ECLI:NL:RBAMS:2024:2056

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
13/215810-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan diefstal in vereniging en afpersing

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan diefstal in vereniging met bedreiging met geweld en medeplichtigheid aan afpersing. De tenlastelegging betrof feiten die zich op 25 augustus 2023 in Amsterdam zouden hebben afgespeeld. Tijdens de zitting op 26 maart 2024 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.A.Th. Lemmers. De officier van justitie, mr. A. van de Venn, vorderde bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, waarbij hij zich baseerde op verklaringen van medeverdachten en bewijs uit telefoongesprekken. De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de woningoverval.

De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid van de verdachte aan de woningoverval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als medepleger, omdat niet was aangetoond dat hij opzet had op de woningoverval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat niet was voldaan aan het vereiste van 'dubbele opzet'.

Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen, die schadevergoeding eisten, niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd. De rechtbank besloot ook om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Dit vonnis is uitgesproken in de openbare terechtzitting van 9 april 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/215810-23
Datum uitspraak: 9 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 26 maart 2024 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig, evenals zijn raadsvrouw, mr. P.A.Th. Lemmers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
(medeplichtigheid aan) diefstal in vereniging met bedreiging van geweld van diverse goederen toebehorende aan [persoon 1] en/of [persoon 2] op 25 augustus 2023 te Amsterdam;
(medeplichtigheid aan) het medeplegen van afpersing van diverse goederen toebehorende aan [persoon 1] en/of [persoon 2] op 25 augustus 2023 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), dat hij meermaals door verdachte was gevraagd om personen op het [adres 2] op te halen, wordt bevestigd door onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte]. Verder hebben verdachte en [medeverdachte] vlak voordat de twee overvallers bij [medeverdachte] in het voertuig stapten, direct telefonisch contact gehad. De wetenschap van strafbare feiten bij verdachte blijkt volgens de officier van justitie uit het driemaal opdracht geven aan [medeverdachte] om personen op te halen en uit de Whatsappgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte]. Het alternatieve scenario van verdachte dat hij de opdracht aan [medeverdachte] had gegeven om een kast op te halen, acht de officier van justitie niet geloofwaardig, omdat [medeverdachte] hier niets over heeft verklaard. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte het voertuig heeft geregeld waarmee de woningoverval is gepleegd en daarmee gelegenheid heeft geboden en middelen heeft verschaft.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en heeft verzocht hem daarvan vrij te spreken. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van de woningoverval. Daarnaast is de verklaring van [medeverdachte] onbetrouwbaar, aangezien hij tegenstrijdige en onjuiste verklaringen heeft afgelegd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het zeer onwaarschijnlijk is dat alle goederen die vermeld staan op de lijst met ontnomen goederen in één tas zijn weggenomen.
3.3.
Vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank zal verdachte vrij spreken van de ten laste gelegde feiten. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van de woningoverval.
Om te komen tot een bewezenverklaring van de medeplichtigheid aan een strafbaar feit, in dit geval een woningoverval, moet vast komen te staan dat de verdachte zogenoemde dubbele opzet had. Dit wil zeggen dat verdachte zowel opzet moet hebben gehad op zijn handelen, als op het strafbare feit, het gronddelict, waaraan dat handelen heeft bijgedragen.
Met betrekking tot de opzet op het handelen stelt de rechtbank het volgende vast. Uit de verklaring van [medeverdachte], in samenhang met de tussen [medeverdachte] en verdachte gevoerde Whatsappgesprekken, komt naar voren dat verdachte [medeverdachte] meerdere malen heeft gevraagd naar het [adres 2] te gaan om daar twee jongens op te halen. Op 25 augustus 2023, de dag van de woningoverval, is [medeverdachte] een derde maal op aandringen van verdachte naar het [adres 2] gereden en zijn twee mannen ingestapt die vervolgens door [medeverdachte] naar de woning zijn gereden. Verdachte heeft hiermee [medeverdachte] bewogen tot het verrichten van handelingen die uiteindelijk hebben bijgedragen aan de latere woningoverval.
Met betrekking tot de opzet op de woningoverval van verdachte overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij tijdens zijn werk een opdracht had gekregen om een persoon op het [adres 2] op te halen. Deze persoon zou helpen met het ophalen van een kast in Slotervaart te Amsterdam. De kast zou vervolgens weer geleverd worden op het [adres 2]. Omdat verdachte op dat moment de functie van zijn baas tijdelijk over had genomen, vroeg hij aan zijn collega [medeverdachte] om deze opdracht uit te voeren. De rechtbank hecht weinig geloof aan deze verklaring. Verdachte heeft desgevraagd geen enkele informatie kunnen verstrekken over de opdrachtgever of kunnen uitleggen waarom hij zoveel moeite deed voor een opdracht waarvoor hij, naar eigen zeggen, enkel € 50,- zou krijgen. Uit het dossier komt ook naar voren dat verdachte op zijn telefoon heeft gezocht naar een horloge dat overeenkomt met een horloge dat tijdens de woningoverval is weggenomen. Ook heeft verdachte op zijn telefoon een zoekvraag gedaan naar een gewapende woningoverval in Amsterdam Zuid. Verder was op tapgesprekken te horen dat verdachte aan een collega vroeg of hij al verraden was, dat het busje bij het politiebureau stond en dat hij bang was dat de politie hem zou oppakken.
De rechtbank is van oordeel dat deze bevindingen, in combinatie met de ongeloofwaardige verklaring van verdachte, wel de nodige vragen oproepen over de rol van verdachte. De rechtbank kan echter op basis hiervan niet vaststellen dat verdachte, op het moment van aansturen van [medeverdachte], daadwerkelijk wist, of redelijkerwijs kon vermoeden, dat een woningoverval zou worden gepleegd. Eventuele wetenschap na afloop is daarvoor niet redengevend. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van dubbelopzet en dient verdachte te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde medeplichtigheid aan de woningoverval.

4.De vordering van de benadeelde partijen [persoon 1] en [persoon 2]

De benadeelde partijen zullen in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partijen en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Vrijspraak
Verklaart de ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De vordering van de benadeelde partijen
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 1]:
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 2]:
Verklaart [persoon 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Raspoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 april 2024.
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]