij heeft verricht. Verdachte heeft echter bij herhaling verklaard dat hij het lichaam van [slachtoffer] niet eerder dan in de loop van de dag, nádat hij haar dood heeft aangetroffen, heeft verplaatst van de hal naar de zogenaamde growroom. Uitgaande van de verklaring van verdachte, had het lichaam dus al ruim meer dan de maximale verblijftijd (van circa 11 uur), voordat ei-afzetting plaatsvindt, in de hal gelegen, vóórdat hij het lichaam naar de growroom zou hebben verplaatst. Dat het lichaam dus mogelijk enige tijd, onverpakt, in de growroom heeft gelegen voordat verdachte het lichaam in zeil heeft verpakt en in de kist heeft geplaatst, vormt derhalve geen verklaring voor het ontbreken van ei-afzetting. Gezien de voornoemde bevindingen van de deskundige acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet geloofwaardig.
Tussenconclusie III:
Op basis van voornoemde bevindingen van de deskundigen komt de rechtbank tot de conclusie dat voordat het lichaam in het zeil en in de kist is gelegd geen ei-afzetting op het lichaam van [slachtoffer] is geweest. Wat verdachte zegt over het verloop in de tijd kan niet kloppen gelet op het ontbreken van entomologische sporen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte niet naar waarheid heeft verklaard over het aantreffen van [slachtoffer] .
Eindconclusie: bewezenverklaring doodslag
De rechtbank stelt voorop dat er geen directe getuigen zijn van het overlijden van [slachtoffer] . Op basis van het dossier, waaronder de verklaring van de getuige [getuige 2] , die heeft verklaard [slachtoffer] niet meer te hebben gezien nadat hij op een vrijdagavond een ruzie tussen [slachtoffer] en verdachte heeft gehoord, plaatst de rechtbank het overlijden van [slachtoffer] tussen vrijdag 2 september 2022 en (uiterlijk) 21 september 2022.
Voor de vraag hoe [slachtoffer] is overleden en over de gebeurtenissen erna, moet de rechtbank het doen met de verklaring van verdachte en de forensische bevindingen van de patholoog en de deskundige niet-humane biologische sporen. Het onderzoek van de patholoog is bemoeilijkt door de omstandigheden waaronder het lichaam is aangetroffen en het tijdsverloop. Verdachte heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor het verpakken van het lichaam en het plaatsen van het lichaam in de kist. De rechtbank stelt vast dat verdachte daardoor, en door zijn handelen later, wanneer de politie onderzoek komt doen naar de vermissing van [slachtoffer] , ook verantwoordelijk is voor het tijdsverloop tussen het overlijden en het aantreffen van het lichaam. De rechtbank heeft tevens, op basis van de forensische bevindingen, vastgesteld dat verdachte heeft gelogen over het aantreffen van [slachtoffer] . Dit alles, gevoegd bij de eerdere conclusie van de rechtbank, dat het scenario van de verdediging, dat [slachtoffer] door een val van de trap om het leven is gekomen, niet aannemelijk is, brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer] met geweld om het leven heeft gebracht.
Alhoewel deskundige Rijken vanwege postmortale veranderingen niet heeft kunnen vaststellen welk specifiek letsel tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid, heeft hij wel vastgesteld dat de krachtinwerking op de hals op zichzelf staand al de dood heeft kunnen veroorzaken. De rechtbank heeft in het voorgaande toegelicht waarom zij van oordeel is dat verdachte verantwoordelijk is voor deze krachtinwerking op de hals, en dat het daarbij gaat om verwurging en/of strangulatie. Gelet op de bevindingen van Rijken bestaat in theorie ook nog de mogelijkheid dat [slachtoffer] niet aan de krachtinwerking op de hals is overleden, maar ten gevolge van accidenteel opgelopen letsel aan de romp. Deze theoretische mogelijkheid staat aan een bewezenverklaring niet in de weg. Vast staat immers dat geweldshandelingen zijn gepleegd in de vorm van wurging en strangulatie en deze op zichzelf staand de dood hebben kunnen veroorzaken. Vast staat ook dat het scenario dat verdachte heeft geschetst, dat hij [slachtoffer] levenloos zou hebben aangetroffen, ongeloofwaardig is. Als de toedracht van [slachtoffer] ’s dood erin gelegen was, dat zij vanwege accidenteel opgelopen ribbreuken was komen te overlijden, had het op de weg van de verdachte gelegen hierover te verklaren. Verdachte heeft echter een ander verhaal verteld. Een verhaal dat geen reële verklaring biedt voor de vastgestelde feitelijke gang van zaken. De rechtbank sluit zijn scenario daarom uit en is van oordeel dat het niet anders kan, dan dat verdachte zo heeft verklaard om de waarheid, dat hij [slachtoffer] (mede) door verwurging en/of strangulatie om het leven heeft gebracht, te verhullen. Dat betekent dat hoewel de precieze gang van zaken niet duidelijk is geworden, de rechtbank van oordeel is dat verdachte de onder feit 1 tenlastegelegde doodslag heeft gepleegd.
De rechtbank kan – gelet op het voorgaande – niet bewijzen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade en spreekt verdachte daarom vrij van de tenlastegelegde moord.