ECLI:NL:RBAMS:2024:1998

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
736951 / HA ZA 23-672
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en meerwerk zonder prijsafspraak tussen aannemer en consument

In deze zaak heeft Consilium Total Installation Technology B.V. (hierna: Consilium), een aannemersbedrijf, een consument gedagvaard voor betaling van € 25.332,19 voor meerwerk dat is uitgevoerd aan haar appartement. De rechtbank Amsterdam heeft op 6 maart 2024 geoordeeld dat de consument slechts € 5.000 hoeft te betalen. De zaak draait om de vraag of de prijsafspraak voor het meerwerk transparant en eerlijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen duidelijke prijsafspraak was gemaakt voor het meerwerk, wat betekent dat de consument niet goed kon inschatten wat de financiële gevolgen zouden zijn. Dit maakt de prijsafspraak oneerlijk volgens de regels van het consumentenrecht.

De rechtbank heeft ambtshalve de prijsafspraak getoetst en geconcludeerd dat deze niet transparant was. Hoewel de rechtbank de overeenkomst niet heeft vernietigd, heeft zij bepaald dat de consument € 5.000 moet betalen, omdat zij dit bedrag zelf heeft aangeboden, zelfs na waarschuwing van de rechter over de mogelijke gevolgen van vernietiging. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering van Consilium niet volledig kon worden toegewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat het meerwerk daadwerkelijk voor het gevorderde bedrag was uitgevoerd. De rechtbank heeft de rente toegewezen vanaf 4 december 2021 en de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Beide partijen moeten hun eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/736951 / HA ZA 23-672
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
CONSILIUM TOTAL INSTALLATION TECHNOLOGY B.V.,
te Rutten,
eisende partij,
hierna te noemen: Consilium,
advocaat: mr. P.J. de Booij,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. F.A.J.H. de Lugt.

1.De procedure

1.1.
Zo is de procedure tot nu toe verlopen:
- Consilium heeft [gedaagde] gedagvaard op 6 juli 2023; bij die dagvaarding horen een paar producties (bijlagen);
- [gedaagde] heeft een conclusie van antwoord ingediend, met producties, en in die conclusie van antwoord ook gevraagd of zij een andere partij, de Vereniging van Eigenaren [locatie] (hierna: de VvE), als partij mag oproepen (het vrijwaringsincident);
- Consilium heeft een conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident ingediend;
- op 18 oktober 2023 heeft de rechtbank in een vonnis in het incident bepaald dat [gedaagde] de VvE mag dagvaarden;
- [gedaagde] heeft de VvE gedagvaard in een aparte procedure, die procedure is aangehouden totdat in deze procedure een beslissing is genomen;
- in een tussenvonnis van 15 november 2023 heeft de rechtbank bepaald dat er een mondelinge behandeling moest komen;
- [gedaagde] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog producties ingediend;
- de advocaat van Consilium heeft voorafgaand aan de mondelinge behandelingen alvast zijn spreekaantekeningen opgestuurd;
- de mondelinge behandeling is gehouden op 19 januari 2024, beide partijen hebben spreekaantekeningen voorgedragen, de griffier heeft een proces-verbaal opgemaakt en het proces-verbaal is aan beide partijen verstuurd;
- daarna heeft de rechtbank bepaald dat er vandaag een vonnis wordt uitgesproken.

2.De beoordeling

De kern van de zaak
2.1.
Consilium is een aannemersbedrijf. Zij heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden aan haar appartement verricht. Daarbij heeft Consilium op verzoek van [gedaagde] meer werk gedaan dan in de oorspronkelijke opdracht stond. Consilium wil nu dat [gedaagde] daarvoor € 25.332,19 betaalt. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] maar € 5.000 hoeft te betalen.
De achtergrond van de zaak
2.2.
[gedaagde] woont aan de [adres] . Consilium heeft in juni 2021 aan de VvE een offerte uitgebracht om een standleiding te vervangen en de gerepareerde onderdelen daarna te tegelen en te schilderen. De werkzaamheden vonden plaats in alle drie de appartementen van het pand.
2.3.
Toen de medewerkers van Consilium aan het werk waren in het appartement van [gedaagde] , heeft zij hen gevraagd om ook voor haar wat werkzaamheden uit te voeren. Die extra werkzaamheden bestonden uit het doorbreken van een muurtje tussen de toiletruimte en de meterkast en het verplaatsen van een deur. Consilium heeft daarvoor op 31 augustus 2021 aan [gedaagde] een offerte uitgebracht van ruim € 1.800.
2.4.
[gedaagde] heeft Consilium daarna gevraagd nog wat extra werk te doen. Dat extra werk bestond onder andere uit het maken van een inbouwkast met planken en deuren en het leggen van ongeveer 1 m² parket. Begin oktober 2021 heeft Consilium aan [gedaagde] een factuur gestuurd van € 25.332,19 met als omschrijving
‘Meerwerk conform opgave / opdracht 31/08’.
De prijsafspraak voor het meerwerk is niet eerlijk
2.5.
Partijen hebben niks afgesproken over de prijs voor het meerwerk. Het was echter voor beide partijen duidelijk dat [gedaagde] wel een bedrag zou moeten betalen voor het meerwerk. [gedaagde] vroeg Consilium immers om meer werk te doen dan de oorspronkelijke opdracht en Consilium deed haar werk niet gratis. Er was dus in algemene zin wel een prijsafspraak (als Consilium meerwerk zou doen, zou [gedaagde] daarvoor moeten betalen), maar meer niet.
2.6.
Consilium is een professionele partij en [gedaagde] is een consument. Daarom moet de rechtbank beoordelen of de bedingen (afspraken) in de overeenkomst tussen hen wel eerlijk zijn. Dat moet de rechtbank ook doen als partijen daar zelf niks over hebben aangevoerd. De regels over oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten zijn namelijk van Europees recht en het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat een rechter die regels ambtshalve (uit zichzelf) moet toepassen.
2.7.
Een prijsafspraak is een kernbeding. Dat wil zeggen dat het een essentieel onderdeel is van de overeenkomst. De rechtbank mag eigenlijk niet toetsen of een kernbeding oneerlijk is. Dat mag alleen als het kernbeding niet transparant is, dus als het de consument onvoldoende duidelijkheid biedt. In dit geval is het kernbeding niet transparant, want er is geen enkele afspraak gemaakt over de prijs voor het meerwerk. [gedaagde] kon dus vooraf niet overzien welke financiële gevolgen de meerwerkopdracht voor haar zou hebben. Omdat de prijsafspraak niet transparant is, moet de rechtbank dus toch toetsen of die afspraak eerlijk is.
2.8.
De prijsafspraak is bovendien oneerlijk. De afspraak houdt in dat de aannemer werk gaat uitvoeren zonder dat de consument vooraf ook maar enig idee heeft wat die werkzaamheden zullen gaan kosten. Bij zo’n afspraak is de consument volledig afhankelijk van de prijs die de aannemer er achteraf voor vraagt.
[gedaagde] moet € 5.000 betalen voor het meerwerk
2.9.
Als de rechter oordeelt dat een beding oneerlijk is, kan de rechter dat beding vernietigen. Omdat de prijs een essentieel onderdeel is van de aannemingsovereenkomst, betekent vernietiging van de prijsafspraak echter dat de rechtbank daarmee de hele overeenkomst zou vernietigen. Dat zou ertoe leiden dat deze overeenkomst nooit heeft bestaan en dat de werkzaamheden die al zijn uitgevoerd ongedaan moeten worden gemaakt.
2.10.
De vernietiging van de overeenkomst kan dan dus uiterst nadelige gevolgen hebben voor [gedaagde] . Dat betekent echter nog niet dat de rechtbank dan toch maar de overeenkomst in stand kan laten en een andere redelijke prijs voor het werk vaststellen. Het Hof heeft namelijk bepaald dat een sanctie op een oneerlijk beding wel afschrikkend moet zijn.
2.11.
[gedaagde] heeft echter tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat zij bereid is om € 5.000 voor het meerwerk te betalen. Dit heeft zij ook nog herhaald nadat de rechtbank haar heeft gewezen op de mogelijke gevolgen van de ambtshalve toetsing aan het consumentenrecht. Vanwege die uiterst nadelige gevolgen én [gedaagde] herhaalde toezegging om € 5.000 te betalen, vernietigt de rechtbank de overeenkomst niet. In plaats daarvan bepaalt de rechtbank dat [gedaagde] slechts € 5.000 aan Consilium hoeft te betalen. Omdat dit bedrag meer dan vijf keer lager is dan het bedrag dat Consilium vordert, is deze sanctie voldoende afschrikkend.
Ook zonder ambtshalve toetsing had [gedaagde] maar € 5.000 hoeven betalen
2.12.
De rechtbank wijst Consilium erop dat zonder de ambtshalve toetsing de uitkomst van deze procedure hetzelfde zou zijn geweest. [gedaagde] heeft namelijk betwist dat er voor ruim € 25.000 meerwerk aan haar appartement is verricht. Zij zegt dat een deel van de werkzaamheden voor de VvE was en dat sommige werkzaamheden ook niet goed werden uitgevoerd, waardoor ze opnieuw moesten worden gedaan. Consilium heeft daarop nauwelijks gereageerd. Zij heeft alleen maar gezegd dat zij de uren van haar medewerkers deels heeft ‘toegerekend’ aan de VvE en deels aan [gedaagde] . Zij heeft echter helemaal niet toegelicht op welke werkzaamheden deze uren zagen. Ook de opsomming van materialen die zij voor [gedaagde] zou hebben ingekocht maakt helemaal niet duidelijk voor welke werkzaamheden die materialen zijn gebruikt. Dat had zij wel moeten doen.
2.13.
Er zijn bovendien twee specifieke redenen waarom Consilium in dit geval beter had moeten toelichten voor welke werkzaamheden [gedaagde] moest betalen. Ten eerste heeft Consilium in dezelfde periode zowel voor de VvE als voor [gedaagde] gewerkt. Dan moet zij zelf goed bijhouden en ook aan haar klanten duidelijk maken welke werkzaamheden voor wie zijn verricht. Ten tweede zijn de kosten van het meerwerk meer dan dertien keer zo hoog als de oorspronkelijke offerte aan [gedaagde] . Dat verschil is enorm groot, terwijl uit het dossier niet blijkt dat het meerwerk zo veel omvangrijker was dan de oorspronkelijke opdracht.
2.14.
Omdat Consilium niet duidelijk heeft gemaakt voor welke werkzaamheden [gedaagde] precies moet betalen, zou de vordering van € 25.000 niet worden toegewezen.
2.15.
Het staat echter vast dat Consilium wel op verzoek van [gedaagde] meerwerk heeft uitgevoerd en partijen zijn het erover eens dat daar wel een bedrag voor betaald moet worden. [gedaagde] heeft zelf op een rij gezet om welke werkzaamheden het ging en twee experts laten beoordelen wat een redelijke prijs voor die werkzaamheden zou zijn. Volgens die experts is een bedrag van € 5.000 voor het uitgevoerde werk redelijk. Consilium heeft daar onvoldoende tegenover gesteld. De rechtbank zou dus ook zonder de ambtshalve toetsing alleen een bedrag van € 5.000 hebben toegewezen.
[gedaagde] moet rente betalen
2.16.
Consilium heeft rente gevorderd. De rechtbank wijst die vordering toe vanaf
4 december 2021 omdat per die datum is voldaan aan de vereisten om rente toe te wijzen en omdat [gedaagde] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.
Ook als een van beide partijen in hoger beroep gaat, moet [gedaagde] nu al betalen
2.17.
Consilium heeft gevorderd dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard (dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als een van beide partijen hoger beroep instelt). De rechtbank wijst dat toe omdat [gedaagde] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.
Beide partijen moeten hun eigen proceskosten betalen
2.18.
Beide partijen krijgen deels ongelijk. De rechtbank bepaalt daarom dat hun proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat zij allebei hun eigen kosten dragen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Consilium € 5.000 te betalen, met de wettelijke rente daarover vanaf 4 december 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Kleverlaan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.