Op 2 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank in Lublin, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. Tijdens de zitting op 6 december 2018 werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het vonnis in Polen, wat aanleiding gaf tot een tussenuitspraak op 20 december 2018. De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak de mogelijkheid van overlevering onderzocht, maar ook de rechten van de verdediging in acht genomen.
In de zitting van 19 december 2023 werd het onderzoek hervat, waarbij opnieuw werd gekeken naar de omstandigheden van de opgeëiste persoon en de wettelijke vereisten voor overlevering. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland had verbleven, wat hem gelijkstelde met een Nederlander. De rechtbank oordeelde dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) kon worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis leidde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon geschorst tot aan de tenuitvoerlegging van de straf, rekening houdend met zijn binding met Nederland en het feit dat hij al geruime tijd niet in overleveringsdetentie zat. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.