1.7.[eisers] hebben verzocht [eiseres] aan te merken als medehuurder. [gedaagde] heeft dat geweigerd.
2. [eisers] vorderen dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis bepaalt dat [eiseres] medehuurder is van de woning gelegen aan het [adres] , met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3. [eisers] leggen hieraan ten grondslag dat zij samen een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren en dat [eiseres] voldoende financiële waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur. De vordering heeft evenmin de strekking om [eiseres] op korte termijn de positie van huurder te verschaffen. [eiseres] woont al haar hele leven in de woning, waarvan inmiddels bijna 40 jaar samen met [eiser] .
4. [gedaagde] betwist het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding. Een gemeenschappelijke huishouding tussen een ouder en een kind (en in dit geval een stiefkind) kan bovendien slechts onder bijzondere omstandigheden duurzaam zijn en daarvan is niet gebleken. Daarnaast moet de huishouding gevoerd worden met de huurder en is [eiser] dat pas in augustus 2022 geworden, zodat de periode daaraan voorafgaand niet relevant is. Verder betoogt [gedaagde] dat de vordering, gelet op de leeftijd van [eiser] , de strekking heeft om [eiseres] op korte termijn de positie van huurder te verschaffen.
in (voorwaardelijke) reconventie
5. [gedaagde] vordert, na vermindering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [eiseres] zonder recht of titel in de woning verblijft, althans dat zij een bewoner is en geen (mede)huurder;
voorwaardelijk, namelijk voor zover de vordering in conventie wordt toegewezen, te bepalen dat op het moment dat [eiseres] hoofdhuurder wordt en zij niet voldoet aan de vergunningsvereisten van de Huisvestingsverordening en zij niet binnen 8 weken een vergunning kan overleggen, de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [eiseres] de woning moet ontruimen;
[eisers] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
6. [gedaagde] legt daaraan ten grondslag dat [eiseres] niet aan de vergunningsvereisten voldoet. De woning betreft een sociale huurwoning en [eiseres] voldoet niet aan de inkomenseisen.
7. [eisers] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering.
in conventie en in reconventie
8. Kern van de zaak is of [eiseres] voldoet aan de eisen van artikel 7:267 BW. Op grond van lid 1 kunnen de huurder en een andere persoon die in het gehuurde zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft, gezamenlijk vorderen dat de rechter zal bepalen dat deze persoon medehuurder zal zijn, mits deze personen hieraan voorafgaand een dergelijk verzoek bij de verhuurder hebben ingediend en de verhuurder daarmee niet heeft ingestemd. De kantonrechter wijst het verzoek op grond van lid 3 slechts af:
indien de persoon bedoeld in lid 1 niet gedurende tenminste twee jaren in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft;
indien, mede gelet op hetgeen is komen vast te staan omtrent de gemeenschappelijke huishouding en de tijdsduur daarvan, de vordering kennelijk slechts de strekking heeft de persoon bedoeld in lid 1 op korte termijn de positie van huurder te verschaffen;
indien de persoon bedoeld in lid 1 vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
9. Vaststaat dat [eiseres] haar hoofdverblijf in de woning heeft en dat zij het verzoek om medehuurder te worden samen met [eiser] als huurder doet. Ook hebben zij dit verzoek in een eerder stadium al aan [gedaagde] gedaan en heeft hij dat verzoek afgewezen. Aan de ingangsvereisten van lid 1 is dan ook voldaan. Vervolgens dient te worden beoordeeld of een van de afwijzingsgronden van lid 3 zich hier voordoet.
10. Niet in geschil is dat [eiseres] tenminste twee jaar haar hoofdverblijf in de woning heeft, zodat allereerst van belang is of [eisers] een gemeenschappelijke huishouding voeren. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval in onderling verband.
11. [eisers] hebben gesteld dat zij samen alle voorzieningen in de woning delen, dat zij samen tv kijken en maaltijden nuttigen. Beiden verrichten ook huishoudelijke taken. Zo kookt [eiser] op doordeweekse dagen, doet [eiseres] de afwas en maken zij in het weekend gezamenlijk de woning schoon. In het weekend brengen zij ook samen hun vrije tijd door. Zo bezoeken zij familie van [eiser] en maken zij uitstapjes. Verder hebben [eisers] aangevoerd dat [eiseres] financieel bijdraagt aan de huishouding en dat er sprake is van financiële verwevenheid. [eiser] betaalt de maandelijkse huur, doet kleine boodschappen en hij betaalt voor gas, water en licht. [eiseres] betaalt op haar beurt de overige vaste lasten, zoals de gemeentelijke belastingen, verzekeringen en TV/internet. Verder lost zij maandelijks € 100,00 af op de studielening van de dochter van [eiser] , betaalt en haalt zij grotendeels de boodschappen, schaft zij huishoudelijke apparatuur aan en draagt zij de kosten van uitjes en vakanties.
12. [gedaagde] heeft daartegenover naar voren gebracht dat het enkele feit dat [eisers] samen verjaardagen vieren en op vakantie gaan niet betekent dat zij ook een gemeenschappelijke huishouding hebben. Verder zijn de overgelegde foto’s van de activiteiten en de facturen voor huishoudelijke apparatuur niet overtuigend. Daaruit volgt niet dat [eisers] frequent activiteiten ondernemen en evenmin volgt daaruit dat [eiseres] bijdraagt aan de kosten voor de huishouding. Volgens [gedaagde] treedt [eiseres] primair op als verzorgende van [eiser] .
13. Naar het oordeel van de kantonrechter is vast komen te staan dat [eisers] een gemeenschappelijke huishouding voeren. Onweersproken is gesteld dat zij samen in de woning wonen en daarbij alle voorzieningen delen, dat zij samen eten en huishoudelijke taken op zich nemen. Afgezien van het verweer dat zich richt op de aankoop van huishoudelijk apparatuur, heeft [gedaagde] niet weersproken dat [eiseres] financieel bijdraagt aan de huishouding door onder meer de vaste lasten en andere uitgaven te doen. Voldoende is gebleken dat de financiën zijn verweven. Ook uit de door [eisers] overgelegde verklaringen van vrienden en familie volgt het beeld van een gemeenschappelijke huishouding. Dat [eiser] op leeftijd is en er daardoor meer nadruk op mantelzorg is komen te liggen, maakt dat niet anders. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de mantelzorg van dien aard is, dat er niet meer gesproken kan worden van wederkerigheid.
14. Vervolgens moet worden beoordeeld of de gemeenschappelijke huishouding ook duurzaam is. Dit wordt bepaald door objectieve factoren zoals de duur van de samenwoning en door subjectieve factoren zoals de bedoeling van de betrokkenen. De kantonrechter stelt voorop dat, anders dan [gedaagde] meent, het niet relevant is wanneer [eiser] huurder is geworden. Ook de periode waarin [eiser] nog geen (mede)huurder was, maar wel in het gehuurde woonde, kan worden meegenomen bij de beoordeling. Het wetsartikel noch de wetsgeschiedenis biedt aanknopingspunten voor de uitleg van [gedaagde] . Wel merkt [gedaagde] terecht op dat de enkele omstandigheid dat een kind bij haar (stief)ouders in een gemeenschappelijke huishouding blijft wonen, niet met zich meebrengt dat deze duurzaam is omdat er in de regel sprake is van een aflopende samenlevingssituatie. Daarvoor zijn bijzondere omstandigheden vereist. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze aan de orde. [eiseres] is thans 54 jaar en heeft haar ouderlijk huis nooit verlaten. Dit is een sterke aanwijzing dat [eiseres] niet de bedoeling heeft om nog uit te vliegen. Bovendien wonen [eisers] al bijna 40 jaar samen in de woning en is mantelzorg pas recentelijk een rol gaan spelen. Dit is een wezenlijke andere situatie dan een kind die tijdelijk bij een ouder intrekt om zorg te verlenen. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat een situatie als bedoeld in artikel 7:267 lid 3 sub a BW niet aan de orde is.
15. Ook de onder sub b en c van artikel 7:267 lid 3 BW genoemde afwijzingsgronden zijn niet aan de orde. Gezien het feit dat [eiseres] al haar hele leven haar hoofverblijf in de woning heeft wordt geoordeeld dat onderhavige vordering niet de kennelijke strekking heeft om [eiseres] de positie van huurder te verschaffen. Dat [eiser] inmiddels de leeftijd van 80 jaar heeft bereikt, doet daar niets aan af. Dit zou anders zijn als [eiseres] pas sinds kort in de woning is komen wonen. Verder heeft [gedaagde] niet betwist dat [eiseres] voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur, zodat ook dit niet tot afwijzing leidt.
16. Gelet op al het vorenstaande in onderlinge samenhang bekeken, komt de kantonrechter tot de conclusie dat [eiseres] met [eiser] een duurzame en gemeenschappelijke huishouding voert en dat geen van de afwijzingsgronden van artikel 7:267 lid 3 BW zich voordoen. Ook is niet gebleken, zoals [gedaagde] stelt, dat [eisers] misbruik van recht maken door zich te beroepen op artikel 7:267 BW zodat de kantonrechter de vordering van [eisers] zal toewijzen. Dit brengt ook met zich mee dat reconventionele vordering, zoals gevorderd onder a, niet toewijsbaar is.
17. Ten aanzien van de voorwaardelijke eis in reconventie overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagde] beroept zich op artikel 7:267 lid 6 BW. Dat lid bepaalt dat als de medehuurder bij voortzetting van de huur een huisvestingsvergunning nodig heeft, deze binnen acht weken na het tijdstip waarop hij huurder is geworden een vordering tot voortzetting van de huur moet instellen. De situatie van voortzetting van de huur is thans niet aan de orde en het voert te ver om hierop vooruit te lopen, zodat de vordering bij gebrek aan belang wordt afgewezen.
18. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie. De kosten aan de zijde van [eisers] in conventie worden tot op heden begroot op:
- dagvaardingskosten € 129,14
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde
€ 398,00
totaal € 613,14
19. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in conventie zal worden toegewezen met inachtneming van de in het dictum te bepalen termijn.
20. De kosten in reconventie worden, gelet op de samenhang tussen de vorderingen, begroot op € 99,50 aan salaris gemachtigde (te weten een half punt à 199,00).
I. bepaalt dat [eiseres] met ingang heden medehuurder is van de huurwoning aan het [adres] ;
II. veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 613,13, voor zover van toepassing inclusief btw, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
III. veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,00 voor zover van toepassing inclusief btw, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af;
V. wijst de vordering af;
VI. veroordeelt [gedaagde] in proceskosten, aan de zijde van [eisers] begroot op € 99,50, voor zover van toepassing inclusief btw;
VII. veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, begroot op € 19,00, voor zover van toepassing inclusief btw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kraak, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.